Terreur in de Bondsrepubliek Duitsland
De Rote Armee Fraktion (RAF) was een linkse terreurorganisatie die tussen 1970 en 1998 terreurdaden pleegde in de Bondsrepubliek Duitsland. Daarbij vielen talloze doden en gewonden. De RAF ageerde vooral tegen het West-Duitse kapitalistische systeem en de conservatieve ‘fascistische’ samenleving, waar ruim 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog nog altijd oud-nazi’s belangrijke maatschappelijke functies bekleedden. Daarnaast pleegde de RAF aanslagen op Amerikaanse doelen als vergelding voor de bombardementen op de Vietnamese burgerbevolking, tijdens de oorlog in Vietnam. Hieronder volgt een lijst in chronologische volgorde van alle terreurdaden, die door terroristen van de Rote Armee Fraktion werden gepleegd.
De RAF pleegde de volgende terreurdaden:
2 april 1968: Brandstichting in warenhuizen Frankfurt
14 mei 1970: Bevrijding van Andreas Baader
29 september 1970: Dreierschlag
15 januari 1971: Bankovervallen Kassel
22 oktober 1971: Dood van politieman Norbert Schmid
22 december 1971: Dood van politieman Herbert Schoner
1 maart 1972: Dood van leerling Richard Epple
2 maart 1972: Dood van hoofdinspecteur Hans Eckhardt
11 t/m 24 mei 1972: Mei-offensief
11 mei 1972: Bomaanslagen in Frankfurt am Main
12 mei 1972: Aanslagen op politiediensten in Augsburg en München
15 mei 1972: Aanslag op rechter Wolfgang Buddenberg
19 mei 1972: Bomaanslag bij uitgeverij Axel Springer
24 mei 1972: Bomaanslag op Amerikaanse legerbasis in Heidelberg
25 juni 1972: Dood van Ian McLeod
21 mei 1974: Dood van taxichauffeur Günter Jendrian
24 april 1975: Gijzelingsactie West-Duitse ambassade in Stockholm
7 mei 1976: Dood van politieman Fritz Sippel
7 april 1977: Moordaanslag op procureur-generaal Siegfried Buback
3 mei 1977: Schietpartij in Singen
1 juli 1977: Overval wapenwinkel in Frankfurt am Main
30 juli 1977: Moord op bankier Jürgen Ponto
25 augustus 1977: Mislukte aanslag op het Bundesgerichtshof in Karlsruhe
5 september 1977: Ontvoering werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer
19 september 1977: Schietpartij in Den Haag
22 september 1977: Schietpartij in Utrecht
13 oktober 1977: Kaping Lufthansa-vlucht 181
18 oktober 1977: Dodennacht van Stammheim
19 oktober 1977: Hanns-Martin Schleyer wordt dood aangetroffen
25 juli 1978: Aanval op de gevangenis van Celle
24 september 1978: Dood politieman Hans-Wilhelm Hansen
1 november 1978: Dodelijke schietpartij in Kerkrade
19 maart 1979: Bankoverval in Darmstadt
17 april 1979: Bankoverval in Neurenberg
25 juni 1979: Aanslag op generaal Alexander Haig
19 november 1979: Bankoverval in Zürich
31 augustus 1981: Bomaanslag op Amerikaanse luchtmachtbasis in Ramstein
15 september 1981: Aanslag op generaal Frederick Kroesen
15 september 1982: Bankoverval in Bochum
15 maart 1984: Bankoverval in Würzburg
5 november 1984: Overval wapenhandel in Maxdorf
18 december 1984: Mislukte aanslag NAVO-school in Oberammergau
25 januari 1985: Moordaanslag op hoge Franse ambtenaar René Audran
1 februari 1985: Moordaanslag op CEO Ernst Zimmermann
3 juni 1985: Overval op geldkoerier in Kirchentellinsfurt
8 augustus 1985: Moord op de Amerikaanse soldaat Edward Pimental
8 augustus 1985: Bomaanslag Rhein-Main luchtmachtbasis in Frankfurt
9 juli 1986: Bomaanslag op Siemens-topman Karl Heinz Beckurts
25 juli 1986: Bomaanslag op vliegtuigbouwer Dornier in Immenstaad
8 september 1986: Bomaanslag op de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in Keulen
10 oktober 1986: Moordaanslag op diplomaat Gerold von Braunmühl
20 september 1988: Mislukte moordaanslag op staatssecretaris Hans Tietmeyer
30 november 1989: Bomaanslag op bankpresident Alfred Herrhausen
27 juli 1990: Aanslag op staatssecretaris van Binnenlandse Zaken Hans Neusel
13 februari 1991: Aanval op de Amerikaanse ambassade in Bonn
1 april 1991: Moordaanslag op topmanager Detlev Karsten Rohwedder
27 maart 1993: Bomaanslag op de gevangenis van Weiterstadt
27 juni 1993: Dood Michael Newrzella bij antiterreuractie in Bad Kleinen
2 april 1968 – Brandstichting in warenhuizen Frankfurt
Tijdens de oorlog in Vietnam maakten de Amerikanen veelvuldig gebruik van napalm-brandbommen. Veel Vietnamezen liepen daardoor zeer ernstige brandwonden op of werden gedood. Daarom wilden Andreas Baader en Gudrun Ensslin een gewelddadige protestactie uitvoeren, om het West-Duitse volk ‘wakker te schudden’ Na de dood van de student Benno Ohnesorg – die op 2 juni 1967 tijdens een demonstratie werd neergeschoten door een West-Berlijnse politieman – was een deel van de studentenbeweging verder geradicaliseerd geraakt. Ze vonden het beschadigen van eigendommen een legitiem middel van politiek protest. Daarom besloten Baader en Ensslin om op 2 april 1968 twee warenhuizen in Frankfurt am Main in brand te steken. Daarbij kregen ze hulp van de linkse activisten Thorwald Proll en Horst Söhnlein.
Geen slachtoffers, wel materiële schade
Kort voor sluitingstijd plaatsen ze zelfgemaakte brandbommen in de warenhuizen M. Schneider en het Kaufhof. De brandbommen waren voorzien van tijdsmechanismen die kort voor middernacht afgingen. In het Kaufhof brandde een deel van de sportartikelen- en speelgoedafdeling af. Bij M. Schneider ging de muur van een kleedkamer op de eerste verdieping in vlammen op en ging er een kast op de derde verdieping verloren. De schade die werd veroorzaakt door de brandbommen was relatief gering, maar doordat de sprinklerinstallatie werd geactiveerd ontstond er wel veel waterschade. Bij deze terreurdaad raakte niemand gewond, maar de totale schade bij de twee warenhuizen liep op tot zo’n 673.204 Duitse mark (omgerekend naar nu ongeveer € 1.281.846).
Arrestatie brandstichters
De recherche ontdekte al vrij snel dat de brand in de warenhuizen was aangestoken, omdat op alle brandhaarden plastic flessen en reiswekkers werden aangetroffen. Op 3 april 1968 loofde de directie van de warenhuizen een hoge beloning uit, voor de tip die zou leiden naar de daders. De volgende ochtend – op 4 april – ontving de politie de gouden tip die leidde tot de arrestatie van Baader, Ensslin, Proll en Söhnlein. Het viertal bleek zich schuil te houden in het Frankfurter stadsdeel Bockenheim. De brandstichtingen in het warenhuis M. Schneider en het Kaufhof waren in feite de allereerste terreurdaden van de Baader-Meinhof-Groep, die zich later zou ontwikkelen tot de Rote Armee Fraktion (RAF).
Proces
Het proces tegen Baader, Ensslin, Proll en Söhnlein begon op 14 oktober 1968. De beklaagden werden bijgestaan door de advocaten Horst Mahler, Otto Schily, Klaus Eschen en Ernst Heinitz. De ten laste gelegde strafbare feiten varieerden van het veroorzaken van eenvoudige materiële schade, tot bijzonder ernstige brandstichting. De officier van justitie verwees naar het feit dat er op het moment van de brand nachtwakers in de winkelcentra waren en dat er gemakkelijk doden hadden kunnen vallen. Volgens de officier had de brand kunnen overslaan naar omliggende panden, waardoor er zelfs een deel van de binnenstad van Frankfurt had kunnen afbranden. Daarom eiste de openbare aanklager van Frankfurt 6 jaar gevangenisstraf voor alle vier de verdachten. De rechtbank ging hier maar gedeeltelijk in mee en de brandstichters werden op 31 oktober 1968 veroordeeld tot 3 jaar cel.
Hoger beroep en ontsnapping naar Parijs
De advocaten van de beklaagden gingen in hoger beroep. Op 13 juni 1969 werd de celstraf van de vier brandstichters – die op dat moment ongeveer 14 maanden in hechtenis zaten – onder bepaalde voorwaarden opgeschort. Vervolgens mochten ze het hoger beroep in vrijheid afwachten. In deze periode woonden de verdachten een tijdje bij de advocate Inge Hornischer. Op 10 november 1969 werd het hoger beroep afgewezen. Daarop vluchtten Baader, Ensslin en Proll naar Parijs, waar ze onderdoken in het huis van de Franse Filosoof en journalist Régis Debray. Thorwald Söhnlein besloot om in West-Berlijn achter te blijven en zijn opgelegde gevangenisstraf uit te zitten. In december 1969 verliet Proll zijn kameraden en vertrok hij naar Engeland. Een jaar later keerde hij terug naar de Bondsrepubliek.
Arrestaties Baader en Proll
In februari 1970 keerden Baader en Ensslin ook terug naar de Bondsrepubliek. Hier zouden ze een tijdje bij de linkse journaliste Ulrike Meinhof hebben gewoond, met wie ze tijdens hun proces bevriend waren geraakt. Op 4 april 1970 werd Baader tijdens een geveinsde verkeerscontrole – die was opgezet na een tip van de geheim agent Peter Urbach – gearresteerd en overgebracht naar de gevangenis van Berlijn-Tegel. Lang zou hij niet in gevangenschap bivakkeren, want zo’n vijf weken later – op 14 mei 1970 – werd Baader door Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof en een aantal andere kameraden met geweld uit de gevangenis bevrijd. Op 21 november 1970 was ook Thorwald Proll weer terug op West-Duitse bodem. Samen met zijn advocaat Klaus Eschen meldde hij zich bij het Openbaar Ministerie in West-Berlijn. Na zijn aanhouding werd Proll vastgezet in de gevangenis van Ziegenhain. In oktober 1971 werd hij vervroegd vrijgelaten.
14 mei 1970 – Bevrijding Andreas Baader
De bevrijding van Andreas Baader uit de gevangenis in West-Berlijn ging gepaard met zeer veel geweld. Deze actie wordt algemeen beschouwd als de geboorte van de Rote Armee Fraktion (RAF). De bevrijding was zeer goed voorbereid door onder meer Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof en Baaders advocaat Horst Mahler. Na de hevige studentenprotesten van 1968 was de buitenparlementaire oppositie (APO) in West-Duitsland opgesplitst in meerdere strijdende groeperingen. Een aantal van deze groeperingen radicaliseerden en vormden verschillende terreurorganisaties. In 1969 ontstonden er een paar kleine stadsguerrilla-groepen zoals Tupamaros West-Berlijn (TW) en Tupamaros München (TM), die een reeks brandaanslagen uitvoerden.
Marxistische paramilitaire organisatie
Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Horst Mahler hadden in maart 1970 een bijeenkomst gehad, waarbij ook TW-oprichter Dieter Kunzelmann aanwezig was geweest. Baader en zijn kameraden konden echter geen overeenstemming bereiken met TW, omdat deze terreurgroep volgens hen te losjes en decentraal was georganiseerd. Baader voelde meer voor een centraal georganiseerde, goed gestroomlijnde marxistische paramilitaire organisatie, waarmee effectief een gewapende revolutionaire strijd kon worden gevoerd. De arrestatie van Baader op 4 april 1970 gooide echter roet in het eten.
Centraal Instituut voor Sociale Zaken
Daarom besloten een aantal links-radicalen om Andreas Baader te bevrijden. Omdat het praktisch onmogelijk was om Baader uit de gevangenis van Berlijn-Tegel te bevrijden, werd er een ander plan bedacht. Het idee was om te doen alsof Andreas Baader en de linkse journaliste Ulrike Meinhof samen een boek wilden schrijven over gemarginaliseerde jongeren in de West-Duitse samenleving. Daarvoor zou echter wel onderzoek moeten worden gedaan in de bibliotheek van het Duitse Centraal Instituut voor Sociale Zaken (DZI) in West-Berlijn. Het verzoek van Ulrike Meinhofs uitgever Klaus Wagenbach om Baader naar het studiecentrum over te brengen, werd aanvankelijk door justitie afgewezen. Na een gesprek tussen Baaders advocaat Horst Mahler en de gevangenisdirecteur, werd alsnog toestemming gegeven voor een bezoek aan het studiecentrum. Op 14 mei 1970 zou Baader eenmalig 3 uur lang met Ulrike Meinhof samen moliteratuuronderzoek doen onder toezicht van de gevangenisbewaarders.
Voorbereiding van de bevrijdingsactie
De wapens die tijdens de bevrijdingsactie werden gebruikt, waren aangeschaft door de groepsleden Irene Goergens, Ingrid Schubert en Astrid Proll. Op woensdag 13 mei 1970 – een dag voor de bevrijdingsactie – hadden Irene Goergens en Ingrid Schubert het studiecentrum al bezocht om de situatie in het gebouw nader te bekijken. Ze vertelden de medewerkers van het studiecentrum dat ze de volgende dag terug zouden komen, om zogenaamd onderzoek te doen naar ‘therapiemogelijkheden voor jonge criminelen’. Ook Ulrike Meinhof ging een dag voor de bevrijdingsactie naar het studiecentrum, om te informeren of alles goed was voorbereid voor de komst van Andreas Baader. Intussen stal een ander groepslid een Alfa Romeo in het West-Berlijnse stadsdeel Charlottenburg. Deze auto zou de volgende dag worden gebruikt door de linkse activisten om na de bevrijdingsactie mee te ontsnappen. Na de diefstal werd het voertuig voorzien van valse kentekenplaten.
Onbekende gemaskerde man
Toen Andreas Baader de volgende morgen – op 14 mei 1970 – rond 9.45 uur geboeid onder begeleiding van twee bewakers de leeszaal van het studiecentrum werd binnengebracht, zat Ulrike Meinhof al op hem te wachten. Baader ging bij haar aan het tafeltje zitten. De bewakers en een medewerker van het studiecentrum bleven in dezelfde ruimte en hielden het tweetal in de gaten. Baader en Meinhof deden onderzoek in verschillende boeken en tijdschriften die met hun onderwerp te maken hadden. Daarbij maakten ze aantekeningen en wisselden ze met elkaar van gedachten. Ondertussen waren ook Irene Goergens en Ingrid Schubert het studiecentrum binnengewandeld. Ze kregen de hal voor de leeszaal toegewezen als werkruimte.
George Linke
Om een uur of 11 deden Goergens en Schubert de voordeur van het gebouw open, om een man en een vrouw binnen te laten. De man droeg een masker waardoor zijn gezicht verborgen bleef. Tot op de dag van vandaag is niet duidelijk wie deze man precies was. De vrouw – die een rode pruik droeg – was Baaders vriendin Gudrun Ensslin. Eenmaal binnen haalden Ensslin en de gemaskerde man hun vuurwapens tevoorschijn en vuurden ze een aantal kogels af op een medewerker van het studiecentrum. Deze medewerker – de 62-jarige Georg Linke – werd geraakt in zijn bovenarm en zijn lever. Hij was het allereerste slachtoffer van de Rote Armee Fraktion, dat gewond raakte tijdens een terreurdaad van de RAF.
Ulrike Meinhof duikt mee onder in de illegaliteit
De gemaskerde man stormde samen met Ensslin, Goergens en Schubert de leeszaal binnen en brulde dat iedereen zijn handen omhoog moest doen, anders zou er worden geschoten. De bewakers gingen echter in de aanval en er ontstond een handgemeen. De terroristen schoten onder meer met een traangaspistool, waardoor beide bewakers gewond raakten. Andreas Baader en Ulrike Meinhof vluchtten vervolgens weg via een raam van de leeszaal. In hun kielzog volgden Ensslin, Goergens, Schubert en de gemaskerde man.
Vluchtvoertuigen
Buiten stond Astrid Proll te wachten met de gestolen Alfa Romeo. Daarnaast stond een BMW met draaiende motor, die werd bestuurd door Brigitte Asdonk. De gemaskerde man, Goergens en Schubert stapten in de Alfa en Astrid Proll reed met piepende banden van het terrein af. Baader, Ensslin en Meinhof stapten in de BMW en ook Asdonk reed razendsnel weg. Onderweg wisselde de groep een aantal keren van vluchtvoertuigen, waardoor de West-Berlijnse politie hen niet meer kon traceren.
Gezochte crimineel
Het was nooit de bedoeling geweest dat Ulrike Meinhof met de andere groepsleden mee op de vlucht zou slaan. Ze zou zogenaamd verbouwereerd achterblijven en doen alsof ze hier niets van wist. Toch besloot ze om samen met haar kameraden onder te duiken in de illegaliteit. De erkende West-Duitse journaliste was nu plotseling een gezochte crimineel.
Bouw het Rode Leger!
Georg Linke – de medewerker van het studiecentrum – verkeerde na de schietpartij ruim 14 dagen in levensgevaar en mocht het ziekenhuis op 8 juli 1970 pas verlaten. De gewonde bewaker Günter Wetter lag 5 weken in het ziekenhuis. Voor de autoriteiten in de Bondsrepubliek was het nu duidelijk dat ze te maken hadden met een links-radicale groepering die het geweld niet schuwde. Op 5 juni 1970 publiceerde het West-Berlijnse anarchistisch-libertaire tijdschrift Agit 883 de eerste officiële verklaring van de Rote Armee Fraktion, waarin ze de oprichting van de terreurorganisatie officieel aankondigden. De tekst luidde:
‘Bouw het Rode Leger!’
Palestijnse guerrillabeweging
De RAF rekruteerde nieuwe leden en gaf verdere vorm aan de terreurorganisatie. Op 22 juni 1970 vlogen Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof, Horst Mahler en een aantal andere terroristen van Oost-Berlijn naar de Syrische hoofdstad Damascus. Van daaruit reisden ze door naar Jordanië. Daar werden ze militair getraind in een kamp van een Palestijnse guerrillabeweging.
Arrestaties en veroordelingen
Op 8 oktober 1970 werden Irene Goergens en Ingrid Schubert samen met Horst Mahler opgepakt in Berlijn. In het voorjaar van 1971 werd de 26-jarige Schubert veroordeeld tot 13 jaar gevangenisstraf, voor haar deelname aan de bevrijdingsactie van Baader, poging tot moord en meerdere bankovervallen. Op 12 november 1977 pleegde ze zelfmoord in haar cel. De 19-jarige Irene Goergens kreeg 6,5 jaar cel opgelegd. Ze kreeg een lagere celstraf dan Schubert, omdat de rechter rekening hield met het jeugdstrafrecht. In 1977 kwam ze vrij en keerde niet meer terug naar de RAF.
Alsnog veroordeeld
De 34-jarige Horst Mahler werd vrijgesproken, maar bleef vastzitten vanwege andere aanklachten. Later werd het vonnis door de rechtbank vernietigd. In 1973 werd hij alsnog veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar wegens een bankoverval en zijn rol bij de bevrijdingsactie van Andreas Baader. Tijdens de Lorenz-ontvoering in 1975 door de 2 Juni-Beweging werd Mahler de mogelijkheid geboden om samen met een aantal andere terroristen uit de gevangenis vrij te komen, maar hij koos er echter voor om in de cel te blijven zitten. Tijdens zijn gevangenschap maakte Horst Mahler zich los van de Rote Armee Fraktion en sloot zich aan bij de kleine maoïstische K-groep KPD/ML. In 1974 werd Mahler door zijn voormalige kameraden uit de RAF verbannen. In 1980 werd hij vervroegd vrijgelaten.
Steunen van een criminele organisatie
Ook andere terroristen die een rol hadden gespeeld bij de bevrijdingsactie van Andreas Baader werden veroordeeld. Brigitte Asdonk kreeg 12 jaar celstraf opgelegd wegens het besturen van de vluchtauto en het aanschaffen van vuurwapens. In 1982 kwam ze op vrij voeten. De rechtenstudente Monika Berberich – die op het advocatenkantoor van Horst Mahler werkte – werd veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf wegens het steunen van een criminele organisatie en betrokkenheid bij de bevrijdingsactie van Baader. Op 7 juli 1976 wist Berberich echter uit de vrouwengevangenis in West-Berlijn te ontsnappen, samen met de terroristen Inge Viett, Gabriele Rollnik en Juliane Plambeck.
Valse kentekenplaten en nieuwe chassisnummers
Autohandelaar Eric Grusdat – die de gestolen voertuigen voorzag van valse kentekenplaten en nieuwe chassisnummers – werd in december 1970 gearresteerd. Hij werd veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf voor zijn betrokkenheid bij bankovervallen en verschillende andere delicten. In 1973 werd Grusdat vrijgelaten. Na zijn vrijlating had hij geen contact meer met de Rote Armee Fraktion.
29 september 1970 – Dreierschlag
In het najaar van 1970 leefden verschillende leden van de Rote Armee Fraktion in de illegaliteit. Het leven ondergronds was duur en daarom werden er verschillende bankovervallen gepland, om de terreurorganisatie te kunnen financieren. Op 29 september 1970 beroofde de groep drie banken tegelijkertijd in West-Berlijn. Daarbij werd in totaal een geldbedrag buitgemaakt van 209.000 Duitse mark. Er was zelfs nog een vierde bankoverval gepland, maar doordat bij die bank bouwwerkzaamheden plaatsvonden werd daar uiteindelijk van afgezien. Bij de overvalreeks die bekend werd als de zogenaamde ‘Dreierschlag’ waren zeker 16 RAF-leden betrokken.
Overval Berliner Bank
De bankovervallen waren zeer goed voorbereid en gecoördineerd. Precies om 9.45 uur stormden vijf gemaskerde, gewapende RAF-leden een filiaal van de Berliner Bank aan de Rheinstrasse in het stadsdeel Friedenau binnen. Bij deze overval waren Andreas Baader, Karl-Heinz Ruhland, Horst Mahler, Irene Goergens en Eric Grusdat betrokken. Ze hielden de aanwezige klanten en bankmedewerkers onder schot en roofden een bedrag van ruim 154.000 Duitse mark. Na de overval maakten de overvallers zich uit de voeten met twee gestolen voertuigen.
Spaarbank in Rheingauviertel
Op exact hetzelfde moment beroofden vijf andere RAF-leden een spaarbank in de Berlijnse wijk Rheingauviertel, een kilometer of twee verderop. Deze overval werd uitgevoerd door Gudrun Ensslin, Manfred Grashof, Petra Schelm en twee links-radicale mannen uit de zogenaamde West-Berlijnse ‘Hasj-rebellen-scene’. Het vijftal maakte ruim 55.000 Duitse mark buit.
Ulrike Meinhof laat geld liggen
Terwijl de overvallen op de banken in Friedenau en Rheingauviertel nog in volle gang waren, werd ook de Sparkasse in Altonaer Strasse in het stadsdeel Tiergarten beroofd. Bij deze overval waren vier RAF-leden betrokken, twee mannen en twee vrouwen (waaronder Ulrike Meinhof). Deze bankoverval mislukte grotendeels omdat Meinhof een doos over het hoofd zag, waarin de bankmedewerkers een geldbedrag van ongeveer 97.000 Duitse mark hadden gestopt. De overvallers verlieten de bank uiteindelijk met een schamele 8115 DM.
Geld in kas
Dankzij de ‘Dreierschlag’ had de Rote Armee Fraktion weer wat geld in kas om de terreurorganisatie verder uit te bouwen en de ondergrondse RAF-leden te huisvesten en te onderhouden. Bij een van de banken had de RAF een pamflet achtergelaten met de tekst ‘Onteigen de vijanden van het volk’. Daardoor was het voor de West-Duitse autoriteiten al vrij snel duidelijk dat de daders van de bankovervallen gezocht moesten worden in de links-extremistische hoek. De ‘Dreierschlag’ waarbij sprake was van goed gecoördineerde overvallen op drie banken tegelijkertijd, was op dat moment uniek in de Duitse criminele geschiedenis.
Gestolen voertuigen en vervalste documenten
Geld was uiteraard zeer belangrijk voor de RAF om hun activiteiten te kunnen financieren. Naast geld was er ook behoefte aan voertuigen en vervalste documenten, om het leven in de illegaliteit in stand te kunnen houden. Daarom werden er tal van auto’s gestolen en werd er ingebroken in gemeentehuizen, om materialen te stelen voor het vervalsen van identiteitspapieren. Op 8 oktober 1970 werden de RAF-leden Horst Mahler, Ingrid Schubert, Monika Berberich, Brigitte Asdonk en Irene Goergens in Berlijn door de politie gearresteerd, vanwege hun betrokkenheid bij de Dreierschlag.
15 januari 1971 – Bankovervallen Kassel
Op 15 januari 1971 is het weer raak. Leden van de RAF overvallen twee banken in Kassel. Rond half tien ’s morgens dringen ze met hun vuurwapens filialen binnen van de Stadtsparkasse aan de Georg-Stock-Platz en de Akademiestrasse en houden ze de geschrokken klanten en bankmedewerkers onder schot. Om hun dreiging kracht bij te zetten worden er tijdens de overvallen ook daadwerkelijk een aantal schoten gelost. In totaal werd er bij de bankovervallen in Kassel ruim 114.000 Duitse mark buitgemaakt, die vervolgens kon worden toegevoegd aan de kas van de terreurorganisatie.
22 oktober 1971 – Dood van politieman Norbert Schmid
In het najaar van 1971 was er een grote klopjacht gaande op leden van de Rote Armee Fraktion. In de vroege ochtend van 22 oktober 1971 probeerden de politiemannen Norbert Schmid en zijn collega Heinz Lemke een verdachte vrouw te controleren, in een winkelcentrum in het Hamburgse stadsdeel Poppenbüttel. De vrouw wist echter te ontsnappen aan de dienders en vluchtte te voet weg. De agenten zetten daarop de achtervolging in. Later zou blijken dat deze vrouw het RAF-lid Margrit Schiller was.
Niet herkend
Ook de RAF-leden Irmgard Möller en Gerhard Müller zouden op dat moment in de buurt zijn geweest. Möller en Müller werden echter niet door de agenten als zijnde RAF-terroristen herkend. Er ontstond een vuurgevecht en in de kogelregen raakte de 32-jarige Norbert Schmid zeer ernstig gewond. De politieman stierf ter plekke. Lemke kreeg een kogel in zijn voet en werd even later naar het ziekenhuis gebracht.
Eerste dodelijke slachtoffer van de RAF
Het moorddadige trio vluchtte weg met de civiele auto van de politiemannen. Margrit Schiller kon later op de dag alsnog worden gearresteerd, terwijl ze in een telefooncel stond te bellen. Uit het politieonderzoek bleek dat het fatale schot waardoor Schmid overleed, niet uit het wapen van Schiller afkomstig was. Bovendien had de 27-jarige Heinz Lemke gezien dat er een man op zijn collega had geschoten. De bewuste man werd op basis van deze en andere informatie geïdentificeerd als Gerhard Müller.
Exacte toedracht nooit opgehelderd
Ook Margrit Schiller beschuldigde Müller van het fatale schot. Müller en Möller zouden pas een jaar later worden gearresteerd in Offenbach am Main. De exacte toedracht van de moord is nooit precies opgehelderd. Agent Norbert Schmid was het allereerste dodelijke slachtoffer van de RAF en liet een vrouw en twee jonge kinderen achter.
22 december 1971 – Dood van politieman Herbert Schoner
Precies twee maanden na de dood van Norbert Schmid kwam er weer een politieagent door geweld van de Rote Armee Fraktion om het leven. Op 22 december 1971 stormden een aantal gemaskerde RAF-leden de Bayerische Hypotheken- und Wechselbank in Kaiserslautern binnen. Onder bedreiging van automatische vuurwapens werd er een geldbedrag van zo’n 134.000 Duitse mark buitgemaakt. Ondertussen was de 32-jarige politieman Herbert Schoner in de buurt van het bankgebouw bezig met een routinecontrole. Hij zag dat er een rode minibus voor het bankfiliaal geparkeerd stond op een plek waar dat niet mocht. Achter het stuur van de bus zat een persoon. Schoner liep naar het voertuig toe en probeerde contact te maken met de inzittende.
In koelen bloede doodgeschoten
De bestuurder trok vrijwel direct zijn vuurwapen en schoot de politieagent neer. Herber Schoner wist zich ondanks zijn verwondingen naar de voordeur van het bankgebouw te slepen. Daar kwam hij oog in oog te staan met de bankovervallers, die net naar buiten kwamen gerend. Vervolgens werd Schoner door de RAF-leden in koelen bloede doodgeschoten. Alle daders wisten te ontsnappen. Van alle terroristen die later werden beschuldigd kon uiteindelijk alleen van het RAF-lid Klaus Jünschke worden bewezen, dat hij bij de bankoverval op de Bayerische Hypotheken- und Wechselbank en de brute moord op Schoner betrokken was geweest. Jünschke werd in 1977 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor collectieve moord en andere misdrijven. Politieman Herbert Schoner liet een vrouw en twee kinderen na.
1 maart 1972 – Dood van leerling Richard Epple
Deze gebeurtenis had in principe niets met de Rote Armee Fraktion te maken, maar moet wel genoemd worden omdat de politie wél in de veronderstelling was dat ze met een RAF-lid van doen hadden. Op de avond van 1 maart 1972 reed de 17-jarige leerling Richard Epple zonder rijbewijs en onder invloed van alcohol in een Ford Taunus, over de Wilhelmhelmstrasse in Tübingen (Baden-Württemberg). Agenten in een patrouillerende politiewagen merkten hem op, omdat zijn richtingaanwijzer defect was. Op het moment dat ze Epple een stopteken gaven en hem opdroegen om zijn voertuig langs de kant van weg te zetten, ging hij er razendsnel vandoor. Daarop zette de politie met zwaailichten en sirene de achtervolging in.
Wegversperringen
Op een bepaald moment kregen de agenten het vermoeden dat ze met een terrorist van de Rote Armee Fraktion te maken hadden. Tijdens de achtervolging probeerde Epple de politiewagen van de weg te drukken. Daarbij werd het tegemoetkomende verkeer ernstig in gevaar gebracht. Vervolgens werden er in Herrenberg-Affstätt – iets ten noordwesten van Tübingen – door de politie een aantal wegversperringen neergezet. Echter reed Richard Epple hier met zijn auto dwars doorheen. Een aantal politiemannen kon zich nog net op tijd uit de voeten maken.
Doorzeefd voertuig
Vervolgens reed Richard Epple verder in noordwestelijke richting. De politie – die er nog steeds van overtuigd was dat ze met een RAF-lid te maken hadden – kreeg intussen via de radio toestemming om vuurwapens te gebruiken. Een van de agenten schoot daarna op het voertuig van Epple als waarschuwing. Dat had echter geen enkel effect en Epple reed stug door. Daarna werden er nog een aantal waarschuwingsschoten gelost, maar ook die hadden geen effect. Vervolgens beschoot een van de agenten de auto van Epple met een machinepistool. De kogels doorzeefden het voertuig en gingen dwars door de achterruit van de Ford Taunus heen. Daarbij werd Richard Epple dodelijk getroffen. Zijn auto kwam vervolgens tot stilstand voor een restaurant.
Proportioneel geweld
Later bleek dat het niet om een RAF-terrorist ging, maar om een 17-jarige leerling. Na de dood van Epple werd er in verschillende plaatsen in de Bondsrepubliek geprotesteerd tegen het politiegeweld. Een onderzoekscommissie die door de West-Duitse autoriteiten werd ingesteld, concludeerde echter dat het geweld (gezien de omstandigheden destijds en de politiemensen die in de maanden daarvoor door de Rote Armee Fraktion waren doodgeschoten) proportioneel was. De jonge politieman die de fatale schoten op Richard Epple had gelost, maakte een aantal jaren later een einde aan zijn leven.
2 maart 1972 – Dood van hoofdinspecteur Hans Eckhardt
Een dag na de dood van Richard Epple in Herrenberg-Affstätt was er weer een vuurgevecht die de West-Duitse bevolking zou schokken. Op de avond van 2 maart 1972 probeerde de politie in Hamburg twee RAF-terroristen te arresteren in een schuilappartement van de terreurorganisatie, aan de Heimuder Strasse in het stadsdeel Eimsbüttel. Het ging om de RAF-leden Manfred Grashof en Wolfgang Grundmann. De arrestatie mondde uit in een schotenwisseling. Grundmann gaf zich vrijwel direct aan de politie over, maar Grashof trok zijn vuurwapen en schoot de hoofdinspecteur Hans Eckhardt neer. Hij werd geraakt in zijn schouder en buik. De zogenaamde ‘dumdumkogels’ die op de politieman werden afgevuurd waren aan de punt geveild, om zoveel mogelijk schade aan het menselijk lichaam te veroorzaken.
Veroordeling Grashof
De zwaargewonde Eckhardt werd naar het ziekenhuis gebracht, waar hij met spoed werd geopereerd. De inspanningen van het medisch personeel mochten echter niet baten. Twintig dagen na de schietpartij in Hamburg stierf de 50-jarige hoofdinspecteur alsnog aan zijn verwondingen. Manfred Grashof werd opgepakt en in 1977 veroordeeld voor de moord op Eckhardt. Tegen zijn kameraad Wolfgang Grundmann kon geen specifieke beschuldiging worden gedaan. Hij droeg weliswaar een vuurwapen tijdens zijn arrestatie, maar had zelf niet geschoten. Daarom kon hij alleen maar worden veroordeeld wegens lidmaatschap van een criminele organisatie.
11 t/m 24 mei 1972 – Mei-offensief
In het voorjaar van 1972 maakte de Rote Armee Fraktion zich op voor het zogenaamde ‘Mei-offensief’. Tussen 11 en 24 mei 1972 pleegde de terreurgroep een reeks van zes bomaanslagen op verschillende doelen in de Bondsrepubliek. Het Mei-offensief was grotendeels een vergelding voor de oorlog in Vietnam. Deze terreurdaden waren vooral gericht tegen Amerikaanse faciliteiten en militairen die in West-Duitsland waren gestationeerd. Daarnaast gingen explosieven af bij twee politiebureaus, de uitgeverij van Axel Springer en werd de auto van rechter Wolfgang Buddenberg opgeblazen. Bij deze aanslagen kwamen 4 mensen om het leven en raakten 74 mensen gewond.
Bedreiging voor de West-Duitse democratische rechtstaat
Na de aanslagen was het voor de regering in de Bondsrepubliek duidelijk dat ze te maken hadden met een nietsontziende terreurgroep, die een bedreiging vormde voor de West-Duitse democratische rechtstaat. Na het Mei-offensief werd er een grootschalige klopjacht geopend op de daders, waarbij de hele bevolking werd opgeroepen om de autoriteiten te ondersteunen en mee te zoeken naar de terroristen. De zoekactie leidde binnen enkele weken tot resultaat, want op 9 juli 1972 zaten de belangrijkste verdachten in de gevangenis.
11 mei 1972 – Bomaanslagen in Frankfurt am Main
Op 11 mei 1972 ontploften er op het hoofdkwartier van het Amerikaanse leger in Frankfurt am Main drie bommen met een enorme explosiekracht. Tijdens deze explosies werd de 42-jarige Amerikaanse luitenant-kolonel Paul A. Bloomquist door glasscherven gedood. Daarnaast raakten zeker 13 mensen die in of rond het gebouwencomplex aanwezig waren gewond. De materiële schade was groot en werd geschat op een bedrag van ruim 3,1 miljoen Duitse mark.
Bekentenisbrief Petra Schelm Commando
Drie dagen later – op 14 mei 1972 – ontving het West-Duitse persbureau DPA in de Beierse hoofdstad München een bekentenisbrief van de RAF, waarin het zogenaamde ‘Petra Schelm Commando’ de verantwoordelijkheid voor de aanslagen opeiste. Dit commando was vernoemd naar een vrouwelijk RAF-lid dat in de zomer van 1971, tijdens een vuurgevecht met de politie om het leven was gekomen. In de bekentenisbrief werden de aanslagen op het Amerikaanse leger gerechtvaardigd met de tekst:
‘Voor de vernietigingsstrategen van Vietnam mogen West-Duitsland en West-Berlijn geen veilig achterland meer zijn. Ze moeten weten dat hun misdaden tegen het Vietnamese volk nieuwe, bittere vijanden voor hen hebben gecreëerd, dat er geen plek meer ter wereld zal zijn waar ze veilig kunnen zijn voor de aanvallen van revolutionaire guerrilla-eenheden.’
De bekentenisbrief riep op om een einde te maken aan de bombardementen in Vietnam. Daarnaast was het een oproep om alle Amerikaanse troepen uit het Aziatische land terug te trekken.
12 mei 1972 – Aanslagen op politiediensten in Augsburg en München
Op 12 mei 1972 pleegde de Rote Armee Fraktion bomaanslagen op politiebureaus in Augsburg en München in de deelstaat Beieren. De eerste twee bommen ontploften rond het middaguur op de derde en vierde verdieping van een politiedienst aan de prinzregentenplatz in Augsburg. Daarbij raakten zes politieagenten en een burger gewond. Eigenlijk had er nog een derde bom moeten ontploffen, maar deze was om de een of andere reden niet afgegaan. Na het politieonderzoek werden onder meer de RAF-leden Andreas Baader en Jan-Carl Raspe beschuldigd van de aanslag.
Tien gewonden en veel materiële schade
Twee uur na de aanslag in Augsburg kwam er een telefoontje binnen bij het Staatssalarisbureau in München. Deze instantie was onder meer verantwoordelijk voor de afwikkeling van de salarissen van Beierse ambtenaren. De beller waarschuwde dat er binnen zeven minuten een bom zou ontploffen in het aangrenzende Staatsrecherchebureau. Ze zouden er dan ook verstandig aan doen om het gebouw zo snel mogelijk te ontruimen. Daarop werd het gebouw onmiddellijk geëvacueerd. De aanwezigen vluchtten naar buiten en begaven zich naar de parkeerplaats voor het politiekantoor.
Vergissing
Dat bleek een vergissing want om 14.20 uur ontplofte er een autobom die verborgen was in een voertuig op het parkeerterrein. Zeker 10 mensen raakten gewond, waaronder een kind. De materiële schade was groot en werd geraamd op ongeveer 588.000 DM. Zeker honderd geparkeerde auto’s werden geheel of gedeeltelijk vernield. Het was een wonder dat er bij deze aanslag niemand om het leven kwam.
Bekentenisbrief Thomas Weisbecker Commando
Op 16 mei 1972 – vier dagen na de aanslagen in Augsburg en München – bracht de RAF een bekentenisbrief naar buiten. Daarin eiste het zogenaamde ‘Thomas Weisbecker Commando’ de verantwoordelijkheid op voor de bomaanslagen. Het commando was vernoemd naar een lid van de anarchistische terreurgroep 2 Juni-Beweging dat op 2 maart 1972 in Augsburg door de politie was doodgeschoten. In de brief wezen de terroristen erop dat de West-Duitse autoriteiten niet zomaar een linkse kameraad konden liquideren, zonder dat daar represailles op volgden.
15 mei 1972 – Aanslag op rechter Wolfgang Buddenberg
Op 15 mei 1972 richtte het RAF-geweld zich tegen Wolfgang Buddenberg, de rechter van het Federale Grondwettelijk Hof in de Bondsrepubliek. Deze aanslag werd uitgevoerd door het zogenaamde ‘Manfred Grashof Commando’, vernoemd naar een RAF-lid dat op 2 maart 1972 tijdens zijn arrestatie door de politie werd neergeschoten en daarbij ernstig gewond was geraakt. Na de spoedoperatie van Grashof had rechter Buddenberg hem al vrij snel weer laten overbrengen vanuit het ziekenhuis naar de gevangenis, waar hij aan een streng regime werd onderworpen. Grashof mocht twee maanden lang geen bezoek ontvangen en naar verluidt werd de verlichting in zijn cel dag en nacht aangelaten. Dagelijks werd Grashof geboeid naar de rechtbank gebracht, maar door de handboeien scheurden zijn verwondingen steeds weer open.
Boobytrap
Daarom besloot de RAF om een bomaanslag te plegen op Wolfgang Buddenberg. Sinds april 1972 hadden twee vrouwelijke RAF-terroristen de woning van Buddenberg bespioneerd en zijn dagelijkse woon-werkverkeer in kaart gebracht. Op 15 mei 1972 plaatsten RAF-leden een boobytrap onder de passagiersstoel van zijn Volkswagen Kever, die voor zijn huis in de Klosestrasse in Karlsruhe geparkeerd stond. Het explosief was met magneten onder de vloerplaat bevestigd en een kabel verbond de ontsteker met de starter van de auto. Echter week rechter Buddenberg die dag af van zijn dagelijkse routine. Normaal gesproken werd hij door zijn echtgenote Gerta naar zijn werk gereden, maar die bewuste morgen had hij besloten om te voet naar kantoor te gaan.
Echtgenote Gerta raakt zwaargewond
Rond 12.30 stapte Gerta Buddenberg in haar Kever en startte de auto. Vervolgens ontplofte de bom. Door de explosie werd de passagiersstoel volledig uit elkaar gereten. Ook het zonnedak werd eraf geblazen. Gerta raakte zwaargewond. Als Wolfgang Buddenberg op de passagiersstoel had gezeten, dan zou hij zonder enige twijfel om het leven zijn gekomen.
Nog meer aanslagen op rechters en openbaar aanklagers
In de bekentenisbrief waarin de RAF de verantwoordelijkheid voor de bomaanslag opeiste, werd gedreigd met nog meer aanslagen op rechters en openbaar aanklagers. Volgens de RAF was de rechterlijke macht in de Bondsrepubliek nog altijd verweven met fascistische elementen. Bovendien hadden verschillende hooggeplaatste functionarissen in West-Duitsland een dubieuze rol gespeeld tijdens het naziregime. De terreurorganisatie maakte in de bekentenisbrief duidelijk dat als de behandeling van politieke gevangenen niet verbeterde, de aanvallen op hoogwaardigheidsbekleders onverminderd door zouden gaan.
19 mei 1972 – Bomaanslag bij uitgeverij Axel Springer
Op 19 mei 1972 pleegde de Rote Armee Fraktion een bomaanslag op de hoogbouw van uitgeverij Axel Springer AG aan de Kaiser-Wilhelm-Strasse in Hamburg. Sinds de studentenprotesten van eind jaren 60 en de moordaanslag op de socialistische studentenleider Rudi Dutschke, schreven de kranten van Springer zeer negatief over alle links-georiënteerde groeperingen. Volgens de RAF had de uitgeverij in hoge mate bijgedragen aan de demonisering van opkomende socialistische bewegingen. De RAF zag de Springer-media dan ook als een van haar grootste vijanden.
Waarschuwing vooraf
Volgens de Duitse journalist en RAF-expert Stefan Aust zou er om 15.30 een telefoontje bij de uitgeverij zijn binnengekomen, waarin werd gewaarschuwd voor een op handen zijnde bomaanslag. Een paar minuten later kwam er een tweede telefonische waarschuwing binnen. Daarin werd gemeld dat er over vijf minuten een explosief zou afgaan in het gebouw. De telefoniste van uitgeverij Springer nam de meldingen niet erg serieus, maar informeerde wel haar leidinggevende. In die tijd had de uitgeverij wel vaker te maken met dreigementen en daarom werd er ook niet paniekerig op gereageerd. Om het zekere voor het onzekere te nemen liet de beveiliging in het gebouw toch een bomalarm afgaan, om een evacuatie in gang te zetten.
17 gewonden
En dat bleek geen onverstandige zet, want even later – waarschijnlijk om 15.41 – ontplofte de eerste bom in de correctiekamer. Een tweede en een derde bom ontploften op de 6e verdieping van het gebouw, waar op dat moment een conferentie gaande was. Zeker 17 medewerkers van de uitgeverij raakten gewond. Twee van hen waren er zeer ernstig aan toe. Direct na de ontploffing kreeg de telefoniste weer een telefoontje. Een vrouwelijk beller vroeg haar of er zojuist een bom was afgegaan in het gebouw. Toen de telefoniste dat bevestigde, hing de anonieme beller direct op.
Niet-ontplofte bommen
Een dag later – op 20 mei 1972 – kreeg de politie een anoniem telefoontje waarin werd gemeld dat er nog een aantal niet-ontplofte bommen in het gebouw aanwezig waren. Het gebouw werd vervolgens grondig onderzocht en er werden inderdaad een aantal niet-ontplofte explosieven gevonden. Zo werd er een niet-ontploft explosief in een schoonmaakkast ontdekt en trof de politie nog twee niet-ontplofte bommen aan op de 12e verdieping van de hoogbouw. Deze explosieven werden vervolgens onschadelijk gemaakt. De schade aan het gebouw van Axel Springer was groot en werd geraamd op ongeveer een miljoen Duitse mark.
Tegenstrijdige informatie
Onder verschillende RAF-experts die over de aanslag op het Springer-gebouw hebben geschreven, bestaat tegenstrijdige informatie over de waarschuwingstelefoontjes en het werkelijke aantal gewonden. Volgens de journalist en RAF-kenner Butz Peters zou het eerste waarschuwingstelefoontje pas om 15.35 zijn binnengekomen en het tweede om 15.37. De eerste bom zou volgens Peters pas om 15.45 zijn afgegaan.
Voldoende tijd voor evacuatie
Sociologe en schrijfster Jutta Ditfurth (die in 2007 een biografie over Ulrike Meinhof schreef) beweerde dat het eerste waarschuwingstelefoontje om 15.29 binnenkwam. Daarin werd volgens haar door de anonieme beller gemeld dat er 15 minuten later twee bommen zouden afgaan. Deze oproep zou door de telefoniste in de wind zijn geslagen. Ook de tweede waarschuwing om 15.31 zou door de telefoniste zijn genegeerd.
Derde bommelding
Ditfurth beweert ook dat er zelfs nog een derde bommelding was, die om 15.36 bij de politie zou zijn binnengekomen. Volgens de schrijfster waren de bommen pas afgegaan om 15.55 en zou er dus voldoende tijd zijn geweest om het gebouw voor de explosies te evacueren. Er is dan ook geen consensus over het tijdsbestek tussen de bommeldingen en de ontploffingen. Ook is er geen consensus over het daadwerkelijke aantal gewonden. Officieel zouden er 17 gewonden zijn gevallen, maar volgens verschillende RAF-experts lag dat aantal veel hoger.
Bekentenisbrief
Een dag na de aanslag publiceerde de RAF een bekentenisbrief, die was ondertekend door het ‘2 Juni Commando’. In de brief riep Ulrike Meinhof op om Axel Springer te onteigenen, omdat de uitgeverij een vijand van het volk was. Het is altijd onduidelijk gebleven of de RAF daadwerkelijk mensen wilde verwonden bij de aanval in Hamburg. In de brief gaf de RAF toe dat er bij de aanslag ‘te veel onschuldigen’ gewond waren geraakt. Echter legde de terreurorganisatie de schuld van de bloedige afloop, volledig bij de uitgeverij neer.
Daders
In 1976 – vier jaar na de aanslagen op het Springer-gebouw – getuigde RAF-lid Gerhard Müller dat het idee om de uitgeverij als doelwit uit te kiezen, van Ulrike Meinhof afkomstig was. Volgens hem zou ze samen met het RAF-lid Siegfried Hausner en nog een andere kameraad, de explosieven in het Springer-gebouw hebben aangebracht. Ook het RAF-lid Karl-Heinz Ruhland beschuldigde Meinhof ervan de aanslag op de Springer-uitgeverij te hebben uitgevoerd. Andere RAF-leden – waaronder Brigitte Mohnhaupt – hebben dat altijd stellig ontkend .
Onafhankelijke subgroepen
Volgens hen wist Meinhof vooraf helemaal niets van de aanslagplannen af. Ze zou het 2 Juni Commando pas na 19 mei 1972 hebben ontmoet en de aanslag op het Springer-gebouw nadien stevig hebben bekritiseerd. Gudrun Ensslin zou jaren later tijdens het Stammheim-proces verklaren dat de aanslag op Axel Springer AG was uitgevoerd door een aantal onafhankelijke subgroepen, zonder voorafgaande toestemming van de RAF-top.
24 mei 1972 – Bomaanslag op Amerikaanse legerbasis in Heidelberg
Vijf dagen na de bomaanslag bij uitgeverij Axel Springer in Hamburg pleegde de Rote Armee Fraktion weer een aanslag. Ditmaal werd het Europese hoofdkwartier van het Amerikaanse leger in Heidelberg als doelwit uitgekozen. Voor de aanslag hadden RAF-leden het militaire terrein en het gebouwencomplex nauwkeurig bespioneerd. De terroristen hadden opgemerkt dat auto’s met Amerikaanse kentekenplaten, bijna altijd zonder grondige controle op het terrein werden doorgelaten. Het was dan ook relatief eenvoudig voor de aanslagplegers om binnen te geraken. De RAF voorzag twee gestolen voertuigen van valse Amerikaanse kentekenplaten en plaatste twee zware bommen in de kofferbak van de wagens.
Drie doden en vijf gewonden
Op 24 mei 1972 reden de RAF-terroristen met de auto’s naar het hoofdkwartier. En zoals verwacht konden ze inderdaad zonder problemen het terrein oprijden. Een van de wagens zou zijn bestuurd door Irmgard Möller. Het ene voertuig werd geparkeerd voor het gebouw van de geheime inlichtingendienst. De andere auto werd bij een radiotoren neergezet. Omdat het ‘imperialistische’ Amerikaanse leger volgens de RAF verantwoordelijk was voor de ellende in Vietnam, werd er deze keer geen waarschuwing vooraf gegeven. Om 18.10 ontplofte de eerste bom. Tien seconden later ging de tweede bom af. Door de explosies kwamen de militairen Clyde R. Bonner, Charles Peck en Ronald A. Woodward om het leven. Vijf andere mensen raakten gewond.
Bekentenisbrief 15 Juli Commando
Een dag later – op 25 mei 1972 – bracht de RAF een bekentenisbrief naar buiten, waarin het zogenaamde ’15 Juli Commando’ de aanslagen in Heidelberg opeiste. Het commando was vernoemd naar de sterfdag van RAF-kameraad Petra Schelm, die in 1971 tijdens een vuurgevecht met de politie werd doodgeschoten. In de brief werd medegedeeld dat de Amerikaanse luchtmacht de afgelopen zeven weken meer bommen op Vietnam had gegooid, dan in de hele Tweede Wereldoorlog wereldwijd.
Eenheid
Het optreden van de Amerikanen in het Zuidoost-Aziatische land was volgens de RAF vergelijkbaar, met de systematische genocide op het Joodse volk in Europa door de nazi’s. In de bekentenisbrief riep de Rote Armee Fraktion op om de bombardementen en andere gewelddadigheden in Vietnam onmiddellijk te stoppen. In het kader van deze doelstelling moesten de bomaanslagen op het Amerikaanse leger in Frankfurt am Main en Heidelberg, dan ook als eenheid worden beschouwd.
Bombardementen Vietnam
Vier jaar later – op 23 juni 1976 – getuigde de voormalige CIA-agent K. Barton Osborne tijdens het beruchte Stammheim-proces in Stuttgart, dat in een van de verwoeste gebouwen op het terrein in Heidelberg, een computerafdeling van de Amerikaanse geheime dienst gevestigd was. Dat computersysteem zou volgens Osborne zijn gebruikt voor het berekenen van de bombardementen in Vietnam. Dit verhaal werd jaren later echter tegengesproken door de voormalige Amerikaanse ambassadeur in Duitsland Philip (Phil) Murphy en een aantal oud-militairen die bij de legerbasis in Heidelberg waren gestationeerd. Het computersysteem zou volgens hen alleen zijn gebruikt voor administratieve taken en ondersteunende logistieke procesen, maar niet voor actieve militaire operaties.
Permanente beveiliging
De RAF-aanslagen tijdens het Mei-offensief hadden een enorme schok teweeggebracht bij de West-Duitse bevolking. De beveiliging op straat werd opgevoerd en tal van potentiële doelwitten werden continu streng bewaakt, om een volgende terreuraanslag te voorkomen. Ook veel overheidsfunctionarissen en andere hoogwaardigheidsbekleders werden na het Mei-offensief permanent beveiligd.
Actie Waterslag
Vijf dagen na de aanslagen in Heidelberg – op 29 mei 1972 – riep Horst Herold (chef van de federale recherche in de Bondsrepubliek), alle hoofden van speciale commissies van de deelstaten en vertegenwoordigers van de West-Duitse grenspolitie bijeen. In samenspraak met de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Hans-Dietrich Genscher gaf hij de opdracht tot de landelijke ‘Actie Waterslag’. Het doel van deze actie was om onrust in het ‘water’ te creëren, waardoor de ‘vissen’ in paniek zouden ‘wegzwemmen’. Op die manier zouden de gevluchte RAF-terroristen mogelijk snel kunnen worden opgespoord en gearresteerd.
Wegblokkades en voertuigcontroles
Actie Waterslag werd de grootste klopjacht op misdadigers in Duitsland, sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. De gehele beschermingspolitie van de West-Duitse deelstaten was een volledige dag helemaal ondergeschikt gemaakt, aan de Duitse federale recherchedienst (BKA). Bij alle grensovergangen en op- en afritten van de snelwegen werden wegblokkades opgeworpen. Daarnaast werden overal in de Bondsrepubliek voertuigcontroles uitgevoerd. De hele operatie was zeer goed gecoördineerd. Ook de massamedia werden erbij betrokken en de West-Duitse bevolking werd aangespoord om aan de klopjacht op de RAF-terroristen deel te nemen.
Inperking burgerrechten en meer bevoegdheden voor de politie
Actie Waterslag veroorzaakte een enorme verkeerschaos in de Bondsrepubliek, maar leidde niet direct tot de aanhouding van RAF-leden. Wel maakte de operatie duidelijk dat er veel draagvlak voor de klopjacht was onder de West-Duitse bevolking. Horst Herold zag de goedkeuring voor deze operatie, als een precedent voor verdere centraal gecoördineerde grootschalige controles en huiszoekingen. Doordat er maatschappelijk draagvlak was voor de klopjacht konden de burgerrechten voor een deel worden ingeperkt, waardoor er op het gebied van opsporingsbevoegdheid meer mogelijk werd. De bevoegdheden van de politie werden eind mei 1972 dan ook aanzienlijk uitgebreid en er werden meer politie-invallen gedaan in verdachte woningen.
Volksfront
Met de aanslagen tijdens het Mei-offensief had de Rote Armee Fraktion geprobeerd om de West-Duitse overheid te dwingen, om impopulaire tegenmaatregelen te nemen. Daardoor zou niet alleen de kritiek op de staat toenemen, maar ook de solidariteit van de samenleving met de RAF. Het zou dan eenvoudiger worden om een ‘volksfront’ tegen de autoriteiten in de Bondsrepubliek op te zetten.
Veel RAF-sympathisanten haken af
Het liep echter anders. Veel RAF-sympathisanten stonden dan weliswaar wél achter het gedachtegoed van de terreurorganisatie en hun revolutionaire strijd, maar ze hadden felle kritiek op de uitvoering van de aanslagen en de doelwitten die voor de terreurdaden waren uitgekozen. Vooral de bomaanslag op het gebouw van de Springer-uitgeverij (waarbij tal van onschuldige medewerkers gewond waren geraakt) wekte de woede bij veel RAF-aanhangers. Velen van hen keerden zich dan ook van de Rote Armee Fraktion af.
Meedogenloze criminelen
In 1971 zag een groot deel van de RAF-sympathisanten de terroristen nog als legitieme ‘politieke strijders’, maar na het bloedige Mei-offensief van 1972 veranderde dat en werden ze door de meeste gematigde linkse mensen toch vooral gezien als meedogenloze criminelen. Binnen de links-radicale scene in West-Duitsland nam de sympathie voor de Rote Armee Fraktion na de reeks aanslagen verder toe.
RAF-schuilplaats in Frankfurt
Twee dagen na het begin van Actie Waterslag werd het ‘onrustig in het water’ en kwamen er een aantal vissen in beweging. De politie had informatie gekregen over een mogelijke schuilplaats van de RAF. Het betrof een garagebox onder een appartementencomplex aan de Hofeckweg in Frankfurt am Main. De politie deed onderzoek in de garage en agenten vonden inderdaad een aantal emmers met explosievenpoeder. Daardoor was het vrijwel direct duidelijk dat ze beet hadden. De politie verving het explosieve materiaal door een visueel gelijkend onschuldig poeder en liet het gebouw vervolgens observeren.
Aanhouding Baader, Raspe en Meins
Op 1 juni 1972 was het raak. De eerste drie vissen ‘sprongen uit het water’. Om tien voor zes ’s morgens stopte er een auto voor de garage. Andreas Baader, Jan-Carl Raspe en Holger Meins stapten uit. Baader en Meins gingen naar binnen, Raspe bleef voor de deur van de garage staan om de omgeving in de gaten te houden. Toen Raspe doorkreeg dat er twee politieagenten naderden probeerde hij te vluchten. Hij haalde zijn vuurwapen tevoorschijn en schoot op de dienders. Desalniettemin kon Raspe toch door de agenten worden gearresteerd. Andreas Baader en Holger Meins hadden de schoten gehoord en hielden zich vervolgens twee uur lang schuil in de afgesloten garage.
Omsingeld door een enorme politiemacht
De garage en het appartementencomplex werden uiteindelijk omsingeld door een enorme politiemacht van ongeveer 150 politiemensen. Het geduld van de West-Duitse autoriteiten raakte op en er werd besloten om zwaar geschut in te zetten om de terroristen in de garagebox te kunnen oppakken. Om 8.00 uur werd de garagedeur met een gepantserd voertuig naar binnen geduwd. Holger Meins gaf zich meteen over. Andreas Baader bood nog enig verzet en werd door de politie in zijn dij geschoten, waardoor hij op de grond viel. Vervolgens werd Baader door de politie ontwapend, uitgekleed en afgevoerd. De aanhouding van de RAF-terroristen werd door verschillende aanwezige tv-reporters gefilmd.
Meer arrestaties
Zes dagen later – op 7 juni 1972 – liep ook Baaders vriendin Gudrun Ensslin tegen de lamp in een kledingboetiek in Hamburg. De boetiekeigenaar had een vuurwapen aangetroffen in haar jas die op een stoel lag en vervolgens de politie gebeld. Twee dagen later – op 9 juni 1972 – was het de beurt aan Brigitte Mohnhaupt en Bernhard Braun. Dit duo werd opgepakt in West-Berlijn. De RAF-leden Ulrike Meinhof en Gerhard Müller werden op 15 juni 1972 gearresteerd in Langenhagen, nadat ze door de leraar Fritz Rodewald bij de politie waren aangegeven. En op 9 juli 1972 werden Klaus Jünschke en Irmgard Möller aangehouden in Offenbach am Main. Amper zes weken na de start van Actie Waterslag zaten tien voortvluchtige RAF-terroristen – waaronder de leiders van de terreurgroep – in de gevangenis. Dat betekende echter niet dat het gedaan was met de Rote Armee Fraktion. Verre van dat zelfs, want er stond een nieuwe ‘tweede generatie’ RAF-terroristen op om het stokje over te nemen.
25 juni 1972 – Dood van Ian McLeod
Op 25 juni 1972 deed de West-Duitse politie een inval in een vermeende schuilplaats van de Rote Armee Fraktion in Stuttgart. Uit politieonderzoek was gebleken dat er telefonisch contact was geweest tussen het desbetreffende appartement en een radicale anarchistische groepering in Zwitserland. Deze Zwitserse anarchisten zouden op hun beurt weer contact hebben gehad met RAF-kopstuk Andreas Baader. Tijdens de politie-inval werd Ian McLeod – een Britse vertegenwoordiger – door een gesloten slaapkamerdeur heen, in zijn nek geschoten door een 36-jarige agent. McLeod overleed aan zijn verwondingen. Na de inval verklaarde de politie dat de Brit connecties had met de RAF. Daarnaast verklaarde de politie dat de agent uit zelfverdediging had geschoten, omdat hij in de veronderstelling was dat McLeod een vuurwapen bij zich droeg.
Inschattingsfout
Een aantal andere betrokkenen beweerden juist dat de politieman een inschattingsfout had gemaakt en een onschuldige man had neergeschoten. Volgens hen was McLeod ten tijde van de inval naakt en ongewapend. De zaak tegen de politieman die McLeod had neergeschoten werd uiteindelijk ingetrokken en het dossier werd gesloten. De precieze toedracht op die 25ste juni van 1972 is nooit precies duidelijk geworden. De moeder van Ian McLeod kreeg een schadevergoeding van 135.000 Duitse mark aangeboden, die ze uiteindelijk accepteerde.
21 mei 1974 – Dood van taxichauffeur Günter Jendrian
De aanslagen van de RAF, maar ook het bloedbad van München tijdens de Olympische Zomerspelen van 1972, hadden ervoor gezorgd dat de West-Duitse autoriteiten in de hoogste staat van paraatheid verkeerden. Er was veel geld uitgetrokken voor de beveiliging van gebouwen en functionarissen. Daarnaast werden er speciale interventieteams opgezet, die uitgerust waren met precisiegeweren en machinepistolen. Deze teams werden voorbereid op zware missies, die zelden zonder bloedvergieten gingen.
Niet teruggekeerd na verlof
Op 21 mei 1974 was de politie op zoek naar de 23-jarige vermeende bankovervaller Roland Otto, die na zijn verlof niet was teruggekeerd naar de gevangenis. Samen met de links-radicalen Rolf Heissler, Margit Czenki en Karl-Heinz Kuhn zou hij op 13 april 1971 betrokken zijn geweest bij de beroving van de Hypo-Bank, aan de Frankfurter Ring in München. Bij deze overval werd een geldbedrag van ongeveer 50.000 Duitse mark buitgemaakt.
Klopjacht op Roland Otto
Tijdens de klopjacht op Roland Otto hadden politieagenten de naam van de taxichauffeur Günter Jendrian ontdekt op een aantal gevonden documenten en een ontvangstbewijs, terwijl ze bezig waren met een huiszoeking. Waarschijnlijk dacht de politie dat ze te maken hadden met een alias van Roland Otto. Een politieteam ging vervolgens naar de woning van Jendrian in Augsburg. De taxichauffeur – die net klaar was met zijn dienst – werd compleet verrast toen de politie rond 3 uur ’s nachts het gebouw binnenstormde. De politiemensen droegen gezichtsmaskers en burgerkleding. Vanuit het trappenhuis schoten de speciale troepen eerst door de deur van het appartement en vervolgens in de muur van de gang. Even later werd Günter Jendrian doodgeschoten. Hij werd geraakt door een kogel in zijn hart.
Geen schietbevel
Na afloop van het incident wilde de politie niet zeggen of de schietpartij goed of fout was. Hoofdofficier van justitie Herbert Fendt van het Openbaar Ministerie in München zei dat er geen bevel was om te schieten, maar dat iedere agent de situatie ter plaatse naar eigen goeddunken heeft ingeschat. Tijdens de klopjacht op Roland Otto waren eerder al verschillende zware wapens gevonden, wat suggereerde dat ze te maken hadden met zeer gevaarlijke extremisten. Bovendien was het appartement van Günter Jendrian gevestigd in een slooppand, waardoor het vermoeden dat het hier om een RAF-terrorist ging alleen maar werd versterkt.
Jachtgeweer
Volgens de openbaar aanklager zou de taxichauffeur tijdens de inval een jachtgeweer hebben opgepakt. Het is echter altijd onduidelijk gebleven of Jendrian de indringers als zijnde politieagenten heeft herkend of niet. De agenten droegen immers gezichtsbedekking en hadden geen politie-uniform aan. Wellicht wilde Jendrian zichzelf alleen maar verdedigen. Hoofdofficier Herbert Fendt zou na de dood van Jendrian hebben gezegd:
“Als er mannen met machinepistolen je huis binnendringen en zichzelf identificeren als politieagenten, dan kun je maar beter geen jachtgeweer oppakken. Daarmee bezegel je je eigen lot.”
De West-Duitse autoriteiten hebben nooit kunnen aantonen dat Günter Jendrian op de een of andere manier betrokken was bij de Rote Armee Fraktion.
24 april 1975 – Gijzelingsactie West-Duitse ambassade in Stockholm
Op 24 april 1975 stormden zes terroristen van de Rote Armee Fraktion de West-Duitse ambassade in Stockholm binnen, waar ze twaalf ambassademedewerkers in gijzeling namen. De gijzelingsactie was specifiek bedoeld om een aantal RAF-kameraden uit de gevangenissen in de Bondsrepubliek vrij te krijgen. Twee maanden vóór de gijzelingsactie in de Zweedse hoofdstad – op 27 februari 1975 – had de linkse anarchistische terreurorganisatie 2 Juni-Beweging, de christendemocratische politicus Peter Lorenz ontvoerd in West-Berlijn. Tijdens deze ontvoering riep de 2 Juni-Beweging de West-Duitse regering op, om zes gevangen linkse terroristen uit te ruilen tegen Lorenz. De overheid was destijds vrij snel op de eisen van de ontvoerders ingegaan en vijf terroristen werden vrijgelaten. Een van de terroristen van wie de vrijlating was geëist (Horst mahler) wilde echter niet worden vrijgelaten en besloot om zijn celstraf uit te zitten. De terroristen die wel werden vrijgelaten werden vervolgens per vliegtuig naar Zuid-Jemen overgebracht. Kort daarna werd Peter Lorenz door de 2 Juni-Beweging vrijgelaten.
Vatbaar voor chantage
Doordat de West-Duitse regering op de eisen van de 2 Juni-Beweging was ingegaan had ze zich zeer kwetsbaar opgesteld en vatbaar voor chantage getoond. Toen de RAF-terroristen zagen hoe eenvoudig het was voor de 2 Juni-Beweging om gevangen kameraden vrij te krijgen uit de penitentiaire inrichting, besloten ook zij om een dergelijke actie te ondernemen. Vervolgens plande de Rote Armee Fraktion een gijzelingsactie in de West-Duitse ambassade in Stockholm.
Holger Meins Commando
Rond het middaguur bestormden zes RAF-terroristen de West-Duitse ambassade aan de karpögatan in Stockholm. Onder hen waren Karl-Heinz Dellwo, Hanna Krabbe, Lutz Taufer, Ulrich Wessel, Siegfried Hausner en Bernhard Rössner. Waarschijnlijk was er ook nog een zevende terrorist bij de gijzelingsactie betrokken, maar dat is nooit aangetoond. Het zou gaan om de RAF-terrorist Stefan Wisniewski, die zich vermoedelijk buiten de ambassade schuilhield en zijn kameraden binnen in het gebouw via de radio op de hoogte hield, van de ontwikkelingen op het ambassadeterrein. De terroristen gijzelden alle aanwezigen, waaronder de West-Duitse ambassadeur Heinz Dietrich Stoecker en een aantal andere diplomaten. De zes terroristen vormden samen het zogenaamde ‘Holger Meins Commando’, vernoemd naar hun kameraad die in 1974 aan de gevolgen van een hongerstaking in de gevangenis was overleden.
Vrijlating 26 RAF-kameraden
De RAF-terroristen eisten de vrijlating van 26 kameraden uit de verschillende gevangenissen in de Bondsrepubliek, waaronder de RAF-kopstukken Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Jan-Carl Raspe en Ulrike Meinhof. Vervolgens werd er een ultimatum gesteld. Als niet aan de eisen van de RAF-terroristen tegemoet zou worden gekomen dan zouden ze beginnen met het neerschieten van gijzelaars. Ondertussen probeerde de Zweedse politie om via de kelder het ambassadegebouw binnen te komen. Toen de gijzelaars dit ontdekte werd er opnieuw gedreigd met het doden van ambassademedewerkers.
Moord op Andreas von Mirbach
De RAF-terroristen lieten weten dat als de politie zich niet voor 14.00 uur zou hebben teruggetrokken, er een eerste slachtoffer zou worden gemaakt. Toen het ultimatum was verstreken hadden de Zweedse autoriteiten nog geen gehoor gegeven aan de eisen van de Rote Armee Fraktion. Vervolgens werd de 44-jarige diplomaat Andreas von Mirbach uit de groep gijzelaars gehaald en neergeschoten. De RAF-terroristen vuurden vijf kogels op hem af. Vervolgens werd zijn zwaargewonde lichaam van de trappen van het ambassadegebouw afgeduwd.
Schok
De schok was groot en de Zweedse politie trok zich vrijwel direct terug in een bijgebouw op het terrein van de ambassade. Von Mirbach lag ongeveer een uur onderaan de trap. Daarna kregen twee politieagenten toestemming om – gestript tot op hun onderbroek – het lichaam van de diplomaat weg te halen. Von Mirbach werd vervolgens overgebracht naar een ziekenhuis om te worden geopereerd. Zijn verwondingen bleken echter te ernstig en hij stierf twee uur later.
Geen onderhandelingen
De West-Duitse regering zat met een enorm dilemma opgezadeld, want doordat ze tijdens de Lorenz-ontvoering (twee maanden daarvoor) waren ingegaan op de eisen van de 2 Juni-Beweging, liepen er nu weer vijf gevaarlijke terroristen vrij rond. Door in te gaan op de eisen had de West-Duitse overheid laten zien dat ze door terreurorganisaties kon worden gechanteerd. Daarom moest een dergelijke situatie dit keer koste wat kost worden voorkomen.
Crisisteam
Onder leiding van bondskanselier Helmut Schmidt werd er een crisisteam gevormd om te overleggen hoe ze de terreuractie in Zweden het beste konden aanpakken. Om 20.00 uur werd definitief besloten om niet op de eisen van de RAF-terroristen in te gaan. Er zou onder geen beding met hen worden onderhandeld. Dat hield echter wel in dat het leven van de gijzelaars zou worden geriskeerd, maar de consequenties van onderhandelen met de RAF en ingaan op de eisen van de terreurgroep waren nog veel groter. Een volgende gijzelingsactie zou dan immers een kwestie zijn van tijd.
Moord op Heinz Hillegaart
Ondertussen brachten de RAF-terroristen 15 kilo springstof aan in het ambassadegebouw. Vervolgens werden de explosieven met kabels aan elkaar verbonden. Omdat de West-Duitse overheid weigerde om te onderhandelen werd er een tweede slachtoffer gemaakt. Rond 22.20 uur werd de 64-jarige diplomaat Heinz Hillegaart voor een open raam gezet en publiekelijk doodgeschoten. Na de tweede liquidatie bereidde de Zweedse politie zich voor om het ambassadegebouw te gaan bestormen, maar zover kwam het echter niet.
Ontploffingen
Bijna anderhalf uur na de moord op Hillegaart ontploften de aangebrachte explosieven plotseling. De explosies veroorzaakten grote schade aan het ambassadegebouw. De meeste gijzelaars en terroristen raakten gewond, van wie sommige ernstig. Alle overgebleven gijzelaars wisten uit het gebouw te ontsnappen. De terrorist Ulrich Wessel was zo zwaar gewond dat hij twee uur later in een Zweeds ziekenhuis overleed. Ook Siegfried Hausner was er zeer slecht aan toe. Ondanks zijn zware verwondingen werd hij al vrij snel aan de Bondsrepubliek uitgeleverd. Hij overleed tien dagen later op de ziekenboeg van de gevangenis in Stuttgart.
Veroordeling
Hanna Krabbe, Lutz Taufer, Karl-Heinz Dellwo en Bernhard Rössner werden op 20 juli 1977 door de Hogere Regionale Rechtbank van Düsseldorf, veroordeeld tot tweemaal levenslange gevangenisstraffen wegens gezamenlijke moord in twee zaken, gijzeling en het bezetten van een constitutioneel orgaan. De terroristen gingen in hoger beroep tegen hun vonnissen, maar de hogere rechtbank verwierp deze. Hanna Krabbe zat vast tot 1996, Lutz Taufer tot 1995, Karl-Heinz Dellwo tot 1995 en Bernhard Rössner tot 1994.
Gestruikeld over een kabel
Lange tijd was onduidelijk waardoor de explosieven waren afgegaan. In eerste instantie verklaarden de RAF-terroristen dat de springstof door de Zweedse politie tot ontploffing was gebracht. Later verklaarde Hans-Joachim Klein – een terrorist van de West-Duitse terreurgroep ‘Revolutionaire Cellen’, dat de explosieven per ongeluk waren afgegaan. Een van de RAF-terroristen zou over een ontstekingskabel zijn gestruikeld, waardoor de bommen afgingen. De bewering van Klein wordt vandaag de dag gezien als de meest plausibele verklaring. In 2016 werd de voormalige RAF-terrorist Karl-Heinz Dellwo geïnterviewd door de Duitse journalist Michael Krons, waarin hij verteld over zijn tijd bij de Rote Armee Fraktion en de gebeurtenissen in Stockholm.
7 mei 1976 – Dood van politieman Fritz Sippel
Op 7 mei 1976 kwam er bij de politie een melding binnen van een jongen die even daarvoor in een recreatiegebied in Sprendlingen (Rijnland-Palts) was geconfronteerd, met een man die obsceen gedrag vertoonde bij een kleine vijver aan de rand van een speeltuin. De man die gekleed was in een blauw shirt had plotseling zijn broek laten zakken en zijn erecte geslachtsdeel getoond. De 22-jarige politiecommissaris Fritz Sippel en zijn 23-jarige collega Rolf Korol werden vervolgens op de melding afgestuurd.
Drie jonge mannen en twee meisjes
In het recreatiegebied kwamen ze een groep tegen van drie jonge mannen en twee meisjes. Sippel zag dat een van de mannen een blauw overhemd aanhad en vermoedde dat het weleens om de exhibitionist zou kunnen gaan. Sippel en Korol liepen naar de groep toe en vroegen de man om zijn identiteitspapieren te laten zien. De agenten keken in zijn paspoort en vroegen hem vervolgens om mee te lopen naar de patrouillewagen. Op het moment dat de man met het blauwe overhemd in de politieauto wilde stappen ontstond er een handgemeen. Even later werd er geschoten.
Dodelijk geraakt
Fritz Sippel werd dodelijk geraakt in zijn borst, buik en hoofd. Rolf Korol die door kogels werd geraakt in zijn hand en schouder, schoot vervolgens een heel magazijn leeg op de daders die het bos in vluchtten. Alle daders wisten echter te ontsnappen. Wat er zich precies op de plaats delict heeft afgespeeld is nooit helemaal opgehelderd.
Johannes Roos en Detlef Schulz
Uit het politieonderzoek bleek dat de kogels waardoor Sippel werd gedood, afkomstig waren twee verschillende vuurwapens. Later werden de 24-jarige werktuigbouwkundige Johannes Roos en de 28-jarige student Detlef Schulz verdacht van betrokkenheid bij de dood van Sippel. Schulz – die de vermeende exhibitionist in het blauwe overhemd zou zijn geweest – werd op 21 mei 1976 (twee weken na de schietpartij) opgepakt in Straatsburg, nadat hij een handtas had gestolen. Schulz zou een van de twee schutters in Sprendlingen zijn geweest. Roos werd een dag later – op 22 mei 1976 – in Neu-Isenburg aangehouden, nadat hij werd betrapt met een gestolen auto en een vuurwapen. Roos zou in het recreatiepark minstens één keer hebben geschoten. Wie de derde man en de twee meisjes waren is nooit duidelijk geworden.
Proces
Tijdens het strafproces – dat in januari 1978 begon – was het lastig voor de officier van justitie om te bewijzen wie welke schoten had gelost. Er waren verschillende aanwijzingen dat Detlef Schulz gelieerd was aan de RAF. Zo had de recherche ontdekt dat hij lid was geweest van het Socialistische Patiënten Collectief (SPK). Dit was een links-radicale beweging die begin jaren 70 was opgericht door 52 psychiatrische patiënten, onder leiding van de assistent-arts Wolfgang Huber.
Revolutionaire therapiegemeenschap
De SPK zag zichzelf als een revolutionaire therapiegemeenschap, die streed tegen de conventionele psychiatrie en de kapitalistische consumentenmaatschappij. Een aantal leden van deze omstreden organisatie sloten zich later aan bij de Rote Armee Fraktion. Detlef Schulz zou bij het SPK een tijdje nauw contact hebben gehad met het RAF-lid Lutz Taufer, die in 1975 deelnam aan de gijzelingsactie in de West-Duitse ambassade in Stockholm.
Bezettingsactie Amnesty International
Daarnaast werd ontdekt dat Detlef Schulz in 1974 betrokken was geweest bij de bezettingsactie van het kantoor van Amnesty International in Hamburg. Hij protesteerde daar samen met een groep links-radicale jongeren. Een aantal van deze jongeren werden later voor de Rote Armee Fraktion gerekruteerd door Siegfried Haag, een advocaat die met de RAF sympathiseerde en zich actief bij de terreurorganisatie aansloot. Ook was bekend dat Detlefs zus Brigitte Schulz in de gevangenis zat, vanwege het beramen van een aanslag op een passagiersvliegtuig van de Israëlische luchtvaartmaatschappij El Al in 1976.
Ballistisch onderzoek
Bij de reconstructie van de schietpartij in Sprendlingen en de identificatie van Johannes Roos als een van de schutters waren verschillende moeilijkheden. Roos werd ervan beschuldigd dat hij van korte afstand een van de twee dodelijke schoten op Fritz Sippel had gelost. De verdediging meende echter dat er in een reflex per ongeluk ook een kogel was afgevuurd door zijn collega Rolf Korol, op het moment dat hij zelf door een kogel van de aanvallers in zijn hand werd geraakt. Volgens een deskundige op het gebied van ballistisch onderzoek had een van de fatale kogels een kaliber van 7,65 mm (hetzelfde kaliber als de kogels uit het dienstwapen van Korol). Daarnaast werd ‘met een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid’ aangenomen, dat de dodelijke kogel afkomstig was uit een pistoolpatroon van hetzelfde merk, als de munitie die door Rolf Korol werd gebruikt.
Gebrek aan bewijs
Politieagent Rolf Korol getuigde tijdens het proces dat hij op de aanvallers had geschoten en dat hij niet kon uitsluiten dat hij daarbij per ongeluk zijn collega Fritz Sippel had geraakt. Detlef Schulz verklaarde dat hij op 7 mei 1976 inderdaad in het recreatiepark in Sprendlingen was, maar dat hij zelf nooit geschoten had. Daarnaast verklaarde hij dat Johannes Roos er die dag helemaal niet bij was. Schulz heeft echter nooit verteld wie de andere twee mannen in het park dan wel waren. De hoofdofficier van justitie eiste uiteindelijk vrijspraak van de verdachten, wegens onvoldoende bewijs. Er kon immers niet worden aangetoond dat Detlef Schulz en Johannes Roos de dodelijke schoten op Sippel hadden gelost. Desondanks liet de hoofdofficier er geen twijfel over bestaan dat hij ervan overtuigd was, dat beide heren wel degelijk betrokken waren bij de linkse terreurscene in de Bondsrepubliek.
Vrijspraak
De strafprocedure tegen Schulz en Roos kreeg nog een verrassende wending toen een deskundige op het gebied van ballistisch onderzoek met nieuwe feiten kwam. Met behulp van een nieuwe onderzoeksmethode had de vuurwapen-expert ontdekt dat de fatale kogel in het hoofd van Fritz Sippel – zonder enige twijfel – afkomstig was uit het dienstwapen van Rolf Korol. Vervolgens werden Detlef Schulz en Johannes Roos door de rechter vrijgesproken. Wel werden ze veroordeeld voor het vervalsen van documenten en verboden wapenbezit.
7 april 1977 – Moordaanslag op procureur-generaal Siegfried Buback
Twee jaar na de gijzelingsactie in de West-Duitse ambassade in Stockholm sloeg de Rote Armee Fraktion weer genadeloos toe. Op 7 april 1977 pleegden de terroristen een moordaanslag op de procureur-generaal Siegfried Buback. Het was de eerste aanslag van een reeks terroristische misdrijven die bekend staat als ‘Offensief 77’. Ook deze aanslagen hadden als voornaamste doel het bevrijden van RAF-terroristen uit de verschillende gevangenissen in de Bondsrepubliek. 1977 was een van de meest gewelddadige jaren uit de RAF-geschiedenis. Door de reeks aanslagen kwam het land in een regelrechte staatscrisis terecht.
Zuiveren van het staatsapparaat
De procureur-generaal was door de RAF uitgekozen om een zo groot mogelijk schokeffect bij de West-Duitse overheid te realiseren. De hoge functionaris werd door de RAF verafschuwd omdat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog lid was van Hitlers NSDAP. De Rote Armee Fraktion wilde het West-Duitse overheidsapparaat zuiveren van alle oud-nazi’s, die in de jaren 70 nog steeds tal van hooggeplaatste posities innamen in allerlei belangrijke functies. Zelfs binnen de rechterlijke macht waren nog oorlogsmisdadigers actief.
Motorrijders
Voor de aanslag op Buback werden zijn woon-werkverkeer en dagelijkse routine, tot in de details in kaart gebracht. Vervolgens werd er een datum uitgekozen waarop de aanval zou plaatsvinden. Op 7 april 1977 verliet de 57-jarige Buback zijn woning in Neureut, een stadsdeel in het noorden van Karlsruhe. Zijn chauffeur – de 30-jarige Wolfgang Göbel – zou hem in een Mercedes naar het Federale Hof van Justitie in Karlsruhe rijden. Buback nam plaats op de passagiersstoel. De 43-jarige Georg Wurster (een begeleider van het federaal parket) ging op de achterbank zitten. Nadat iedereen was ingestapt reed het drietal een aantal kilometers in zuidelijke richting. Op de kruising van de Moltkestrasse en de Linkenheimer Landstrasse (nu de Willy-Brandt-Allee) moesten ze wachten voor een rood stoplicht. Even later stopte er een motor naast de wagen van Buback, waarop twee mensen zaten. Beide personen droegen olijfgroene integraalhelmen.
Kogelregen
De bijrijder van de motor haalde een halfautomatisch geweer tevoorschijn en vuurde vijftien kogels af op het voertuig van Siegfried Buback en zijn metgezellen. Alle inzittenden van de Mercedes werden geraakt. De zwaargewonde Göbel strompelde uit de wagen waarna de auto – met handgeschakelde versnellingsbak – nog enkele meters verder doorrolde . Even later kwam de Mercedes tot stilstand tegen een paaltje. De schutters reden vervolgens weg. Procureur-generaal Siegfried Buback en zijn chauffeur Wolfgang Göbel stierven ter plaatse. George Wurster werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht om te worden geopereerd. De operatie mocht echter niet meer baten en Wurster overleed bijna een week later – op 13 april 1977 – alsnog aan zijn verwondingen. De moordaanslag op de magistraat schokte de Bondsrepubliek. Voor de West-Duitse autoriteiten was het duidelijk dat de RAF de gewapende revolutionaire strijd nog lang niet had afgezworen.
Onduidelijkheid over de daders
De motor – een Suzuki GS 750 – werd later teruggevonden onder een viaduct. De twee integraalhelmen van de daders waren op het zadel achtergelaten. Vermoedelijk stond er bij het viaduct een vluchtauto klaar die de moordenaars daar had opgepikt. De RAF-terroristen Brigitte Mohnhaupt, Christian Klar en Knut Folkerts werden uiteindelijk veroordeeld als daders voor de aanslag op Siegfried Buback. Echter is nooit precies duidelijk geworden wie de motor bestuurde en wie de bijrijder was die de fatale schoten op Buback had gelost. De zoon van de vermoorde procureur-generaal – Michael Buback – is er altijd van overtuigd geweest, dat het RAF-lid Verena Becker verantwoordelijk was voor de aanslag op zijn vader. Hij heeft dit proberen aan te tonen door middel van verschillende onderzoeken en publicaties.
Nieuw onderzoek
Op basis van nieuwe feiten begon het Duitse Openbaar Ministerie een nieuwe strafzaak tegen Becker. Michael Buback zou informatie van een informant hebben verkregen, waaruit zou blijken dat de motor destijds werd bestuurd door het RAF-lid Günter Sonnenberg. Daarnaast zou Verena Becker in de jaren 80 hebben verklaard dat RAF-terrorist Stefan Wisniewski de schutter was. Dat zou later ook worden bevestigd door het RAF-lid Peter-Jürgen Boock. In 2007 werd er een nieuw onderzoek tegen Wisniewski ingesteld, maar daaruit kon niet met zekerheid worden vastgesteld dat hij rechtstreeks bij de moord op Buback betrokken is geweest.
Verena Becker
In 2008 publiceerde Siegfried Bubacks zoon Michael het boek ‘De tweede dood van mijn vader’, over de onderzoeksresultaten van de aanslag op zijn vader. Daarin schrijft hij onder meer over zijn sterke vermoeden dat de West-Duitse geheime diensten indirect bij de moordaanslag betrokken waren. Zij zouden Verena Becker – die ook een informant van de geheime dienst zou zijn geweest – een hand boven het hoofd hebben gehouden. Wanneer destijds aan het licht zou zijn gekomen dat een informant van de veiligheidsdiensten direct of indirect betrokken was bij de moord op de hooggeplaatste ambtenaar, dan zou dat desastreuze gevolgen hebben gehad voor de West-Duitse autoriteiten. De RAF-expert Wolfgang Kraushaar – die zelf onderzoek heeft gedaan naar de moord op Siegfried Buback – acht het zeer goed mogelijk dat de geheime diensten Verena Becker jarenlang hebben beschermd. Echter is daarvoor geen enkel hard bewijs te vinden en blijft het volgens Kraushaar bij een gegronde aanname.
Nieuwe DNA-technieken
Door nieuwe technieken op het gebied van DNA-analyse ontstonden nieuwe mogelijkheden om oude sporen te onderzoeken. In februari 2009 liet de federale recherche verschillende enveloppen onderzoeken, waarin na de aanslag op Siegfried Buback de bekentenisbrieven van de RAF waren verstuurd. Op drie van deze enveloppen werden speekselsporen van Verena Becker gevonden. Ook zouden er in één van de integraalhelmen die op de motor werden achtergelaten, haren zijn gevonden die gelinkt konden worden aan Becker. In de zomer van 2009 werd er net als eerder tegen Stefan Wisniewski, een nieuw onderzoek tegen haar ingesteld.
Veroordeling
Verena Becker moest zich uiteindelijk verantwoorden voor de Hogere Regionale Rechtbank van Stuttgart wegens medeplichtigheid aan de moordaanslag op de procureur-generaal en zijn medepassagiers. Becker heeft haar betrokkenheid bij de aanval altijd stellig ontkend. Naar eigen zeggen was ze ten tijde van de aanslag op Buback niet in de Bondsrepubliek, maar in het Midden-Oosten. De rechtbank geloofde haar verhaal niet en veroordeelde Becker op 6 juli 2012 tot 4 jaar gevangenisstraf, wegens medeplichtigheid aan de drievoudige moord. Begin 2014 werd ze voorwaardelijk vrijgelaten. Tot op de dag van vandaag is niet duidelijk wie de twee personen op de motor precies waren.
3 mei 1977 – Schietpartij in Singen
Een kleine maand na de moordaanslag op procureur-generaal Siegfried buback in Karlsruhe, werden Verena Becker en Günter Sonnenberg gearresteerd in de plaats Singen, niet ver van de grens met Zwitserland. Het tweetal was de avond ervoor vanuit Bonn naar de deelstaat Baden-Württemberg gereisd en was van plan om de grens over te steken. Echter werden ze op 3 mei 1977 herkend toen ze in een café zaten te ontbijten. Overal in de Bondsrepubliek hingen destijds posters met gezochte RAF-terroristen en een vrouw was ervan overtuigd dat de twee mensen die ze in het café aan een tafeltje had zien zitten, dezelfde mensen waren als de terroristen die op de opsporingsposters stonden. De vrouw meldde zich bij het dichtstbijzijnde politiebureau en uitte haar vermoedens.
Dagelijks meldingen
Op het politiebureau werd vrij kalm gereageerd op de melding. De opsporing van voortvluchtige RAF-terroristen had op dat moment de hoogste prioriteit en daarom loofde de West-Duitse overheid hoge beloningen uit, voor gouden tips die leidden naar de aanhouding van RAF-leden. Het gevolg daarvan was dat er vrijwel dagelijks meldingen binnenkwamen van mensen die meenden ergens een RAF-lid te hebben gezien. In de meeste gevallen bleek het dan niet om terroristen van de Rote Armee Fraktion te gaan, maar om mensen die er op leken.
Wolfgang Seliger en Uwe Jacobs
Toen een van de rechercheurs de vrouw een aantal foto’s van voorvluchtige RAF-terroristen toonde, gebeurde er iets merkwaardigs. De vrouw wees twee andere terroristen aan, dan het tweetal dat in het café zat te ontbijten. In plaats van Verena Becker en Günter Sonnenberg aan te wijzen, wees ze de RAF-leden Juliane Plambeck en Knut Fokerts aan. De jonge politieagenten Wolfgang Seliger (20) en Uwe Jacobs (21) werden vervolgens naar het café in Singen gestuurd om poolshoogte te gaan nemen. Toen de dienders bij het café aankwamen, zagen ze meteen dat het tweetal aan het tafeltje niet Juliane Plambeck en Knut Folkerts konden zijn. Hun uiterlijk kwam totaal niet overeen met de gezichten op de opsporingsfoto’s op het politiebureau.
De agenten worden neergeschoten
De agenten liepen naar het tafeltje toe en vroegen het tweetal om zich te legitimeren. Sonnenberg en Becker zeiden dat hun identiteitspapieren in de auto lagen. Vervolgens verzochten de politiemannen het duo om met hen mee te lopen naar het voertuig. Toen ze bij de auto van de RAF-terroristen aankwamen – een rode Audi – werd duidelijk dat Becker en Sonnenberg niet van plan waren om zichzelf te legitimeren. In plaats daarvan grepen ze naar hun wapens en vuurden ze van dichtbij een aantal kogels op de agenten af. Beide politiemannen raakten gewond. Vooral de verwondingen van Wolfgang Seliger waren zeer ernstig.
Klopjacht
De twee RAF-terroristen sloegen op de vlucht. Tijdens hun ontsnapping hielden ze een auto aan en dwongen ze de bestuurder van de wagen onder bedreiging van hun vuurwapens te stoppen en uit te stappen. Vervolgens gingen ze er met het voertuig vandoor. Niet veel later werden ze alweer door de politie opgespoord en er volgde een ware klopjacht. De terroristen schoten op de politie en de agenten schoten terug. Verena Becker richtte haar machinepistool op een van de dienders, maar toen ze wilde schieten weigerde het mechanisme. Ze wierp het automatische vuurwapen op de grond en rende samen Sonnenberg verder om aan haar arrestatie te ontkomen.
Sonnenberg wordt neergeschoten
In de kogelregen werd Günter Sonnenberg door een politiekogel in zijn achterhoofd geraakt en hij viel op de grond. Verena Becker probeerde hem nog overeind te helpen, maar hij was te zwaar gewond om weer op te staan. Becker rende vervolgens alleen verder. Een van de agenten pakte het automatische wapen op dat Verena Becker even daarvoor had laten vallen en herlaadde het. Vervolgens richtte hij het machinepistool op Beckers benen en schoot. Ze werd door een kogel in haar dij geraakt en viel op de grond. Vervolgens konden Becker en Sonnenberg worden gearresteerd en naar het ziekenhuis worden gebracht.
Noodoperatie
Op dat moment was de politie nog steeds in de veronderstelling dat ze te maken hadden met de RAF-terroristen Knut Folkerts en Juliane Plambeck. Pas nadat er in het ziekenhuis vingerafdrukken waren afgenomen, werd duidelijk dat het om Günter Sonnenberg en Verena Becker ging. De verwondingen van Günter Sonnenberg waren zeer ernstig. Hij onderging een noodoperatie om de kogel uit zijn hoofd te verwijderen en lag daarna een maand in coma.
Specifieke haar
Tijdens het politieonderzoek kwam naar voren dat het automatische vuurwapen dat Verena Becker op de grond had laten vallen, exact hetzelfde wapen was als waarmee de procureur-generaal Siegfried Buback bijna een maand eerder om het leven was gebracht in Karlsruhe. Ook vonden de rechercheurs een haarborstel van Becker met daarin een aantal haren. Een van die haren kwam overeen met een specifieke haar in één van de integraalhelmen, die de moordenaars van Buback samen met de motor hadden achtergelaten onder een snelwegbrug. In de Audi van Becker en Sonnenberg die bij het café in Singen stond geparkeerd, trof de politie tal van valse identiteitsbewijzen, inbraakinstrumenten en een grote hoeveelheid cash geld aan.
Veroordelingen Becker en Sonnenberg
Verena Becker werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor de poging tot moord op de politieagenten. In 1989 werd ze vrijgelaten. Op 6 juli 2012 werd Verena Becker alsnog veroordeeld voor haar vermeende betrokkenheid bij de moord op Siegfried Buback. Haar exacte rol bij die moordzaak is nooit duidelijk geworden. Günter Sonnenberg werd veroordeeld tot tweemaal levenslange gevangenisstraf. In 1992 kwam hij voorwaardelijk vrij.
1 juli 1977 – Overval wapenwinkel in Frankfurt am Main
Op 1 juli 1977 pleegden een aantal RAF-leden een overval op een wapenwinkel, in een kelder aan de Zimmerweg in Frankfurt am Main. De overvallers hadden zich eerder onder valse namen bij het bedrijf geregistreerd, omdat ze zogenaamd reserveonderdelen voor vuurwapens wilden kopen. Even na 16.00 uur gingen de terroristen naar binnen en bedreigden de eigenaar Rolf Bernd Fischlein met fysiek geweld. Tijdens de overval werd Fischlein vijf keer met een harde rubberen hamer op zijn hoofd geslagen door een van de RAF-leden. Vervolgens zakte de winkeleigenaar in elkaar. Later bleek dat hij door de klappen ernstig hersenletsel had opgelopen. Ook een in de zaak aanwezige klant moest het ontgelden en kreeg een harde klap op het hoofd, waardoor deze flauw viel.
15 revolvers en 3 pistolen
De terroristen maakten 15 revolvers en 3 pistolen buit. Vermoed wordt dat de overval op de wapenwinkel werd uitgevoerd door Knut Folkerts, Brigitte Mohnhaupt en Willy Peter Stoll. Uit forensisch onderzoek zou later blijken dat een van de gestolen wapens werd gebruikt bij de moord op de bankier Jürgen Ponto op 30 juli 1977. Een van de andere wapens werd gebruikt bij de ontvoering van werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer op 5 september 1977.
30 juli 1977 – Moord op bankier Jürgen Ponto
Het geweld van de Rote Armee Fraktion ging onverminderd door. Op 30 juli 1977 werd de Bondsrepubliek opgeschrikt door de moord op de 53-jarige Duitse bankier Jürgen Ponto van de Dresdner Bank. Hij werd door leden van de RAF in zijn eigen huis doodgeschoten. Ponto kwam in het vizier van de terreurgroep door het RAF-lid Susanne Albrecht. Zij had haar kameraden verteld dat Ponto een oude studievriend van haar vader was en dat ze daardoor heel eenvoudig zijn woning binnen zou kunnen komen. Aanvankelijk was het de bedoeling geweest om de bankdirecteur te ontvoeren, zodat ze losgeld konden eisen of de West-Duitse regering onder druk konden zetten om RAF-gevangenen vrij te laten. Het liep echter anders.
Geen waarschuwing
Susanne Albrecht had Jürgen Ponto en zijn echtgenote in mei en juni 1977 al twee keer bezocht. Haar familie en de familie Ponto waren niet alleen goed bevriend, maar Susanne’s zus Julia was zelfs een petekind van de bankdirecteur. Het echtpaar Ponto wist alleen niet dat Susanne Albrecht zich inmiddels had aangesloten bij de Rote Armee Fraktion. De ouders van Susanne en de West-Duitse inlichtingendienst – die wél op de hoogte waren van haar RAF-lidmaatschap – hadden de familie Ponto niet gewaarschuwd. Er gingen dan ook geen alarmbellen bij de familie Ponto af, toen Susanne Albrecht op 29 juli 1977 een telefonische afspraak met hen maakte voor een theebezoek de volgende dag.
Moordaanslag
Op zaterdag 30 juli 1977 rond 17.10 uur stond susanne Albrecht samen met de RAF-leden Christian Klar en Brigitte Mohnhaupt, bij de bankier voor de deur van zijn huis in Oberursel. Toen ze werden binnengelaten stelde Albrecht de anderen voor als haar ‘vrienden’. Ze liepen naar de eetkamer en Albrecht overhandigde Ponto’s vrouw Ignes een bosje rode rozen. Toen Ignes wegliep om de bloemen in een vaas te zetten, haalde Christian Klar plotseling een vuurwapen tevoorschijn dat hij op de bankdirecteur richtte. Toen Klar zich identificeerde als een terrorist van de RAF ontstond er een handgemeen tussen beide mannen. Vervolgens vuurden Brigitte Mohnhaupt en Klar vijf kogels op Ponto af, waarna de bankier zwaargewond op de grond viel. Zijn vrouw Ignes die de schoten vanuit de ruimte ernaast had gehoord, kwam geschrokken de kamer binnengelopen. Toen ze zag dat haar man bloedend op de grond lag gilde ze het uit.
Ponto overlijdt
De drie RAF-terroristen vluchtten vervolgens naar buiten. Daar stond een vluchtvoertuig voor hen klaar dat werd bestuurd door het RAF-lid Peter-Jürgen Boock. Met z’n vieren reden ze weg. Jürgen Ponto werd met spoed naar het Universitair Ziekenhuis in Frankfurt gebracht, maar hij overleed twee uur later aan zijn verwondingen. Twee weken later publiceerde de Rote Armee Fraktion een bekentenisbrief waarin de terreurorganisatie de aanslag op Ponto opeiste. De brief was persoonlijk ondertekend door Susanne Albrecht.
Veroordelingen daders
Jaren later (in 1991) werd Albrecht veroordeeld voor de betrokkenheid bij de moord op de bankier. Ook de RAF-leden Brigitte Mohnhaupt, Christian Klar, Peter-Jürgen boock, Adelheid Schulz en Sieglinde Hofmann werden veroordeeld wegens moord, medeplichtigheid aan moord, poging tot gijzeling en poging tot ontvoering. Later bleek dat Sieglinde Hofmann niet direct betrokken was geweest bij de moordaanslag op Ponto. De strafprocedure tegen het RAF-lid Adelheid Schulz werd stopgezet, vanwege veroordelingen in andere zaken.
25 augustus 1977 – Mislukte aanslag op het Bundesgerichtshof in Karlsruhe
Na de moord op Jürgen Ponto hadden de RAF-terroristen hun pijlen gericht op het Federale Hof van Justitie (Bundesgerichtshof) in Karlsruhe. De terreurgroep was van plan om een raket af te vuren op het Bundesgerichtshof, vanuit een appartementencomplex aan de overkant van de straat. Daarvoor moesten de terroristen wel eerst toegang krijgen tot een van de appartementen in de Blummenstrasse. De RAF koos een appartement uit dat toebehoorde aan een kunstenaar (Theodor Sand) die gespecialiseerd was in muurschilderingen. Vanuit deze woning hadden ze goed zicht op het gebouw van het Federale Hof van Justitie. Het appartement leende zich dan ook perfect voor het uitvoeren van een aanval.
Muurschildering
Op 25 augustus 1977 belden twee RAF-leden aan bij Theodor Sand en zijn vrouw. Ze deden zich voor als het echtpaar ‘Ellwanger’, dat geïnteresseerd was in een muurschildering voor hun bungalow. Nadat de Ellwangers even met de kunstenaar en zijn vrouw hadden gesproken, haalden ze plotseling hun vuurwapens tevoorschijn. Ze bedreigden het echtpaar Sand en zeiden dat ze terroristen van de Rote Armee Fraktion waren. Vervolgens werden de kunstenaar en zijn vrouw gekneveld met touwen en plakstrips. Daarna openden de terroristen de voordeur om hun RAF-kameraden binnen te laten. Het is nooit duidelijk geworden welke RAF-leden zich als de Ellwangers hadden voorgedaan.
Raketwerper
De RAF-leden brachten onder meer 42 stalen buizen en een spaanplaat naar binnen. Het waren onderdelen van de raketwerper, waarmee de aanslag op het Federale Hof van Justitie moest worden uitgevoerd. De hele lanceerinstallatie werd binnen drie uur in elkaar gezet door het RAF-lid Peter-Jürgen Boock. Na de montage van het raketsysteem werd het apparaat op een houten tafel voor het raam neergezet. De raketwerper werd zo opgesteld dat de projectielen de bovenste twee verdiepingen van het gebouw konden raken. Peter-Jürgen Boock stelde de timer van de lanceerinstallatie in op 16.00 uur en bedekte het systeem met papier. Daarna zette hij het raam open. De raketwerper stond nu gereed om af te vuren.
Koude kermis
De terroristen verlieten het appartement en reden weg in een Volkswagen Passat. Vervolgens parkeerden ze het voertuig op het centraal station van Karlsruhe. De terroristen gingen ervan uit dat de raketaanslag een waar bloedbad zou veroorzaken, met veel dodelijke slachtoffers. Ze kwamen echter van een koude kermis thuis, want de aanval mislukte faliekant.
Timer
De lanceerinstallatie werd niet ontstoken omdat Peter-Jürgen Boock waarschijnlijk was vergeten om de timer op te winden. Later zou Boock tijdens zijn strafproces zelf beweren dat hij de aanslag op het Federale Hof van Justitie doelbewust had gesaboteerd, omdat hij er niet meer achter stond en een bloedbad wilde voorkomen. Zijn verklaring werd niet erg geloofwaardig geacht, omdat hij amper twee weken later betrokken was bij de gewelddadige ontvoering van de Duitse manager en werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer. Bij deze ontvoering werden vier mensen gedood en werd Schleyer gevangengehouden in een buitenwijk van Keulen.
Bekentenisbrief
De kunstenaar Theodor Sand en zijn echtgenote wisten zichzelf rond 19.00 uur ’s avonds uit hun benarde positie te bevrijden en belden de politie. Uit forensisch onderzoek bleek later dat een aantal van de vingerafdrukken op de raketinstallatie toebehoorden aan de RAF-terroristen Christian Klar, Silke Maier-Witt en Susanne Albrecht. Explosievenexperts verklaarden na de mislukte aanslag dat als de timer wel was afgegaan en de raketten volgens plan zouden zijn afgevuurd, er vrijwel zeker vijf officieren van justitie en andere mensen in het gebouw zouden zijn gedood en talloze medewerkers gewond zouden zijn geraakt. In de bekentenisbrief die de RAF op 5 september 1977 publiceerde werd niet gesproken over een mislukte aanslag, maar werd gezegd dat de actie bedoeld was als een waarschuwing. Na de mislukte terreurdaad in Karlsruhe werden de beveiliging van overheidsinstellingen en de bescherming van overheidsfunctionarissen nog verder uitgebreid.
5 september 1977 – Ontvoering werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer
Op 5 september 1977 ontvoerden RAF-terroristen de Duitse econoom, manager en werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer. Aan het eind van de middag werd de 62-jarige Schleyer bij zijn kantoor in Keulen opgewacht door zijn 41-jarige chauffeur Heinz Marcisz, die hem in een Mercedes naar zijn huis aan de raschdorffstrasse in het stadsdeel Braunsfeld zou brengen. Door de recente aanslagen door de Rote Armee Fraktion werden op dat moment tal van overheidsfunctionarissen en andere hoogwaardigheidsbekleders beveiligd door lijfwachten.
Lijfwachten
Dit gold ook voor Schleyer. Achter de Mercedes van de werkgeversvoorzitter reed een andere Mercedes, waarin drie politiemannen zaten die als lijfwachten optraden. Ze zouden de hele route achter de auto van Schleyer en Marcisz blijven rijden. De volgwagen werd bestuurd door de 41-jarige Reinhold Brändle. Naast hem zat de 24-jarige Helmut Ulmer en op de achterbank zat de 20-jarige Roland Pieler. De lijfwachten waren allemaal gewapend, maar Hanns-Martin Schleyer en zijn chauffeur waren dat niet.
Siegfried Hausner Commando
De Rote Armee Fraktion had de ontvoering zeer goed voorbereid. Vooraf hadden ze het woon-werkverkeer van Schleyer en zijn dagelijkse routine gedetailleerd in kaart gebracht, waardoor ze precies wisten waar ze het beste konden toeslaan. Het zogenaamde ‘Siegfried Hausner Commando’ van de RAF voerde de terreuractie uit. Het commando had een telefoonketen opgezet waardoor de RAF-leden aan elkaar konden doorgeven wanneer de twee Mercedessen de plek naderden, die voor de ontvoering was uitgekozen. Die plek was de Vincenz-Statz-Strasse, niet ver van Schleyers appartement. Daar stonden de vier schutters Peter-Jürgen Boock, Stefan Wiesniewski, Sieglinde Hofmann en Willy Peter Stoll klaar om aan te vallen.
Met een noodgang achteruit
Omstreeks 17.28 uur kwamen de wagen van de werkgeversvoorzitter en het voertuig van zijn lijfwachten de straat inrijden. Wisniewski stond met een gele Mercedes te wachten op een oprit. Op het moment dat Schleyer bijna bij hem was reed hij met een noodgang achteruit de straat op en blokkeerde met zijn auto het voertuig van Schleyer. Chauffeur Heinz Marcisz kon nog net op tijd remmen om een aanrijding te voorkomen. Reinhold Brändle die de volgauto bestuurde zag te laat dat zijn voorganger geremd had en reed tegen de wagen van Schleyer aan, die vervolgens tegen de gele Mercedes van Wisniewski werd aangeduwd.
Kinderwagen
Op de stoep liep Sieglinde Hofmann met een kinderwagen waarin machinepistolen lagen. Hoffman pakte een vuurwapen uit de kinderwagen, liep naar de auto van Schleyer toe en begon te schieten. Ook de andere RAF-terroristen kwamen met automatische wapens aangerend. Binnen anderhalve minuut vuurden de terroristen zeker 119 kogels af op hun slachtoffers. Marcisz, Brändle, Pieler en Ulmer werden talloze keren getroffen.
Razernij
RAF-lid Willy Peter Stoll sprong op de motorkap van de volgauto en schoot in razernij alle resterende munitie af. Roland Pieler slaagde er nog in om door de aan diggelen geschoten achterruit uit de auto te klimmen en drie keer op de terroristen te schieten met zijn dienstwapen. Het lukt hem echter niet om een van hen te raken. Helmut Ulmer kon nog een paar keer terugschieten vanuit het geopende portier aan de passagierskant, maar ook hij kon geen van de terroristen raken. Zowel Marcisz als de drie lijfwachten stierven aan hun verwondingen. Vervolgens werd de hevig geschrokken Hanns-Martin Schleyer door zijn ontvoerders in een wit Volkswagenbusje getrokken en reden ze met hoge snelheid weg.
Speciaal geprepareerde geluidsdichte kast
De RAF-terroristen reden naar een ondergrondse parkeergarage van een door de RAF gehuurd appartement, aan de Keulse Wiener Weg. Daar stond een ander voertuig klaar, waarin Hanns-Martin Schleyer werd overgezet. vervolgens reden ze hem naar een RAF-schuilplaats in Erftstadt-Liblar, ten zuidwesten van Keulen. Deze schuilplaats was gevestigd in een appartement in een hoge flat aan de Zum Renngraben 8. Daar werd de werkgeversvoorzitter opgesloten in een speciaal geprepareerde geluidsdichte kast.
Vrijlating RAF-gevangenen
Hanns-Martin Schleyer werd door zijn ontvoerders gedwongen om mee te werken aan video-opnamen, waarmee de eisen van de RAF aan de West-Duitse regering kenbaar konden worden gemaakt. De terroristen eisten de vrijlating van Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Jan-Carl Raspe, Günter Sonnenberg, Verena Becker, Irmgard Möller, Hanna Krabbe, Karl-Heinz Dellwo, Bernhard Rössner, Ingrid Schubert en Werner Hoppe. Daarnaast eiste de RAF dat hun verklaringen en de foto’s en video’s van de ontvoerde Schleyer, op tv in het West-Duitse journaal zouden worden uitgezonden. Het foto- en videomateriaal werd door een RAF-koerier vanuit Keulen naar Parijs gebracht en vandaaruit terug naar de Bondsreplaubliek verzonden. Ondertussen werd er een crisisteam gevormd met de belangrijkste ministers en partijvoorzitters in de Bondsdag, de top van de Federale Recherchedienst (BKA) en de landelijke procureur-generaal.
Televisietoespraak bondskanselier Schmidt
In de avond na de ontvoering sprak bondskanselier Helmut Schmidt de West-Duitse bevolking toe in een toespraak op televisie. Daarin sprak hij zijn afschuw uit over de gewelddadige ontvoering en de dodelijke slachtoffers die die middag in Keulen waren gevallen. De terreurdaden waren volgens hem een regelrechte poging om het vertrouwen van de West-Duitse burgers in de democratische rechtstaat uit te hollen. De bondskanselier wees er nadrukkelijk op dat zijn regering alle beschikbare middelen zou inzetten, om het brute geweld van de Rote Armee Fraktion te stoppen. Daarna richtte hij zich rechtstreeks tot de ontvoerders van Hanns-Martin Schleyer en zei:
‘U kunt op dit moment een triomfantelijk gevoel van macht voelen, maar vergis u niet: terrorisme heeft op de lange termijn geen kans.’
Vervolgens richtte hij zich tot de West-Duitse bevolking en zei:
‘We zijn allemaal boos over de wreedheid waarmee de terroristen te werk gaan in hun criminele waanzin, maar ondanks onze woede moeten we allemaal het hoofd koel houden.’
Daarna riep Helmut Schmidt de bevolking op om de West-Duitse autoriteiten actief te steunen. Hij wees erop dat iedere burger de morele plicht had om informatie over de mogelijke verblijfplaats van Schleyer en de RAF-terroristen met de politie te delen. Bondskanselier Schmidt eindigde zijn toepspraak met de woorden:
‘De bloedige provocatie in Keulen is gericht tegen ons allemaal, daarom moeten we de overheidsorganen bijstaan waar dat maar mogelijk is.
Geen berichtgeving in de media
Het crisisteam verzocht de West-Duitse media om een mediastilte, waaraan door de meeste media ook gehoor werd gegeven. Door zo weinig mogelijk aandacht aan de RAF te besteden in kranten, radio en op televisie, kon het podium van de terreurorganisatie aanzienlijk worden verkleind. Ook de berichten die door de RAF rechtstreeks naar de media werden gestuurd, werden niet meer gepubliceerd. Na de brute moorden op de procureur-generaal Siegfried Buback en de bankier Jürgen Ponto, mocht er gewoonweg niet nog meer bloed vloeien. Binnen het crisisteam werd dan ook intensief overleg gevoerd over de beste aanpak van de Schleyer-ontvoering. Daarbij werden drie belangrijke doelen gesteld: het leven van Schleyer redden, de RAF-terroristen arresteren en aan de bevolking laten zien dat de overheid in staat was om daadkrachtig op te treden tegen dit soort terreur.
Verschillende scenario’s
Er werden verschillende scenario’s tegen het licht gehouden. Zo stelde Horst Herold – de voorzitter van de Federale Recherche – voor om de RAF-gevangenen naar de Israëlische Negev-woestijn te vliegen. Daar zouden de autoriteiten hen dan in een hinderlaag laten lopen en overmeesteren. Ook de West-Duitse minister van Staat Hans-Jürgen Wischnewski wilde de RAF-terroristen misleiden, maar niet in Israël. Hij vond dat de RAF-gevangenen beter naar het Afrikaanse land Togo gevlogen konden worden. Wischnewski had een goede relatie met Togolese president Étienne Eyadéma Gnassingbé en was ervan overtuigd dat de autoriteiten in Togo zeker bereid waren om mee te werken met de West-Duitse autoriteiten. De Togolezen zouden de terroristen daar verwelkomen en een veilig gevoel geven, waarna Schleyer door de RAF zou worden vrijgelaten. Op het moment dat Schleyer eenmaal weer ongedeerd was vrijgelaten, zouden de Togolese autoriteiten de RAF-terroristen weer arresteren en overdragen aan de Bondsrepubliek.
Doodstraf
Ook de herinvoering van de doodstraf (specifiek voor terroristen) werd besproken. Zo werd het idee geopperd om de RAF-gevangenen naar de luchthaven van Frankfurt over te brengen. Wanneer ze dan eenmaal aan boord van een toestel waren, dan zouden commandotroepen van de antiterreureenheid GSG 9 het vliegtuig binnenvallen en met de terroristen naar een onbekende locatie vliegen. Vervolgens zou de regering dan kunnen dreigen om RAF-gevangenen te executeren, als Hanns-Martin Schleyer niet zou worden vrijgelaten. Het waren onconventionele ideeën maar voor de West-Duitse overheid was het oorlog. Ze hadden immers te maken met nietsontziende vijanden van de staat, die vastbesloten waren om de West-Duitse democratische rechtsstaat omver te werpen.
Contactverbod RAF-gevangenen
Talloze mensen die ervan werden verdacht nauwe banden met de RAF te hebben, werden afgeluisterd door de West-Duitse autoriteiten. Daaronder waren ook advocaten zoals bijvoorbeeld Otto Schily en artsen die de gevangen RAF-leden onderzochten. De afgeluisterde personen werden daarvan niet op de hoogte gesteld, ondanks dat de wet dit voorschreef. De West-Duitse overheid verwees naar een wetsartikel dat betrekking had op de noodtoestand in de Bondsrepubliek. Hierdoor kon er een volledig contactverbod voor zo’n 100 gevangenen worden opgelegd, zodat iedere vorm van communicatie tussen hen en de buitenwereld effectief kon worden voorkomen. Deze gang van zaken was echter zeer controversieel en viel niet bepaald in goede aarde bij de RAF-advocaten.
Juridische grondslag
Onderzoeksrechter Horst Kuhn van het Federaal Hof van Justitie bepaalde dat bezoeken van de verdedigingsadvocaten aan de gevangen RAF-terroristen en hun onderlinge briefverkeer, mochten worden uitgesloten van het contactverbond. Procureur-generaal Kurt Rebmann diende hiertegen een klacht in, omdat hij een volledig contactverbod wilde hanteren, zonder uitzonderingen. Het bezwaar van Rebmann werd ingewilligd en de eis van de advocaten om het contactverbod te beëindigen werd niet gehonoreerd. Later werd er een wetsartikel goedgekeurd door de Bondsraad, waardoor het contactverbod van de gedetineerden juridische grondslag kreeg.
Het RAF-appartement wordt bijna ontdekt
De RAF-schuilplaats waar Schleyer werd vastgehouden had door de West-Duitse autoriteiten ontdekt kunnen worden, als de Federale Recherche de zoekactie beter had gecoördineerd. Al vrij snel na de ontvoering van Hanns-Martin Schleyer kreeg de lokale politie van verschillende burgers belangrijke informatie, over een mogelijke RAF-schuilplaats in een flatgebouw in Erftstadt-Liblar. Echter werd deze informatie te laat of helemaal niet doorgegeven aan de Federale Recherche, waardoor er niets met de meldingen gebeurde.
Sleepnetmethode
In 1977 werd steeds vaker gebruikgemaakt van de sleepnetmethode, een opsporingsmethode waarbij de politie allerlei gegevens uit verschillende datasystemen relatief eenvoudig en automatisch met elkaar kon vergelijken. Met de sleepnetmethode konden onder meer specifieke groepen mensen uit openbare en private databases worden gefilterd, op basis van bepaalde kenmerken van personen op (internationale) opsporingslijsten. Ook kon bijvoorbeeld huurdersinformatie snel worden vergeleken met klantgegevens van elektriciteitsbedrijven. Met behulp van de sleepnetmethode kwam het RAF-appartement onder de aandacht van de plaatselijke politie, omdat de huurbetalingen meerdere keren vooraf contant waren voldaan (iets dat vrij ongebruikelijk was).
Vermoedens
De lokale politie kreeg vermoedens dat het desbetreffende appartement in Erftstadt-Liblar weleens een RAF-schuilplaats zou kunnen zijn, omdat het niet alleen beschikte over een ondergrondse parkeergarage, maar ook nog eens dichtbij de snelweg lag. De politiemensen gingen naar het flatgebouw toe en zouden bij meerdere appartementen (waaronder Zum Renngraben 8 waar Schleyer werd vastgehouden) hebben aangebeld. Toen de politie aanbelde bij de RAF-schuilplaats was Peter-Jürgen Boock in het appartement aanwezig om Hanns-Martin Schleyer te bewaken. Boock hield zich stil en even later taaide de politie weer af.
Verkeerde map
Het appartement in Erftstadt-Liblar was ongeveer anderhalve maand voor de ontvoering gehuurd door de RAF-terroriste Monika Helbing. Ze had de huurovereenkomst getekend onder haar valse naam ‘Annerose Lottman-Bücklers’. Deze informatie werd geregistreerd in verschillende datasystemen. Nadat de lokale politie informatie had gekregen over het verdachte appartement in Erftstadt-Liblar, werd die informatie gedeeld met het verantwoordelijke crisisteam in Keulen. Er werd echter niets met deze belangijke informatie gedaan. Een medewerker van het crisisteam had de melding van de lokale agenten waarschijnlijk in de verkeerde map gestopt, waardoor hij niet werd opgemerkt.
Gemiste kans
Dat was een gemiste kans, want als de melding wel bij het crisisteam was binnengekomen, dan hadden ze het bewuste appartement wellicht kunnen identificeren als RAF-schuilplaats en direct kunnen ingrijpen. Het liep echter anders. Door het bezoek van de lokale politie aan de flat in Erfstadt-Liblar, waren de ontvoerders in paniek geraakt en hadden zich gerealiseerd dat ze daar zo snel mogelijk weg moesten.
Inmenging door de Stasi
Het is nooit duidelijk geworden waarom de medewerker van het crisisteam de melding van de lokale politie in de verkeerde map had gestopt. Er zijn vermoedens dat de Oost-Duitse geheime dienst (Stasi) destijds op de een of andere manier betrokken is geweest, bij het verdoezelen van de belangrijke informatie over het appartement aan de Zum Renngraben 8. De Stasi zou naar verluidt in die periode verschillende geheim agenten in het appartementencomplex hebben gehuisvest. Mogelijk waren ze bang dat hun spionnen zouden worden ontmaskerd, als de West-Duitse Federale Recherche daar een grootschalige zoekactie op touw zou zetten.
In een rieten mand naar Scheveningen
Daarom werd Schleyer – die toen al tien dagen werd vastgehouden – door de terroristen in een rietenmand gestopt, om hem te kunnen verplaatsen naar een ander locatie. Vervolgens werd de werkgeversvoorzitter met een huurauto naar Scheveningen in Nederland gereden. Daar werd Schleyer vastgehouden in een RAF-woning aan de Stevinstraat. De Rote Armee Fraktion maakte bij hun terreuracties veel gebruik van huurauto’s, die altijd onder valse namen werden gehuurd. Toen het RAF-lid Angelika Speitel een autoverhuurbedrijf in Den Haag belde om het contract van een gehuurd voertuig te verlengen, vertrouwde de verhuurder het zaakje niet. Ook in ons land was er in die periode in de media veel aandacht voor de RAF en de Schleyer-ontvoering. Wellicht had het Duitse accent van Speitel argwaan gewekt. Na het telefoontje van Speitel belde de verhuurder naar de politie en vroeg hun of ze het identiteitsdocument van de huurster wilden komen controleren. De politie constateerde vervolgens dat het om valse papieren ging.
19 september 1977 – Schietpartij in Den Haag
Toen Angelika Speitel op 19 september 1977 rond 20.45 uur het autoverhuurbedrijf in Den Haag binnenliep om de huurauto terug te brengen, belde de eigenaar van het bedrijf stiekem de politie. Vervolgens probeerde hij wat tijd te rekken. Op het moment dat de politie arriveerde en de RAF-terroriste de patrouillewagen opmerkte, probeerde ze te vluchten. Razendsnel rende ze naar buiten. Randy Siersema – een 21-jarige politieman – rende achter haar aan. Hij kreeg haar bijna te pakken, maar op het moment dat hij Speitel in de kraag wilde vatten, verscheen er een andere RAF-terrorist. Deze schutter – vermoedelijk Knut Folkerts – schoot Siersema van dichtbij neer. De jonge agent raakte zwaargewond en viel op de grond. Angelika Speitel en haar RAF-kameraad zagen vervolgens kans om te ontsnappen.
Schleyer wordt overgebracht naar Brussel
De Nederlandse autoriteiten openden direct een grote klopjacht op de daders. Hierdoor raakten de ontvoerders in de RAF-woning aan de Stevinstraat in Scheveningen opnieuw in paniek. Door de schietpartij in Den Haag was het een kwestie van tijd, voordat hun schuilplaats zou worden ontdekt. Wellicht had de politie inmiddels al meer dan genoeg aanwijzingen om de woning binnen enkele dagen te identificeren. Daarom werd besloten om Hanns-Martin Schleyer zo vlug mogelijk te verplaatsen naar een andere locatie en er werd gekozen voor België. ’s Nachts werd Schleyer weer in de rietenmand gelegd en met een auto naar Brussel gereden. Daar werd hij een aantal weken vastgehouden in een woning in het stadsdeel Sint-Pieters-Woluwe.
22 september 1977 – Schietpartij in Utrecht
Drie dagen na de schietpartij in Den Haag was het raak bij een autoverhuurbedrijf in Utrecht. De RAF-leden Knut Folkerts en Elisabeth von Dyck reden samen in een gehuurde Ford Taunus naar de Domstad, om het voertuig terug te brengen naar de verhuurder. De wagen – die was gebruikt bij de Schleyer-ontvoering – was daar twaalf dagen eerder gehuurd door de RAF-terroriste Sigrid Sternebeck. Een medewerker van het autoverhuurbedrijf had echter ontdekt dat deze Duitssprekende vrouw een vals rijbewijs had getoond. Vervolgens waarschuwde de medewerker de politie. De Nederlandse autoriteiten realiseerden zich na de schietpartij in Den Haag maar al te goed, dat ook deze dame weleens een terroriste van de Rote Armee Fraktion zou kunnen zijn.
Politiemensen in burger
Om die reden werd er bij het autoverhuurbedrijf aan de Croeselaan door de politie een hinderlaag uitgezet, zodat ze direct actie konden ondernemen op het moment dat de terroristen de huurauto kwamen terugbrengen. Op verschillende plaatsen werden politiemensen in burger gestationeerd om te posten en op de daken van gebouwen in de omgeving werden een aantal sluipschutters gepositioneerd.
Knut Folkerts trekt zijn vuurwapen
Op 22 september 1977 was het zover. Knut Folkerts en Elisabeth von Dyck kwamen met hun gehuurde wagen aan bij het autoverhuurbedrijf. Von Dyck stapte iets eerder uit de auto en ging niet met Folkerts mee naar binnen. Folkerts liep naar de balie toe om de autopapieren en sleutels te overhandigen aan de baliemedewerker. Al snel rook de RAF-terrorist onraad. Toen hij in de gaten kreeg dat er politie in de buurt was, maakte hij zich razendsnel uit de voeten. Toen agenten hem probeerden te arresteren trok Folkerts zijn vuurwapen.
Dood van Arie Kranenburg
Knut Folkerts vuurde meerdere kogels af op de rechercheur Arie Kranenburg en zijn collega Leen Pieterse. Beide mannen raakten hierdoor zwaargewond. De sluipschutters op de daken besloten om niet in actie te komen. Het was op dat ogenblik heel erg druk op de Croeselaan en wanneer zij hadden geschoten, dan zouden er onvermijdelijk onschuldige voorbijgangers zijn geraakt. Het risico was simpelweg te groot. De 46-jarige politieman Arie Kranenburg was er zo slecht aan toe, dat hij onderweg naar het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleed. Even later kon Knut Folkerts alsnog worden aangehouden. De terroriste Elizabeth von Dyck wist aan de politie te ontsnappen.
Arrestatie RAF-advocaten
Op 30 september 1977 werd Klaus Croissant (de advocaat van Andreas Baader) in Parijs gearresteerd. Croissant werd ervan verdacht dat hij met de Rote Armee Fraktion collaboreerde. Hij zou de terreurorganisatie op verschillende manieren hebben ondersteund. Zo zou hij samen met de RAF-advocaten Hans-Christian Stöbele en Kurt Groenewold een belangrijke rol hebben gespeeld, bij het opzetten van een communicatiesysteem in de Stammheim-gevangenis. Daarmee konden de gevangenen – ondanks het contactverbod – toch met elkaar en de buitenwereld communiceren. Later zou Croissant officieel worden beschuldigd van ‘lidmaatschap van een terroristische organisatie’.
Geprepareerde dossiermappen
Op dezelfde dag werd ook de RAF-advocaat Arndt Müller gearresteerd in Stuttgart. Ook hij werd ervan verdacht een essentiële rol te hebben gespeeld, bij de communicatie tussen de gevangenen onderling en de RAF-terroristen die vrij rondliepen. Later zou duidelijk worden dat Müller zelfs vuurwapens en explosieven de zwaarbewaakte gevangenis had binnengesmokkeld, in speciaal daarvoor geprepareerde dossiermappen. Na de arrestaties van de twee advocaten werden hun kantoren door de politie grondig doorzocht op mogelijk belastend bewijsmateriaal.
13 oktober 1977 – Kaping Lufthansa-vlucht 181
De ontvoering van Hanns-Martin Schleyer hield de Bondsrepubliek wekenlang in zijn greep. De druk op de West-Duitse regering werd nog groter toen er op 13 oktober 1977 een Boeing 737 werd gekaapt van de luchtvaartmaatschappij Lufthansa. De kaping van de ‘Landshut’ werd uitgevoerd door vier leden van de Palestijnse verzetsorganisatie PFLP, die zichzelf het ‘Martelaar Halima Commando’ noemden. Het commando bestond twee mannen en twee vrouwen. De PFLP had zeer nauwe banden met verschillende West-Duitse linkse terreurorganisaties, waaronder de Rote Armee Fraktion. Tal van West-Duitse terroristen hadden in de afgelopen jaren meerdere guerrillatrainingen gehad in Palestijnse kampen. Bovendien was de RAF een bondgenoot van de Palestijnen, in hun strijd tegen Israël.
Eisen
Het gekaapte toestel was opgestegen vanaf het Spaanse eiland Mallorca en onderweg naar de luchthaven van Frankfurt. Aan boord waren 86 passagiers – hoofdzakelijk West-Duitse toeristen – en 5 crewleden. Het vliegtuig werd bestuurd door de 37-jarige piloot Jürgen Schumann en de 35-jarige copiloot Jürgen Vietor. De kapers eisten de vrijlating van 11 terroristen uit de gevangenis. Het ging om dezelfde RAF-gevangenen als waarvan ook de vrijlating was geëist na de ontvoering van Hanns-Martin Schleyer. Daarnaast werd ook de vrijlating geëist van 2 Palestijnen die in Turkije gevangenzaten. Tevens eisten de kapers dat er een geldbedrag van 15 miljoen Amerikaanse dollar aan de Palestijnen zou worden overgemaakt. De kapers hadden onder meer handgranaten en explosieven bij zich en dreigden om het toestel op te blazen, als er niet aan hun eisen zou worden voldaan.
Landing in Rome
Nadat de Palestijnse terroristen het vliegtuig hadden overgenomen, waren ze van plan om naar Cyprus te vliegen. Er was echter niet voldoende kerosine meer om die afstand te overbruggen. Daarom landde vlucht 181 in de Italiaanse hoofdstad Rome. Vervolgens werd het toestel bijgetankt. De link tussen de RAF en de vliegtuigkaping werd nog eens extra benadrukt, met een foto van Schleyer die aan de media werd getoond. Op deze foto hield de werkgeversvoorzitter een papier in zijn handen, waarop de datum 13-10-77 stond, het RAF-logo en de tekst:
‘Siegfried Hausner Commando/Martelaar Halima Commando’
Voet bij stuk
De West-Duitse regering hield echter voet bij stuk. Met terroristen werd niet onderhandeld. Ondertussen vroeg de FDP-politicus Werner Maihofer zijn Italiaanse collega Francesco Cossiga, om het gekaapte vliegtuig in Rome aan de grond te houden. Daaraan werd echter geen gehoor gegeven, want het toestel zette koers naar Cyprus. Later beweerden de Italianen dat de instructies van Cossiga niet op tijd waren doorgekomen bij de autoriteiten op de luchthaven. Volgens hen zou het bericht pas zijn ontvangen toen het toestel al was opgestegen.
Landing op Cyprus
Iets voor half negen ’s avonds (Midden-Europese Tijd) landde de Boeing 737 in de Cypriotische havenstad Larnaca. Daar nam een vertegenwoordiger van de Palestijnse bevrijdingsorganisatie PLO contact op met de kapers van het Martelaar Halima Commando. Hij probeerde het viertal ervan te overtuigen om de kaping te beëindigen en de passagiers en bemanningsleden vrij te laten. De kapers gingen daar niet op in. Het vliegtuig werd weer bijgetankt en zette koers in de richting van Beiroet. De Libanese autoriteiten gaven echter geen toestemming om te landen. Daarop zette het toestel koers naar Damascus, maar ook de Syrische autoriteiten verboden de kapers om te landen.
Onvoldoende brandstof
Vervolgens werd er een beroep gedaan op de autoriteiten in Bagdad en Koeweit, maar ook deze landen gaven geen toestemming. Lufthansa-vlucht 181 vloog vervolgens door naar Bahrein, maar ook in de hoofdstad Manama mochten ze het toestel niet aan de grond zetten. Er was echter niet voldoende brandstof meer om nog langer in de lucht te blijven hangen. Toen piloot Jürgen Schumann aangaf dat een landing noodzakelijk was, werd alsnog toestemming gegeven om de landing in te zetten.
Landingen in Bahrein en Dubai
Toen het toestel in Manama was geland, werd de kist meteen omsingeld door Bahreinse troepen. De Palestijnse kapers dreigden vervolgens de gezagvoerder dood te schieten, als de troepen zich niet direct zouden terugtrekken. Het Bahreinse leger trok zich terug en het toestel werd bijgetankt. Nadat het vliegtuig was voorzien van brandstof steeg het weer op en zette het koers richting Dubai. Ook in Dubai mochten ze niet landen. Alle landingsbanen werden geblokkeerd met trucks en andere voertuigen. Toch was een landing wederom noodzakelijk vanwege de oprakende kerosine. Toen gezagvoerder Schumann aangaf dat de brandstof bijna op was, werd de landingsbaan vrijgemaakt en kon de landing in de vroege morgen van 14 september 1977 worden ingezet. Eenmaal geland in Dubai vroegen de kapers om water, voedsel, geneesmiddelen en kranten.
Mahmud
Op 16 oktober 1977 zag Jürgen Schumann kans om de autoriteiten in Dubai heimelijk te informeren over het aantal kapers in het vliegtuig. Zo kon hij onder meer doorgeven dat het Martelaar Halima Commando bestond uit twee mannen en twee vrouwen. Even later kwamen de kapers erachter dat de piloot informatie naar buiten had gebracht. Waarschijnlijk hadden ze een radio-interview opgevangen, waarin Sjeik Mohammed bin Rashid Al Maktoum (de toenmalige defensieminister van Dubai), verslag uitbracht over de actuele situatie aan boord van vlucht 181. De hoofdkaper Zohair Youssif Akache – die ‘Mahmud’ werd genoemd – ontstak in woede en dwong de gezagvoerder om in het gangpad tussen de passagiers neer te knielen. Vervolgens dreigde Mahmud de piloot dood te schieten bij een eerstvolgende poging om de kaping te saboteren.
Brandende zon
Het vliegtuig bleef twee dagen lang op de luchthaven van Dubai staan in de brandende zon. Langzaam maar zeker verslechterden de omstandigheden aan boord. Door een gebrek aan brandstof viel de airconditioning uit en de temperatuur liep op tot 45°C. Ook het vuilnis stapelde zich op onder de stoelen van de passagiers, waardoor de stank ondraaglijk werd. Ondertussen was de regering in de Bondsrepubliek in het diepste geheim, druk bezig met de voorbereidingen van een reddingsoperatie in Dubai.
GSG 9
Deze reddingsoperatie zou worden uitgevoerd door commandotroepen van de West-Duitse antiterreureenheid GSG 9, die na de gijzelingsactie tijdens de Olympische Spelen van München in 1972 was opgericht. Inmiddels was ook de SPD-politicus en staatsminister Hans-Jürgen Wischnewski aangekomen in het Midden-Oosten om te onderhandelen met verschillende Arabische regeringen. Daarna vloog hij samen met de commandant van GSG 9, Ulrich Wegener, naar Dubai. Tegelijkertijd werden er zestig GSG 9-commando’s per vliegtuig naar Dubai overgebracht, om zich klaar te maken voor de reddingsoperatie.
Aden
De autoriteiten in Dubai gaven de Duitsers toestemming om het toestel te bestormen en verleenden hun medewerking aan de operatie. De commando’s mochten de bevrijdingsactie oefenen op een nabij gelegen landingsbaan. De kapers besloten echter om weer te vertrekken en eisten dat het vliegtuig weer zou worden bijgetankt, anders zouden ze beginnen met het neerschieten van passagiers. Nadat de kist weer van brandstof was voorzien zette het koers richting Oman. De autoriteiten in het sultanaat gaven de kapers echter geen toestemming om te landen en vlucht 181 vloog verder naar Aden. Ook de Zuid-Jemenitische autoriteiten verboden de kapers om het toestel aan de grond te zetten. Om te voorkomen dat ze toch zouden landen werden alle start- en landingsbanen geblokkeerd. Maar weer was de brandstof bijna op en was een landing noodzakelijk.
Noodlanding naast de landingsbaan
Door de blokkades van de landingsbanen werden de piloten gedwongen om een noodlanding te maken in het zand naast de landingsbaan. Nadat het toestel veilig aan de grond was gezet, bevalen de Zuid-Jemenitische autoriteiten de kapers om onmiddellijk weer uit Aden te vertrekken. Na de ruwe landing vreesden de piloten dat het landingsgestel ernstige schade had opgelopen. Daarom wilden ze eerst een grondige inspectie uitvoeren, om te onderzoeken of het überhaupt nog wel mogelijk was om met het vliegtuig op te stijgen.
Inspectie van het landingsgestel
Kaper mahmud gaf piloot Jürgen Schumann toestemming om het vliegtuig aan de buitenkant te inspecteren. Na de inspectie ging Schumann echter niet direct terug naar binnen, maar bleef hij nog een uur buiten. Het is lange tijd onduidelijk gebleven wat de gezagvoerder in dat uur heeft gedaan. Vermoed wordt dat hij de luchthavenautoriteiten toen heeft verzocht om het toestel niet meer te laten vertrekken. Het landingsgestel zou te zwaar beschadigd zijn geweest, waardoor het niet meer mogelijk was om na het opstijgen nog veilig te kunnen landen.
Gesprek met sjeik Ahmed Mansur
De documentairemaker Maurice-Philip Remy die onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden rondom de kaping van Lufthansa-vlucht 181, ontdekte later dat piloot Schumann buiten het toestel een gesprek heeft gehad met sjeik Ahmed Mansur. Deze sjeik was in 1977 commandant van een speciale eenheid op de luchthaven van Aden. Tijdens dit gesprek – dat een minuut of negen zou hebben geduurd – vroeg Schumann of er gehoor kon worden gegeven aan de eisen van de kapers, zodat alle passagiers konden worden vrijgelaten. Sjeik Mansur zou daarop hebben geantwoord dat dat niet mogelijk was. Mansur zou later verklaren dat gezagvoerder Schumann wist dat de kapers hem zouden vermoorden, als hij het toestel weer binnen zou gaan.
De piloot wordt doodgeschoten
Het voorgevoel van Jürgen Schumann bleek juist. Toen de gezagvoerder het toestel binnenging werd hij geconfronteerd met een woedende Mahmud. Schumann kreeg geen gelegenheid om zijn lange afwezigheid te verklaren. Hij werd tussen de passagiers in het gangpad gezet en dwars door zijn hoofd geschoten. Hij was op slag dood. De passagiers waren geschokt. Ondanks dat er geen zekerheid was over de toestand van het landingsgestel, besloten de kapers om toch weer op te stijgen. Het vliegtuig werd weer bijgetankt met kerosine en copiloot Jürgen Vietor vloog het toestel naar de Somalische hoofdstad Mogadishu, waar het in de nacht van 16 op 17 oktober 1977 aankwam. Ook de Somalische autoriteiten gaven de kapers aanvankelijk geen toestemming om te landen, maar omdat het toestel beschadigd was en ze het leven van de passagiers niet in de waagschaal wilden stellen, gingen ze uiteindelijk toch akkoord.
Landing in Mogadishu
Jürgen Vietor wist het toestel veilig in Mogadishu aan de grond te zetten. Na de landing werd het lichaam van zijn vermoorde collega via een noodevacuatieschijf met een vluchtglijbaan, uit het vliegtuig verwijderd. Het lichaam van Jürgen Schumann werd vervolgens door een ambulance opgehaald en weggebracht. De kapers vroegen de Somalische autoriteiten om water, voedsel en geneesmiddelen. De Somalische autoriteiten waren bereid om hen dat te geven, maar in ruil daarvoor moesten alle vrouwen en kinderen die aan boord waren worden vrijgelaten. De Palestijnen ging daar echter niet mee akkoord. Iedereen bleef in het vliegtuig.
Allerlaatste oproep
De kapers stelden de West-Duitse overheid voor een ultimatum. Voor 15.00 uur (Duitse tijd) moesten de 11 RAF-gedetineerden uit de gevangenis zijn vrijgelaten. Als er niet op tijd aan hun eisen werd voldaan, dan zouden ze het Lufthansa-toestel met explosieven opblazen. Somalië was voor de Palestijnse kapers het laatste land waar ze naartoe konden vliegen, dus het was duidelijk dat dit het eindstation was. Vervolgens werden de passagiers door de kapers met alcohol overgoten. Mahmud benadrukte dat als de regering in de Bondsrepubliek niet op zijn eisen inging, ze direct verantwoordelijk zouden zijn voor de dood van alle 86 passagiers en de bemanningsleden. Stewardess Gabriele Dillmann kreeg van de kapers de gelegenheid om via de radio, nog een allerlaatste oproep te doen aan West-Duitse politici.
De kapers worden op het verkeerde been gezet
Ondertussen probeerde de West-Duitse regering wat tijd te rekken, totdat de commandotroepen van GSG 9 in Mogadishu waren aangekomen. De komst van de speciale eenheden liet echter nog een aantal uren op zich wachten. De Palestijnse kapers werden op het verkeerde been gezet, doordat de Duitse overheid liet weten dat hun eisen zouden worden ingewilligd. De 11 gevangenen – onder wie de RAF-leiders Andreas baader en Gudrun Ensslin – zouden worden vrijgelaten en overgevlogen naar Somalië. In verband met het krappe tijdsbestek vroegen de Duitse autoriteiten aan de kapers of het ultimatum kon worden verlengd. De Palestijnen gingen daarmee akkoord en de regering in de Bondsrepubliek kreeg tot 1.30 uur (Duitse tijd), de gelegenheid om de RAF-gevangenen naar Mogadishu over te brengen.
Onderhandelingen met Siad Barre
Nadat de commandotroepen van de antiterreureenheid in Mogadishu waren aangekomen, ging de SPD-politicus Hans-Jürgen Wischnewski onderhandelen met de Somalische president Siad Barre. Wischnewski had verwacht dat het nog niet zo eenvoudig zou zijn om met Barre te onderhandelen, omdat hij de Palestijnen goed gezind was. Hij realiseerde zich dat Siad Barre niet zomaar toestemming zou geven voor de bestorming van het toestel. Daarom werd ook Barre door de Duitsers misleid en hielden ze de president voor dat vlucht 181 was gekaapt door 3 Duitse terroristen en maar één Palestijn.
Wapenleveranties
Bovendien werd Barre verleid met het vooruitzicht van wapenleveranties. In 1977 was Somalië in oorlog met het buurland Ethiopië. Beide Afrikaanse landen werden door de Sovjet-Unie voorzien van wapens en munitie en waren voor wat betreft slagkracht redelijk aan elkaar gewaagd. Om de oorlog met Ethiopië te kunnen winnen, had Somalië ook wapens en munitie uit het Westen nodig. Echter waren de meeste westerse landen tot dan toe niet bereid geweest om wapens naar Somalië te exporteren. Toen Hans-Jürgen Wischnewski namens de Duitse overheid beloofde dat ze wapens aan Somalië zouden leveren, gaf Siad Barre toestemming voor de reddingsoperatie.
Zeer riskante operatie
Vooraf was duidelijk dat het een zeer riskante operatie zou worden. Het risico dat er passagiers, bemanningsleden of commando’s om het leven zouden komen was erg groot. De plannen voor ‘Operatie Feuerzauber‘ werden uiteengezet door Commandant Ulrich Wegener en zijn majoor Klaus Blatte. Het Lufthansa-toestel zou ’s nachts worden bestormd. Bondskanselier Helmut Schmidt en zijn regering wachtten het reddingsplan gespannen af en hoopten dat GSG 9 de kaping, zonder al te veel bloedvergieten tot een einde kon brengen.
Michael Gurdus
De schrik was dan ook groot toen een Israëlisch persbureau vier uur voor de start van Operatie Feuerzauber, plotseling in de media berichtte over de aanvalsplannen van de Duitse antiterreureenheid. Het persbureau had de informatie ontvangen van de Israëlische journalist Michael Gurdus, een specialist in het afluisteren van radioverkeer. Door het dagenlang afluisteren van de West-Duitse autoriteiten, de luchtverkeersleiding en GSG 9, was hij volledig op de hoogte van de situatie in Mogadishu. Vervolgens had hij deze gevoelige informatie doorgeven aan het persbureau in Israël. Door de berichtgeving kwam de hele operatie ernstig in gevaar. Als de terroristen hier lucht van zouden krijgen, dan zouden ze het toestel ongetwijfeld tot ontploffing brengen. De Duitsers hielden hun hart vast.
Operatie Feuerzauber gaat van start
Ondanks de berichtgeving in de Israëlische media ging Operatie Feuerzauber toch van start. Op 18 oktober 1977 even na middernacht, gaf commandant Ulrich Wegener het startsein voor de bestorming van het vliegtuig. Om de Palestijnse kapers af te leiden werd er door Somalische militairen op de landingsbaan een groot vuur ontstoken. Twee van de kapers gingen daarop naar de cockpit en vroegen aan de verkeerstoren wat er aan de hand was. De mensen in de verkeerstoren leidden hen vervolgens af met schijnonderhandeling. Ondertussen slopen de commando’s van de antiterreureenheid – die zich in zes aparte groepen hadden opgesplitst – zo onopvallend mogelijk richting de achterzijde van de kist.
Ladders bij alle deuren
Omdat de platformverlichting op het vliegveld niet kon worden uitgeschakeld, moesten de commando’s ervoor zorgen dat hun schaduwen niet door de kapers werden opgemerkt. De gezichten van de commando’s waren zwart geschminkt en ook de ladders die ze bij zich hadden waren zwartgeverfd. Eenmaal bij het toestel aangekomen plaatsten de commando’s hun ladders bij alle deuren (zes in totaal). Vervolgens klommen ze naar boven. Precies op hetzelfde moment werden alle deuren geopend en stormden de commando’s naar binnen.
De kapers werden compleet verrast
De kapers werden compleet verrast, waaruit bleek dat ze de berichten in de Israëlische media niet hadden meegekregen. De commando’s schreeuwden in het Duits dat de passagiers allemaal moesten bukken en dat ze gekomen waren om hen te redden. Hind Alameh (alias Shanaz Gholoun) – één van de vrouwelijke kapers – probeerde nog om een deur te barricaderen, maar slaagde daar niet in. Ze werd door de commando’s doodgeschoten. Ook één van de mannelijke kapers – Wabil Harb (alias Riza Abbasi) – werd door kogels dodelijk getroffen.
Handgranaten
De tweede vrouwelijke kaper – Souhaila Andrawes (alias Soraya Ansari) – raakte in de kogelregen zwaargewond. Ze probeerde te vluchten en sloot zichzelf op in de toiletruimte. Hoofdkaper Zohair Youssif Akache (alias Mahmud) had zich verscholen in de cockpit. Toen de commando’s naderden wierp hij twee handgranaten naar hen toe. De explosieven kwamen onder de vliegtuigstoelen tot ontploffing, maar richtten weinig schade aan. Ook de passagiers raakten niet gewond. Vervolgens werd Mahmud door een van de commando’s neergeschoten. Hij overleed korte tijd later.
Hoge Duitse onderscheiding
Operatie Feuerzauber was prima verlopen. Enkele minuten nadat de bestorming van het Lufthansa-toestel was begonnen, waren de kapers uitgeschakeld. Alle passagiers bleven ongedeerd en ook alle GSG 9-commando’s hadden de reddingsoperatie overleefd. Stewardess Gabriele Dillman – die tijdens de kaping een grote steun was voor de passagiers – was lichtgewond geraakt. Staatsminister Hans-Jürgen Wischnewski was opgelucht dat hij bondskanselier Schmidt kon melden dat Operatie Feuerzauber een groot succes was. De passagiers werden vervolgens samen met de commando’s teruggevlogen naar West-Duitsland, waar ze werden herenigd met hun families. In de Bondsrepubliek werden de commando’s geëerd voor hun moed. Commandant Ulrich Wegener werd onderscheiden met het Grote Kruis van Verdienste, een hoge Duitse onderscheiding. Ook de West-Duitse regering werd alom geprezen om haar daadkrachtige optreden.
Ontslagverklaring
Later verklaarde Helmut Schmidt dat hij zou zijn afgetreden als Operatie Feuerzauber was mislukt of was geëindigd in een bloedbad. Zo zou er vooraf al een ingevulde ontslagverklaring zijn opgesteld, zodat hij zijn functie direct had kunnen neerleggen. Na de succesvolle reddingsoperatie werd de ontslagverklaring vernietigd. De Somalische leider Siad Barre was dan weliswaar door de Duitsers misleid, maar zijn land ontving van de Bondsrepubliek wel voor 100 miljoen Duitse mark aan ontwikkelingssteun. Sinds 1980 werd Somalië gesteund door de Verenigde Staten en voerde Siad Barre een waar schrikbewind. Hij drukte iedere binnenlandse oppositie de kop in en liet tegenstanders van zijn regime executeren. In 1988 sloten Somalië en Ethiopië officieel vrede, maar de burgeroorlog in Somalië ging gewoon door. Honderdduizenden mensen kwamen daarbij om het leven. Er kwam steeds meer verzet tegen Barre en in 1990 had de dictator alleen nog maar de macht in Mogadishu en omstreken. In 1991 vluchtte hij naar Nigeria waar hij in 1995 overleed.
18 oktober 1977 – Dodennacht van Stammheim
Omdat bondskanselier Helmut Schmidt en zijn regering niet waren gezwicht voor terreur, zaten de RAF-terroristen nog allemaal in de gevangenis. De succesvol verlopen reddingsoperatie in Mogadishu nam echter de zorgen over het lot van werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer niet weg. Hij was nog altijd in handen van de RAF en werd door de terroristen nog steeds als pressiemiddel ingezet. Kort na Operatie Feuerzauber waren er een aantal ontwikkelingen die de West-Duitse natie opnieuw shockeerden. Een paar uur nadat de vliegtuigkaping in Somalië was beëindigd, werd Jan-Carl Raspe zwaargewond in zijn cel in de Stammheim-gevangenis in stuttgart aangetroffen. Hij bloedde hevig uit zijn mond, neus en oren. Toen de gevangenisbewaarders dichterbij kwamen zagen ze dat er een vuurwapen naast hem op de grond lag. Raspe had zichzelf door zijn hoofd geschoten. Hij werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht, maar overleed daar twee uur later aan zijn verwondingen.
Dood van Baader en Ensslin
Tien minuten later werd RAF-leider Andreas Baader gevonden in een grote plas bloed. Ook naast Baader lag een vuurwapen op de grond. Hij had zichzelf in zijn nek geschoten en bleek te zijn overleden. Toen de bewaarders bij de andere RAF-gevangenen gingen kijken, ontdekten ze dat ook Gudrun Ensslin een einde aan haar leven had gemaakt. Ze had zichzelf opgehangen met een kabel aan het raamkruis. Toen de bewaarders aankwamen bij de cel van Irmgard Möller zagen ze dat ze opgerold op haar matras lag en hevig bloedde. Ze had ernstig letsel door steekwonden in haar borst, maar leefde nog wel. Per helikoper werd ze naar het ziekenhuis gebracht.
Onduidelijkheid
Het is altijd onduidelijk gebleven wat er precies tijdens die zogenaamde ‘dodennacht van Stammheim’ is gebeurd. Over de werkelijke doodsoorzaak van de RAF-gevangenen is door de jaren heen altijd veel gespeculeerd. Veel RAF-sympathisanten waren er destijds van overtuigd dat de RAF-kopstukken geen zelfmoord hadden gepleegd, maar werden vermoord door de West-Duitse autoriteiten. Volgens hen was het motief voor de moorden glashelder. Door het liquideren van de RAF-top kon de overheid verdere ontvoeringen en kapingen wellicht voorkomen. Ook een aantal RAF-advocaten – waaronder Otty Schily, Hans-Christian Ströbele en Heinz Weidenhammer waren er in 1977 van overtuigd dat de RAF-kopstukken werden vermoord.
Verklaringen Irmgard Möller
Irmgard Möller herstelde van haar verwondingen. Door de messteken waren haar longen beschadigd geraakt evenals haar hartzakje. Ook Möller heeft altijd beweerd dat Baader, Ensslin en Raspe door de autoriteiten om het leven waren gebracht. Daarnaast ontkende ze dat ze zichzelf had neergestoken. In een interview in 1992 met het Duitse weekblad Der Spiegel, heeft ze gezegd dat ze na de beëindiging van de vliegtuigkaping in Mogadishu had aangevoeld, dat er in de Stammheim-gevangenis iets te gebeuren stond. Nadat ze voor de laatste keer naar het nieuws op de radio had geluisterd over de gebeurtenissen op de luchthaven in het Afrikaanse land, was ze in slaap gevallen.
Vreemd geluid
Een tijdje later was ze wakker geworden van een geluid dat ze niet kon thuisbrengen. Het klonk niet als een pistoolschot, maar meer alsof er een paar cellen verderop een kast omviel. Het volgende dat Möller zich kon herinneren was dat ze onder de neonlichten van de gang in het cellencomplex lag. Om haar heen stonden mensen die haar vasthielden en probeerden om haar ogen wijd te openen. Voordat ze weer bewusteloos raakte hoorde ze nog iemand zeggen dat Andreas Baader en Gudrun Ensslin dood waren. Drie dagen later kwam Irmagard Möller weer bij bewustzijn op de intensive care van het ziekenhuis.
Wapensmokkel
De Duitse rechercheur Alfred Klaus – die begin jaren 70 betrokken was bij de oprichting van een speciale commissie voor terrorisme – hechtte weinig waarde aan de beschuldigingen van Irmgard Möller. Volgens hem hadden de RAF-gevangenen zichzelf gedood met vuurwapens die door hun eigen advocaten naar binnen waren gesmokkeld. Zo zou de terrorist Volker Speitel – die bij de RAF-advocaat Arndt Müller op kantoor werkte als assistent – de handdossiers hebben geprepareerd, waarin de wapens werden verstopt. Deze handdossiers werden dagelijks door de advocaten meegenomen naar de rechtbank op het terrein van de Stammheim-gevangenis. Op deze manier werden ook onderdelen naar binnen gesmokkeld, waarmee de RAF-gevangenen binnen de strengbewaakte penitentiaire inrichting hun eigen communicatiesysteem konden opzetten.
Verstopt in een platenspeler
Andreas Baader zou zijn wapen eerst hebben verborgen in een opening van de celmuur en later in zijn platenspeler. Zijn kameraad Jan-Carl Raspe zou zijn vuurwapen hebben verstopt in een muurholte achter een plint. Een half uur nadat Raspe via de radio had vernomen dat de vliegtuigkaping in Mogadishu met succes was beëindigd, zou hij de andere RAF-gevangenen via het zelfgebouwde communicatiesysteem op de hoogte hebben gebracht. Meteen daarna zouden de RAF-kopstukken zijn overgegaan tot collectieve zelfmoord. Advocaat Arndt Müller heeft echter altijd volgehouden dat hij nooit iets van de wapensmokkel via zijn kantoor heeft geweten.
Communicatiesysteem
Er is altijd veel gespeculeerd over het communicatiesysteem van de RAF-gevangenen. Volgens sommige RAF-experts zouden de autoriteiten destijds hebben geweten van het bestaan van het intercomsysteem. Ze zouden het systeem echter doelbewust hebben laten bestaan, zodat de inlichtingendienst hen kon afluisteren. Als dat inderdaad het geval was, dan zou de West-Duitse overheid op de hoogte moeten zijn geweest van de wapensmokkel en de zelfmoordplannen, indien de Schleyer-ontvoering en de vliegtuigkaping niet zouden leiden tot hun vrijlating. Sommige RAF-experts beweren zelfs dat de autoriteiten de gedetineerden opzettelijk hun gang lieten gaan, om snel ‘van hen af te komen’.
Geen enkel perspectief op vrijlating
Ook journalist Stefan Aust – schrijver van het boek ‘Het Baader Meinhof Complex’ – acht dit scenario niet ondenkbaar. De RAF-terroristen Susanne Albrecht en Monika Helbing verklaarden na hun arrestatie in de zomer van 1990 dat Baader, Ensslin en Raspe wel degelijk zelfmoord hadden gepleegd. Volgens Albrecht en Helbing bestond er binnen de Rote Armee Fraktion een plan dat collectieve zelfmoord beoogde, indien er voor de RAF-gevangenen geen enkel perspectief op vrijlating meer was. Ook de RAF-advocaat Otty Schily – die later in het kabinet van bondskanselier Gerhard Schröder minister van Binnenlandse Zaken werd – raakte er eind jaren 90 steeds meer van overtuigd, dat de gevangenen toch zelf een einde aan hun leven hadden gemaakt.
19 oktober 1977 – Hanns-Martin Schleyer wordt dood aangetroffen
Een dag nadat de RAF-leiders dood in hun cel waren aangetroffen, kwam er bij het links-liberale Franse dagblad Libération een bekentenisbrief van de RAF binnen. Daarin verklaarde de briefschrijver dat de terreurorganisatie na 43 dagen een einde had gemaakt aan het ‘ellendige en corrupte bestaan’ van Hanns-Martin Schleyer. Vervolgens werd bondskanselier Helmut Schmidt verzocht om hem op te komen halen uit de kofferbak van een auto, die ze hadden geparkeerd in Mulhouse (een stad in de Franse Elzas). In de bekentenisbrief werd verwezen naar de vliegtuigkaping van Lufthansa-vlucht 181 en de dood van hun kameraden in de Stammheim-gevangenis. Volgens de briefschrijver viel de dood van Hanns-Martin Schleyer in het niet bij de pijn en de woede van de RAF-leden.
Met schoten om het leven gebracht
Toen de politie op de aangewezen plek in Mulhouse aankwam vonden ze het lichaam van Schleyer in een Audi 100. Hij was met schoten om het leven gebracht. Bij de Schleyer-ontvoering en de uiteindelijke moord, zijn ongeveer 20 RAF-terroristen betrokken geweest. 17 van hen konden daadwerkelijk voor hun aandeel worden veroordeeld. RAF-lid Peter-Jürgen Boock verklaarde in 2007 dat zijn toenmalige RAF-kameraden Rolf Heissler en Stefan Wisniewski, de fatale schoten op Schleyer hadden gelost. Het Duitse Openbaar Ministerie heeft dit echter nooit kunnen bewijzen.
25 juli 1978 – Aanval op de gevangenis van Celle
Deze aanslag werd niet door de Rote Armee Fraktion uitgevoerd, maar omdat destijds de suggestie werd gewekt dat de RAF verantwoordelijk was voor de aanval, moet deze wel worden genoemd. Op 25 juli 1978 vond er een explosie plaats bij de zwaarbewaakte gevangenis van Celle, in de deelstaat Nedersaksen. De ontploffing veroorzaakte een gat van ongeveer 40 cm in de buitenmuur van het complex. Dit gat werd bekend als ‘Het gat van Celle’ (Duits: Celler Loch). Aanvankelijk leek het alsof deze aanslag was gepleegd door terroristen van de Rote Armee Fraktion, in een poging om een gevangen kameraad – Sigurd Debus – te bevrijden. Echter kwam acht jaar later – in 1986 – aan het licht dat het een operatie onder ‘valse vlag’ betrof, die werd uitgevoerd door de West-Duitse geheime dienst en leden van de antiterreureenheid GSG 9.
Aktion Feuerzauber
Deze geheime operatie – ‘Aktion Feuerzauber’ – was bedoeld om informanten van de geheime dienst, de links-terroristische kringen binnen te smokkelen. De bevolking en verschillende rechtshandhavingsdiensten werden doelbewust door de geheime dienst misleid over de daadwerkelijke daders van de aanslag. Nadat de geheime operatie in 1986 door de journalist Ulrich Neufert werd onthuld, werd er een parlementaire onderzoekscommissie ingesteld om de zaak te onderzoeken. Vermoed wordt dat ‘Aktion Feuerzauber’ al geruime tijd voor de aanslag op het gevangeniscomplex was voorbereid.
Gestolen Mercedes
Een half jaar eerder (begin 1978) hadden medewerkers van de geheime dienst een gestolen Mercedes aangetroffen met daarin munitie en vervalste identiteitsdocumenten. Daarbij zat ook een vervalst paspoort met de foto van de vermeende RAF-terrorist Sigurd Debus, die op dat moment in de gevangenis van Celle zijn straf uitzat. Alle formulieren en officiële zegels op de documenten, waren afkomstig van inbraken bij overheidsinstellingen. De Mercedes was in beslag genomen bij een politiecontrole in de plaats Salzgitter, een kilometer of 80 ten zuiden van Celle. De bestuurder van het voertuig – vermoedelijk een informant van de geheime dienst – was aan de controle ontsnapt en had het voertuig achtergelaten.
Sigurd Debus
Sigurd Debus zat een gevangenisstraf uit van 12 jaar voor meerdere bankovervallen en het voorbereiden van twee bomaanslagen in Hamburg en Keulen. De ondergrondse groepering waar Debus toebehoorde was echter niet direct met de RAF verbonden. Voorafgaand aan de aanval was het medewerkers van de geheime dienst gelukt, om stiekem verschillende werktuigen de cel van Debus binnen te smokkelen. Deze werktuigen konden worden gebruikt bij een ontsnappingspoging. Zo zou het lijken alsof Debus zelf bij de aanval op de gevangenis betrokken was.
Klaus-Dieter Loudil en Manfred Berger
De geheime dienst had twee zware criminelen gerekruteerd om deel te nemen aan Aktion Feuerzauber. Het ging om Klaus-Dieter Loudil en Manfred Berger. Deze twee mannen hadden samen met Sigurd Debus in Celle gevangengezeten. Loudil had eigenlijk nog steeds achter tralies moeten zitten, maar was na zijn proefverlof niet teruggekeerd naar de gevangenis. De criminelen waren bereid om mee te werken aan de bevrijding van Debus. Ze infiltreerden in de links-radicale scene waar ze rondbazuinden dat ze bezig waren met de voorbereidingen, om Sigurd Debus uit de gevangenis te bevrijden.
Bomaanslag
In de nacht van 25 juli 1978 klonk er een harde knal bij het gevangeniscomplex in Celle. De aanval op het gebouw had eigenlijk een nacht eerder moeten plaatsvinden, maar de terreuractie moest toen op het laatste moment worden afgeblazen. De reden was een verliefd stelletje dat net van de nabijgelegen kermis kwam aangelopen en zich precies in de gevarenzone bevond, op het moment dat de bom had moeten ontploffen. Een dag later waren er geen omstanders in de buurt en werd de actie alsnog uitgevoerd. De bom – die even voor 3.00 uur ontplofte – veroorzaakte alleen geringe materiële schade (een bijna rond gapend gat) in de buitenmuur van de penitentiaire inrichting. Geen van de gevangenen kon daadwerkelijk ontsnappen.
Op het verkeerde been gezet
Toen de politie na de aanslag ter plaatse kwam ontdekten ze het gat in de gevangenismuur. In de rivier Aller – die achter de gevangenis langs stroomde – vonden rechercheurs een blauw-gele rubberboot. Ook werd er wat gereedschap aangetroffen. Mogelijk werden die door de aanslagplegers expres achtergelaten om de politie op het verkeerde been te zetten. Daarnaast werd er ook een 450 meter lange ontstekingskabel gevonden, die vanaf het gat in muur naar een parkeerplaats op een nabijgelegen bedrijventerrein liep. Al vrij snel legde de politie de link tussen de in beslag genomen Mercedes eerder dat jaar en de aanval op de gevangenis in Celle.
Niet voorbereid op vrijlating
Sigurd Debus leek echter helemaal niet voorbereid te zijn op zijn vrijlating. Toen de politie bij zijn cel aankwam zagen ze dat hij nog in bed lag te slapen. Ze maakten hem wakker en doorzochten zijn cel. Bij de doorzoeking werden de stiekem naar binnengesmokkelde ontsnappingswerktuigen gevonden. Kort na de aanslag brachten de autoriteiten een verklaring naar buiten, dat de aanslag vermoedelijk tot doel had om de linkse terrorist Sigurd Debus uit de gevangenis te bevrijden. Daarbij werd de indruk gewekt dat de RAF hiervoor verantwoordelijk was geweest. De ‘ontsnappingspoging’ werd de volgende ochtend breed uitgemeten in de pers. Om een volgende ontsnappingspoging te voorkomen werden de gevangenisvoorwaarden voor Debus aangescherpt.
Dellwo-document
Niet alleen de Mercedes die in Salzgitter in beslaggenomen werd en de ontsnappingswerktuigen in de cel van Debus, golden als een aanwijzing dat de Rote Armee Fraktion achter de aanslag in Celle zat. Ook het zogenaamde ‘Dellwo-document’ verwees naar een mogelijke betrokkenheid van de RAF. Dit was een strategiedocument dat zou zijn opgesteld door het RAF-lid Karl-Heinz Dellwo, die onder meer betrokken was geweest bij de gijzelingsactie op de West-Duitse ambassade in Stockholm, op 24 april 1975. Het document was eerder in handen gekomen van de politie in Hannover en was gevonden bij het RAF-lid Stefan Wisniewski, na zijn arrestatie op het vliegveld in Parijs op 11 mei 1978.
Strategische aanpak
In het document zinspeelde Dellwo op een strategische aanpak, waarbij er gelijktijdige aanvallen moesten worden uitgevoerd op verschillende gevangenissen. In het acht pagina’s tellende document – dat later ook aan de parlementaire onderzoekscommissie werd voorgelegd – ontbrak echter een specifieke verwijzing naar de aanval op het gevangeniscomplex in Celle. Hoewel het document was ondertekend met de initialen K. -H., heeft Karl-Heinz Dellwo altijd ontkend, dat hij de teksten geschreven had.
Geruchten
Na de bomexplosie pochten Klaus-Dieter Loudil en Manfred Berger binnen de links-radicale scene over hun poging om Sigurd Debus te bevrijden en overal lieten ze ‘stoer’ hun wapens zien. Drie dagen na de aanval op de penitentiaire inrichting in Celle verscheen er in de media een politiefoto van de ‘verdachte’ Loudil. Niet lang na de aanval in Celle kwamen er geruchten op gang dat de daders van de bomaanslag wellicht niet aan de Rote Armee Fraktion waren gelieerd, maar in een hele andere hoek moesten worden gezocht. Het zou echter nog acht jaar duren voordat de ware toedracht aan het licht kwam.
In coma door hongerstaking
In 1979 werd Sigurd Debus overgeplaatst naar een gevangenis in Hamburg. Tijdens zijn detentie deed hij meerdere verzoeken tot vrijlating. Deze werden iedere keer door de rechtbank afgewezen. Bij de afwijzingen werd steeds weer gerefereerd aan de ‘ontsnappingspoging’ uit de gevangenis in Celle. In februari 1981 nam hij deel aan een collectieve hongerstaking door RAF-gevangenen. Ondanks dat hem dwangvoeding werd toegediend, raakte hij als gevolg van de hongerstaking in coma en moest hij kunstmatig worden beademd. Sigurd Debus overleed op 16 april 1981.
Onthullingen Ulrich Neufert
Op 25 april 1986 onthulde de journalist Ulrich Neufert na intensief onderzoek, de ware toedracht van de aanval op de gevangenis in Celle. Hij publiceerde zijn artikel in het dagblad Hannoversche Allgemeine Zeitung (HAZ). In het artikel maakte hij wereldkundig dat de bomaanslag in Celle niet was uitgevoerd door linkse terroristen van de RAF, maar door medewerkers van de geheime dienst en de antiterreureenheid GSG 9.
Volledig in scène gezet
De deelstaatregering in Nedersaksen onder leiding van de CDU-politicus Ernst Albrecht, zou destijds opdracht hebben gegeven tot de geheime operatie. Zelfs de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Werner Maihofer zou op de hoogte zijn geweest van Aktion Feuerzauber. Bovendien zou ook de gevangenisdirectie in Celle vooraf van de aanval hebben afgeweten. Alles was volledig in scène gezet. Het specifieke doel van de aanval was om informanten van de geheime dienst op te voeren als linkse terroristen, zodat ze snel werden vertrouwd door de RAF en op die manier binnen de terreurorganisatie konden infiltreren.
Parlementaire onderzoekscommissie
Na de onthullingen was de verontwaardiging in de Bondsrepubliek groot en er werd een parlementaire onderzoekscommissie ingesteld. Minister-president Ernst Albrecht van de Nedersaksische deelstaatregering verklaarde voor de onderzoekscommissie, dat Aktion Feuerzauber gezien moest worden als een succesvolle operatie. Door de geheime operatie had de geheime dienst naar eigen zeggen verschillende terroristische misdrijven voorkomen en daarmee ook levens gered. Niet alleen hadden de informanten belangrijke informatie aangeleverd over op handen zijnde aanslagen in de Bondsrepubliek, maar ook informatie over mogelijke aanslagen door buitenlandse terreurorganisaties zoals de ETA. Volgens Albrecht konden er dankzij de undercoveractie verschillende terroristen worden ontmaskerd.
Legitimiteit van undercoveracties door geheime diensten
Door de onthullingen van Ulrich Neufert had het vertrouwen in de West-Duitse politiek en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten een enorme deuk opgelopen. Want hoe kon de bevolking in de Bondsrepubliek nog het onderscheid maken tussen aanslagen door echte terroristen en aanslagen door de overheid? Het politieonderzoek tegen de personen die bij Aktion Feuerzauber betrokken waren, werd uiteindelijk stopgezet. Er waren niet voldoende aanwijzingen voor strafbare feiten en de beschuldigingen waren inmiddels al verjaard. Tot op de dag van vandaag is er in Duitsland nog steeds discussie over de legitimiteit van dergelijke undercoveracties door geheime diensten.
Wächterpreis der Tagepresse
Journalist Ulrich Neufert werd geprezen om zijn uitmuntende onderzoekswerk. Voor zijn artikel in de HAZ, ontving hij de prestigieuze ‘Wächterpreis der Tagepresse’. Neufert heeft zijn bronnen nooit bekend gemaakt, om zijn informanten te beschermen. In de zomer van 2015 werd het stuk buitenmuur met het explosie-gat, in een roestvrijstalen frame voor de ingang van de gevangenis geplaatst, als aandenken aan Aktion Feuerzauber. Het aandenken moet bezoekers, medewerkers en gedetineerden van de gevangenis herinneren aan de verwerpelijke undercoveractie, zodat deze niet vergeten wordt.
24 september 1978 – Dood politieman Hans-Wilhelm Hansen
Op 24 september 1978 leidde het geweld van de Rote Armee Fraktion wederom tot de dood van een politieman. In Dortmund kwam de jonge agent Hans-Wilhelm Hansen tijdens een vuurgevecht met RAF-terroristen om het leven. In een bos bij het stadsdeel Löttringhausen klonken een aantal luide schoten. Ze werden afgevuurd door de RAF-terroristen Angelika Speitel, Werner Lotze en Michael Knoll die daar bezig waren met een schietoefening. Speitel werd op dat moment gezocht voor haar betrokkenheid bij de moorden op procureur-generaal Siegfried Buback, de bankier Jürgen Ponto en de topmanager Hanns-Martin Schleyer. De schoten werden gehoord door ongeruste buurtbewoners die vervolgens de politie waarschuwden. Korte tijd later arriveerde er een patrouillewagen bij het bos, met daarin de agent Hans-Wilhelm Hansen en zijn collega Otto Schneider.
Schietpartij
Toen de RAF-terroristen de twee agenten opmerkten schoten ze op hen. De politiemannen trokken hun vuurwapens en schoten terug. In de kogelregen werden zowel Hans-Wilhelm Hansen als Otto Schneider geraakt. Beide agenten vielen op de grond. Terwijl de gewonde Schneider op de grond lag lukte het hem nog om Speitel en Knoll neer te schieten. Hij overleefde de schietpartij, maar de verwondingen van zijn collega (de amper 26-jarige Hansen) waren zo ernstig dat hij overleed. Toen de andere agenten ter plaatse kwamen konden de eveneens gewonde Angelika Speitel en Michael Knoll worden aangehouden en naar het ziekenhuis worden gebracht. Werner Lotze wist te ontsnappen.
Meer opsporingsmogelijkheden
De arrestaties in Dortmund waren de zoveelste op rij. In de maanden daarvoor hadden de West-Duitse autoriteiten al verschillende andere terroristen van de Rote Armee Fraktion gearresteerd. Voor een deel kwam dat doordat de antiterreurwetgeving was aangescherpt, waardoor er meer opsporingsmogelijkheden ontstonden. Hierdoor konden RAF-schuilplaatsen eenvoudiger worden gelokaliseerd en RAF-leden sneller worden geïdentificeerd. Tegelijkertijd waren de autoriteiten in de Bondsrepubliek beter gaan samenwerken met de politie en justitie in omringende landen, waardoor de pakkans toenam. Daarbij kwam ook nog eens dat er een aantal nieuwe geavanceerde technologische ontwikkelingen waren, die de opsporing van terroristen vereenvoudigde.
Dood Michael Knoll
Twee weken na de schietpartij in het Dordmundse bos stierf Michael Knoll op 8 oktober 1978 alsnog aan zijn verwondingen. Angelika Speitel werd in november 1979 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Nadat haar gratie was verleend werd ze in 1990 vrijgelaten. Werner Lotze werd pas op 14 juni 1990 gearresteerd in Oost-Duitsland, waar hij sinds 1980 als zogenaamde RAF-uitvaller ondergedoken zat. Hij werd uitgeleverd aan de Bondsrepubliek en veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf. In hoger beroep werd deze straf omlaag gebracht. Werner Lotze werd vervroegd vrijgelaten.
1 november 1978 – Dodelijke schietpartij in Kerkrade
Op 1 november 1978 vond er in het Limburgse Kerkrade een schietpartij plaats tussen RAF-terroristen en Nederlandse douanebeambten. Vier jonge Nederlandse douaniers in opleiding waren aan het patrouilleren in een auto en reden in de Nieuwstraat, die precies over de Nederlands-Duitse grens liep. De auto werd bestuurd door dounebeambte Jan Goemans. Op een bepaald moment zagen de douaniers dat er een man met een plastic tas via een doorgang de grens overstak, van de Duitse naar de Nederlandse kant. Later zou blijken dat het ging om de RAF-terrorist Rolf Heissler. De douaniers reden vervolgens naar de man toe om hem te controleren.
Zwitsers paspoort
De douanebeambten Dyon de Jong, Frank van Ierland en Rob de Koster stapten uit de wagen. Hun collega Goemans bleef achter het stuur zitten. Van Ierland vroeg Heissler om zijn identiteitspapieren te tonen en keek in de plastic tas die hij bij zich had. In de tas zaten een slof sigaretten en chocolade. Heissler bleek in het bezit te zijn van een Zwitsers paspoort, waarmee je destijds in Nederland niet vrij de grens over mocht. Het persoonsdocument stond op naam van Ernst Thomas Stenzel. Van Ierland nam het paspoort in beslag en verzocht de man om met hem mee te gaan naar de douanepost, zodat hij kon worden uitgeleverd aan de autoriteiten in de Bondsrepubliek.
Wapengeweld
Heissler was echter niet van plan om met de douaniers mee te gaan. Hij riep twee keer: ‘Maar waarom dan?!’ en haalde plotseling zijn vuurwapen tevoorschijn. Vervolgens vuurde hij een aantal kogels op de geschrokken douanebeambten af. Op het moment dat Heissler aan het schieten was, zagen de douaniers dat er zojuist ook een jonge vrouw met een bos bloemen in haar handen de grens was overgestoken. Het was RAF-lid Adelheid Schulz. Vantussen de bloemen haalde ze plotseling een machinepistool tevoorschijn en begon net zoals Heissler op de grenswachters te schieten.
Geen schijn van kans
De douaniers hadden geen schijn van kans in het wapengeweld. Ze konden zich niet verweren en werden door meerdere kogels geraakt. Dyon de Jong stierf ter plekke. Jan Goemans raakte zeer ernstig gewond en overleed veertien dagen later in het ziekenhuis. Frank van Ierland was lichtgewond en overleefde de terreuractie. Rob de Koster werd niet geraakt en kwam met de schrik vrij.
Belgische grens
Na de schietpartij liepen Rolf Heissler en Adelheid Schulz via de kokelestraat naar de Angelastraat, waar net een broodbezorger met zijn bestelbusje voorbij kwam. De terroristen dwongen de broodbezorger onder bedreiging van hun vuurwapens, om zijn wagen af te staan. Het voertuig werd later teruggevonden aan het Carboonplein, vlakbij het toenmalige station Kerkrade-West. Op het station ontmoetten Heissler en Schulz hun RAF-kameraad Ralf Friedrich.
Trein- en busrit
Het was aanvankelijk de bedoeling geweest dat Friedrich hen bij de grens zou ontmoeten, maar door de ontmoeting met de douaniers was het anders gelopen. De RAF-terroristen stapten in de trein en reden met z’n drieën naar Maastricht. Nadat ze in de Limburgse hoofdstad waren uitgestapt liepen ze naar het busstation, waar ze de bus terug in de richting van Kerkrade namen. Halverwege de busrit stapten ze uit om lopend de Belgische grens over te steken.
Klopjacht
De Nederlandse politie vermoedde al vrij snel dat de daders van de terreuractie in Kerkrade, terroristen van de Rote Armee Fraktion waren. Het brute geweld en het gebruik van machinepistolen waren kenmerkend voor de terreurgroep. Toch bleef het nog lange tijd onduidelijk om welke RAF-terroristen het ging. Door de Nederlandse autoriteiten werd er een grote klopjacht op de daders in gang gezet. Drie dagen later – op 4 november 1978 – zag de politie in de buurt van Schaesberg (Landgraaf), een verdacht busje met Duits kenteken rijden.
Stopteken
Er werd een stopteken gegeven, maar het busje waarin drie mensen zaten reed gewoon door. De politie schoot een aantal keren op de bus, om de bestuurder tot stoppen te dwingen. Daarbij raakte een van de inzittenden gewond. De inzittenden van het busje bleken echter niets met de gewelddadige schietpartij in Kerkrade of met de RAF te maken te hebben. Van de daadwerkelijke terroristen ontbrak ieder spoor.
Geen bril
Tijdens het politieonderzoek bleek dat het Zwitserse paspoort dat Rolf Heissler in Kerkrade bij zich had en op naam stond van Ernst Thomas Stenzel verdwenen was. Vier maanden later dook het identiteitsdocument plotseling weer op. Een verpleegster van het ziekenhuis in Kerkrade had het paspoort gevonden in het uniform van de douanebeambte Frank van Ierland, die tijdens de schietpartij lichtgewond was geraakt. Van Ierland vertelde later dat er iets merkwaardigs aan de hand was met het Zwitserse paspoort. Op de pasfoto van het persoonsdocument dat hij in de Nieuwstraat in Kerkrade had gecontroleerd droeg de man een bril en was de foto met nietjes aan het document vastgeniet. Echter droeg de man op de foto in het paspoort dat door de verpleegster was teruggevonden in Van Ierlands uniform géén bril. Ook was de foto niet vastgeniet, maar vastgeplakt met lijm.
Christian Klar
Douanebeambte Rob de Koster – die tijdens de schietpartij in Kerkrade niet gewond was geraakt – onderging in de zomer van 1979 een getuigenverhoor onder hypnose, bij een psychotherapeut. Daarbij kwam niet Rolf Heissler naar voren als vermoedelijke schutter, maar RAF-terrorist Christian Klar. Ook verschillende getuigenverklaringen wezen in de richting van Klar als zijnde de schutter in Kerkrade. Klar was al eerder door de Duitse recherche in verband gebracht met de schietpartij in de Nieuwstraat, omdat hij de valse naam Ernst Thomas Stenzel – de naam die in het Zwitserse paspoort vermeld stond – al eerder had gebruikt.
Liefdesrelatie
Desondanks kwamen de autoriteiten in de Bondsrepubliek uiteindelijk toch tot de conclusie, dat de man op de foto in het paspoort wel degelijk Rolf Heissler was. De vrouwelijke schutter werd geïdentificeerd als Adelheid Schulz. De West-Duitse geheime dienst was destijds op de hoogte van het feit dat Adelheid Schulz en Christian Klar een liefdesrelatie hadden. Ze werden eind jaren 70 verschillende keren als koppel gesignaleerd. Daarom is het zeer goed mogelijk dat Klar op de een of andere manier, toch nauw bij de gebeurtenissen in Kerkrade betrokken is geweest.
Arrestaties
Op 9 juni 1979 werd Rolf Heissler gearresteerd in Frankfurt am Main. Tijdens zijn arrestatie werd hij door de politie in zijn hoofd geschoten. Op 10 november 1982 werd Heissler veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor de moord op Dyon de Jong en Jan Goemans in Kerkrade. In 2001 kwam hij voorwaardelijk vrij. Adelheid Schulz werd op 11 november 1982 opgepakt in buurt van Heusenstamm, iets onder Frankfurt am Main. Op het moment van haar arrestatie was ze samen met het RAF-lid Brigitte Mohnhaupt die eveneens werd gearresteerd. Bij hun aanhouding bleken ze in het bezit te zijn van het machinepistool, dat in 1978 in Kerkrade was gebruikt. Op 13 maart 1985 werd Schulz veroordeeld tot twee keer levenslange gevangenisstraf voor haar betrokkenheid bij de moorden op de bankier Jürgen Ponto en de topmanager Hanns-Martin Schleyer.
Verklaringen RAF-uitvallers
Begin jaren 80 waren tien RAF-terroristen gevlucht naar Oost-Duitsland, waar ze onder een valse identiteit een nieuw leven waren begonnen met hulp van de Stasi. Na de val van de Berlijns Muur en de ineenstorting van de DDR konden deze zogenaamde ‘RAF-uitvallers’, relatief eenvoudig worden opgespoord. In juni 1990 werden ze alle tien gearresteerd en uitgeleverd aan de Bondsrepubliek. Op basis van verklaringen van teruggekeerde oud-RAF-leden, kon Adelheid Schulz alsnog worden veroordeeld voor het doodschieten van de twee douaniers in Kerkrade. In 1994 legde de rechtbank haar een derde levenslange gevangenisstraf op. Vier jaar later (in 1998) werd Schulz vanwege haar slechte gezondheid voorlopig vrijgelaten. In 2000 werd haar gratie verleend en kwam ze definitief vrij.
19 maart 1979 – Bankoverval in Darmstadt
Op 19 maart 1979 pleegden de RAF-leden Christian Klar, Elisabeth von Dyck, Adelheid Schulz en Werner Lotze, een bankoverval op de Bank für Gemeinwirtschaft in Darmstadt (Hessen). Bij deze overval werd bruut geschoten. Een van de aanwezige klanten raakte door een kogel gewond. Bij de bankoverval werd een bedrag van ongeveer 49.000 Duitse mark buitgemaakt.
Financiering terroristische van activiteiten
Eind jaren 70 bevond de Rote Armee Fraktion zich net in een fase van de wederopbouw van haar terroristische infrastructuur. De terreurorganisatie had zware verliezen geleden na de mislukte vliegtuigkaping van Lufthansa-vlucht 181, de moord op de topmanager Hanns-Martin Schleyer en de zelfmoorden van de RAF-leiders in de gevangenis. Om hun terroristische activiteiten te kunnen voortzetten had de terreurgroep ongeveer een miljoen Duitse mark per jaar nodig. Zo waren er exploitatiekosten voor de huur van RAF-schuilplaatsen, kosten voor onderhoud van het wagenpark, reiskosten, hotelrekeningen, de aanschaf van wapens en kosten voor de aanschaf van vervalsingsapparatuur voor identiteitsdocumenten. Daarnaast was er ook geld nodig om de ondergrondse RAF-leden te voorzien van eten en drinken.
Geen gewetensbezwaren
De Rote Armee Fraktion haalde de meeste inkomsten uit ontvoeringen, afpersing en bankovervallen. Het beroven van banken leverde de RAF-leden geen gewetensbezwaren op, omdat bankovervallen werden gezien als een legitieme manier om financierskapitaal te onteigenen. RAF-experts gaan ervan uit dat de terreurorganisatie in de loop der jaren zo’n 7 miljoen Duitse mark heeft gestolen.
17 april 1979 – Bankoverval in Neurenberg
Bijna een maand na de bankoverval in Darmstadt, was het raak bij een filiaal van de regionale Schmidtbank in Neurenberg. Twee mannen en een vrouw stormden de bank binnen met zware vuurwapens. Een van mannen bewaakte de ingang. De andere RAF-terroristen liepen naar de balie. Onder bedreiging werden de bankmedewerkers gesommeerd om zoveel mogelijk geld onder het luik door te duwen. De actie werd uitgevoerd met militaire precisie en duurde nog geen 60 seconden.
Nog geen camera’s
Na de overval renden de overvallers naar buiten waar ze in een auto sprongen, die werd bestuurd door een vrouwelijk RAF-lid. Vervolgens gingen ze ervandoor met een geldbedrag van ongeveer 200.000 Duitse mark. Welke RAF-terroristen precies bij de bankoverval in Neurenberg betrokken waren, kon nooit worden opgehelderd. In het bankgebouw hingen destijds nog geen camera’s.
25 juni 1979 – Aanslag op generaal Alexander Haig
Op 25 juni 1979 pleegde de RAF een aanslag op Alexander Haig, de Amerikaanse opperbevelhebber van de NAVO in Europa. Aanvankelijk was het bedoeling geweest om de hoge militair te ontvoeren, maar dat mislukte. In de weken voor de aanslag hadden RAF-terroristen het woon-werkverkeer van de 54-jarige viersterren-generaal in kaart gebracht. Daarbij werd duidelijk dat Haig iedere dag exact dezelfde route naar het centrale commandocentrum van de NAVO nam. Om die reden werd hij gezien als een gemakkelijk doelwit. De generaal en zijn chauffeur werden altijd gevolgd door twee andere voertuigen, waarin zijn lijfwachten zaten.
Laatste week als opperbevelhebber
Haig was op het moment van de aanslag net bezig aan zijn laatste week als opperbevelhebber van de geallieerde strijdkrachten in Europa. Na vier en een half jaar het bevel te hebben gevoerd, stond Haigs officiële vertrek gepland voor 29 juni 1979. Daarna zou hij de overstap maken van de NAVO naar de Amerikaanse politiek.
Explosieve lading
De RAF-terroristen hadden twaalf kilo aan explosief materiaal aanbracht in een regenwaterkanaal onder het wegdek. Het ontstekingsmechanisme kon worden geactiveerd met een 200 meter lange elektriciteitskabel. De aanslag was goed uitgedacht. Op het moment dat de generaal precies boven de explosieve lading zou rijden, zou het explosief tot ontploffing worden gebracht. Vervolgens zouden ze Haig ontvoeren. In de buurt van de plek waar de ontvoering zou plaatsvinden hadden de terroristen een gestolen ambulance klaargezet. Daarmee zou de opperbevelhebber snel worden afgevoerd, naar de locatie waar de Rote Armee Fraktion hem gevangen zou houden. Het liep echter anders.
Hinderlaag
Rond 8.32 uur was Haig in een colonne onderweg naar zijn werkplek op het NAVO-hoofdkwartier in het Belgische Casteau. Toen ze bij de hinderlaag aankwamen werd de springstof gedetoneerd. Het explosief was afgegaan net nadat de generaal over de springstof was gereden en net vóórdat de eerste wagen van de lijfwachten eroverheen reed. Door de krachtige explosie werd de achterkant van Haigs Mercedes in de lucht opgetild. Bij het terugvallen op de grond raakte het voertuig beschadigd. Haig en zijn chauffeur konden zichzelf ongedeerd in veiligheid brengen. Ook de lijfwachten hadden veel geluk. Het escortevoertuig werd weliswaar compleet verwoest, maar alle inzittenden raakten slechts lichtgewond. De opperbevelhebber en zijn chauffeur verleenden vervolgens eerste hulp aan de lijfwachten. De ontvoeringspoging was mislukt.
Andreas Baader Commando
Een aantal dagen na de aanval op Alexander Haig stuurde de Rote Armee Fraktion een bekentenisbrief naar verschillende media in de Bondsrepubliek. De aanslag werd opgeëist door het ‘Andreas Baader Commando’ van de RAF. In de brief verklaarden de terroristen dat de aanslag op de generaal was mislukt, omdat ze de snelheid van de colonne verkeerd hadden ingeschat. Het Andreas Baader Commando werd gevormd door Werner Lotze, Rolf Clemens Wagner en Susanne Albrecht. RAF-lid Lotze zou degene zijn geweest die het ontstekingsmechanisme had geactiveerd, waarmee de explosie in gang was gezet.
Arrestatie Rolf Clemens Wagner
Rolf Clemens Wagner werd op 19 november 1979 gearresteerd in Zwitserland, nadat hij betrokken was geweest bij een bankoverval in Zürich. Bij zijn arrestatie ontstond een vuurgevecht met de politie, waarbij een 56-jarig onschuldige voorbijganger dodelijk werd getroffen. Wagner werd in Zwitserland veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Na zijn uitlevering aan West-Duitsland bleef zijn Zwitserse straf gehandhaafd. In de Bondsrepubliek werd Rolf Clemens Wagner door het Openbaar Ministerie beschuldigd van talloze misdrijven, waaronder de moord op werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer. In 1985 werd Wagner wederom veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Getuigenverklaringen
In de zomer van 1990 werden Werner Lotze en Susanne Albrecht – die als zogenaamde RAF-uitvallers in de DDR ondergedoken zaten – gearresteerd en uitgeleverd aan de Bondsrepubliek. Daar legden zij belastende getuigenverklaringen af tegen hun voormalige kameraad Rolf Clemens Wagner. Op basis van die verklaringen kon Wagner in 1993 alsnog tot 12 jaar cel worden veroordeeld voor de aanslag op Alexander Haig. De rechtbank hield echter rekening met het feit dat er al twee levenslange gevangenisstraffen aan hem waren opgelegd. Daarom werden de straffen omgevormd tot één levenslange gevangenisstraf. In 2003 werd Rolf Clemens Wagner gratie verleend en kwam hij vrij.
Arrestatie Susanne Albrecht
De aanslag op generaal Haig is waarschijnlijk de laatste terreurdaad geweest waar Susanne Albrecht bij betrokken is geweest. In 1980 verliet ze de RAF en dook ze samen met zeven andere RAF-afvallers onder in Oost-Duitsland. Daar werd ze door de Stasi voorzien van een valse identiteit en kon ze een nieuw leven beginnen. Na de ineenstorting van de DDR in 1990 werd ze opgepakt en uitgeleverd aan de Bondsrepubliek. Albrecht werd beschuldigd van betrokkenheid bij de aanslag op Alexander Haig, een mislukte aanslag op het Federale Hof van Justitie in Karlsruhe en betrokkenheid bij de moord op bankier Jürgen Ponto. Ze bekende haar misdaden en legde uitgebreide getuigenissen af. Door haar medewerking met Justitie kon ze een beroep doen op de kroongetuigenregeling, waardoor haar straf uiteindelijk lager uitviel. De rechtbank veroordeelde haar in 1991 tot een gevangenisstraf van 12 jaar. In 1996 werd ze voorwaardelijk vrijgelaten.
Arrestatie Werner Lotze
Net zoals Susanne Albrecht vluchtte ook Werner Lotze in 1980 als RAF-uitvaller naar de DDR, waar hij tien jaar in de anonimiteit leefde. Op 14 juni 1990 werd hij gearresteerd. Een maand later werd hij uitgeleverd aan West-Duitsland. Ook Lotze legde getuigenverklaringen af tegen zijn voormalige RAF-kameraden, waardoor hij in aanmerking kwam voor strafvermindering. Hij werd op 31 januari 1991 veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf wegens moord, meerdere pogingen tot moord, twee bankovervallen en een bomaanslag. Werner Lotze ging vervolgens tegen de opgelegde straf in hoger beroep. In 1992 werd de straf door de rechtbank teruggebracht naar 11 jaar. Lotze werd vervroegd uit de gevangenis vrijgelaten.
19 november 1979 – Bankoverval in Zürich
Op 19 november 1979 pleegde de RAF een bankoverval op de Zwitserse Volksbank aan de Bahnhofstrasse in Zürich. Daarbij werd een geldbedrag van zo’n 548.000 Zwitserse frank buitgemaakt. De overval werd uitgevoerd door de RAF-leden Christian Klar, Peter-Jürgen Boock, Rolf Clemens Wagner en Henning Beer. Na de bankroof sloeg het viertal op de vlucht, waarna er door de Zwitserse politie een grote klopjacht in gang werd gezet. Even later werden de daders aangetroffen in het winkelcentrum Shopville, onder de Bahnhofplatz bij het centraal station. Daar ontstond een schietpartij waarbij de terroristen en politieagenten meerdere kogels op elkaar afvuurden.
Dood Edith Kletzhändler
Tijdens het vuurgevecht werd een volstrekt onschuldige voorbijganger geraakt, die daar op dat moment in de etalage van een winkel stond te kijken. De 56-jarige Edith Kletzhändler kreeg een kogel in haar nek en overleed aan haar verwondingen. De RAF-terroristen vluchtten vervolgens naar buiten, waar ze een automobiliste tot stoppen dwongen. De bestuurster van het voertuig werd hardhandig uit haar wagen getrokken en door het RAF-lid Christian Klar neergeschoten. De vrouw raakte zwaargewond door een kogel in haar borst, maar zou de aanval uiteindelijk wel overleven. Tijdens de klopjacht raakten ook twee Zwitserse politiemensen gewond. Een van hen, Bernhard Pfister, was er ernstig aan toe. Christian Klar, Peter-Jürgen Boock en Henning Beer wisten te ontsnappen.
Rolf Clemens Wagner wordt opgepakt
Rolf Clemens Wagner werd dezelfde dag nog door de politie gevonden en gearresteerd. Wagner werd in 1980 in Zwitserland veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens moord, meervoudige poging tot moord, diefstal en andere misdaden. In 1982 werd Wagner uitgeleverd aan West-Duitsland. In 1985 werd hij door de rechtbank in Düsseldorf veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, voor zijn betrokkenheid bij de ontvoering van en moord op de Duitse werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer. Zijn Zwitserse straf bleef overeind.
Nieuw proces tegen Rolf Clemens Wagner
In 1993 volgde er een nieuw proces tegen Rolf Clemens Wagner na getuigenissen van zijn voormalige RAF-kameraad Werner Lotze. Daaruit bleek dat Wagner ook betrokken was bij de aanslag op de viersterren-generaal Alexander Haig in 1979. Wagner werd schuldig bevonden en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. Rekening houdend met de twee eerder opgelegde levenslange gevangenisstraffen, werden de drie veroordelingen omgezet in één totale levenslange gevangenisstraf. In 2003 werd Wagner gratie verleend door de toenmalige bondspresident en kwam hij op vrije voeten.
Arrestatie Peter-Jürgen Boock
Peter-Jürgen Boock werd op 22 januari 1981 gearresteerd in Hamburg. Hij werd beschuldigd van betrokkenheid bij talloze misdrijven, waaronder de moord op bankier Jürgen Ponto en de moord op topmanager Hanns-Martin Schleyer. Boock werd veroordeeld tot meerdere levenslange gevangenisstraffen. Tijdens zijn gevangenschap vroeg hij gratie aan. Dat gratieverzoek werd afgewezen omdat de toenmalige bondspresident twijfelde aan zijn spijtbetuiging.
Gelogen
Na getuigenverklaringen van gearresteerde RAF-uitvallers (die na de val van de Berlijnse muur waren opgepakt in de DDR en werden uitgeleverd aan de Bondsrepubliek) diende de procureur-generaal in de zomer van 1991, opnieuw een aanklacht in tegen Boock. Hij zou hebben gelogen over zijn rol tijdens de ontvoering van Schleyer. In het voorjaar van 1992 bekende Boock dat hij inderdaad had gelogen. In tegenstelling tot wat hij eerder had beweerd, was hij wel degelijk een van de schutters geweest tijdens de kidnapping van de topmanager. Bij de Schleyer-ontvoering kwamen Schleyers chauffeur en drie van zijn lijfwachten om het leven. In 1998 werd Peter-Jürgen Boock voorwaardelijk vrijgelaten.
Arrestatie Christian Klar
Op 16 november 1982 werd Christian Klar gearresteerd in de buurt van Hamburg. Hij werd gevangengezet in de strafinrichting van Stuttgart, waar hij werd afgezonderd van andere gedetineerde RAF-terroristen. Tijdens zijn proces werd hij beschuldigd van betrokkenheid bij talloze misdrijven. Daaronder waren meerdere moorden, pogingen tot moord, ontvoeringen, gijzeling, bomaanslagen, bankovervallen en lidmaatschap van een terroristische organisatie. In 1985 werd Klar veroordeeld tot 5 levenslange gevangenisstraffen. Later werden deze straffen door het Federale Hof van Justitie omgezet in één levenslange gevangenisstraf.
Belastende verklaringen tegen Christian Klar
In 1992 legden verschillende RAF-uitvallers – terroristen die in de DDR ondergedoken hadden gezeten – belastende verklaringen af tegen Christian Klar. Door deze getuigenissen kon worden bewezen dat Klar ook betrokken is geweest bij de bankoverval in Zürich. Hij zou destijds op de Zwitserse politiemensen hebben geschoten met de intentie om te doden. In november 1992 werd Christian Klar opnieuw veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Na 26 jaar in de cel te hebben gezeten werd Klar in 2008 vrijgelaten.
Arrestatie Henning Beer
Na de bankoverval in Zürich was Henning Beer betrokken bij de voorbereidingen voor de aanslag op de Amerikaanse generaal Frederick Kroesen die in 1981 zou worden uitgevoerd in Heidelberg. Niet veel later besloot hij om de Rote Armee Fraktion te verlaten. In 1982 vluchtte hij als RAF-uitvaller naar Oost-Duitsland, waar hij onder een valse naam een nieuw leven begon. Na de ineenstorting van de Duitse Democratische Republiek in 1990 werd Henning Beer opgespoord en gearresteerd. Na zijn uitlevering aan de Bondsrepubliek legde hij uitgebreide verklaringen af. Door zijn medewerking met justitie kwam hij in aanmerking voor strafvermindering.
Jeugdstrafrecht
In juli 1991 werd Beer schuldig bevonden aan 7 pogingen tot moord, medeplichtigheid aan 21 pogingen tot moord, bomaanslagen, diefstal en lidmaatschap van een terroristische organisatie. Ten tijde van de misdrijven was Henning Beer amper 20 jaar oud. Daarom werd hij door de rechtbank veroordeeld op basis van het jeugdstrafrecht. Daarnaast hield de rechter rekening met het feit dat Beer met justitie had meegewerkt en belangrijke getuigenissen had afgelegd tegen andere RAF-terroristen. Hij kreeg 6 jaar jeugddetentie opgelegd. In 1995 werd hij vrijgelaten.
31 augustus 1981 – Bomaanslag op Amerikaanse luchtmachtbasis in Ramstein
Op 31 augustus 1981 pleegde de RAF een bomaanslag op het militaire vliegveld van de Amerikaanse luchtmacht in Ramstein-Miesenbach. De aanslag werd uitgevoerd door het ‘Sigurd Debus Commando’, vernoemd naar een vermeend RAF-lid dat op 16 april 1981, in de gevangenis aan de gevolgen van een hongerstaking was overleden. De aanslag werd gepleegd rond 7.00 uur ’s morgen, toen veel mensen op de luchtmachtbasis aankwamen om met hun werk te beginnen. De bom ging af in een Volkswagen die door de aanslagplegers op de parkeerplaats van het militaire complex was neergezet.
Enorme ravage
De explosie veroorzaakte een enorme ravage. Tientallen auto’s werden vernield en ook twee gebouwen raakten beschadigd. Zo’n 580 ramen werden eruit geblazen. Daarnaast raakten zeker 20 mensen gewond. Sommigen van hen waren er ernstig aan toe. Onder de gewonden waren de brigadegeneraal Joseph D. Moore en kolonel Douglas R. Young. Gezien de schade op het parkeerteerterrein was het een wonder, dat er niemand om het leven kwam. Tijdens het politieonderzoek werd er nog een tweede bom gevonden, die niet was afgegaan.
Bekentenisbrief
Na de aanslag in Ramstein publiceerde de RAF een bekentenisbrief, waarin de terreurorganisatie de aanslag opeiste. In de brief werd gewaarschuwd dat de Amerikaanse imperialisten er niet in zullen slagen om hun plannen voor wereldheerschappij te realiseren. Daarbij werd onder meer verwezen naar de oorlog in Vietnam en het programma van de NAVO. Volgens de RAF was de luchtmachtbasis in Ramstein een logisch doelwit. Het was namelijk het hoofdkwartier voor een eventuele kernoorlog in Europa, van waaraf kruisrakketten konden worden gelanceerd. Ook het recente besluit van de Amerikaanse overheid om te beginnen met de volledige productie van neutronenwapens werd in de bekentenisbrief aangehaald.
Arrestatie Helmut Pohl
Op 2 juli 1984 werd in Frankfurt het RAF-lid Helmut Pohl gearresteerd. Hij werd beschuldigd van betrokkenheid bij de aanslag in Ramstein. In 1986 werd hij tot levenslang veroordeeld voor meervoudige poging tot moord, lidmaatschap van een criminele organisatie en een aantal andere misdrijven. Het was de tweede veroordeling van Pohl. Van 1974 tot 1979 had hij ook al een gevangenisstraf uitgezeten, wegens een bankoverval en andere criminele activiteiten voor de RAF. Tijdens zijn gevangenschap deed Helmut Pohl mee aan meerdere hongerstakingen, om te protesteren tegen het strenge gevangenisregime waaraan RAF-leden werden onderworpen. In het voorjaar van 1998 werd Pohl in de penitentiaire inrichting getroffen door een beroerte. Vervolgens werd hem door de toenmalige bondspresident gratie verleend en kwam hij vrij.
15 september 1981 – Aanslag op generaal Frederick Kroesen
Twee weken na de aanslag op de Amerikaanse luchtmachtbasis in Ramstein, pleegde het ‘Gudrun Ensslin Commando’ van de RAF in Heidelberg een aanval op de Amerikaanse generaal Frederick Kroesen. Op 15 september 1981 werd de gepantserde limousine van de hoge militair door het RAF-lid Christian Klar beschoten met een antitankwapen. In de auto zaten Kroesen en zijn echtgenote, Kroesens adjudant en de chauffeur. De granaat raakte alleen de kofferbak van de wagen, waardoor alle inzittenden de aanval overleefden. Een tweede projectiel miste het doelwit volledig. Kroesen en zijn vrouw hadden enkel wat lichte snijwonden. Zijn adjudant en de chauffeur waren niet gewond. Volgens de politie hadden de generaal en zijn metgezellen ontzettend veel geluk. Als de aanslagplegers beter hadden gemikt, dan had niemand van hen de aanval overleefd.
Voorbereiding
De aanslag werd vermoedelijk gecoördineerd door de RAF-terroriste Brigitte Mohnhaupt. De West-Duitse recherche ontdekte dat de aanslag op Frederick Kroesen ruim van tevoren was voorbereid. Een jaar eerder – op 25 juli 1980 – waren de RAF-terroristen Juliane Plambeck en Wolfgang Beer bij een verkeersongeluk om het leven gekomen. In hun auto vond de politie meerdere vuurwapens, vervalste identiteitsdocumenten en valse kentekenplaten. De twee omgekomen terroristen zouden op dat moment al bezig zijn geweest met de voorbereidingen voor de aanslag op de Amerikaanse generaal.
Betrokkenheid van de DDR
Na de val van de Berlijnse muur en het ineenstorten van de DDR, werd bekend dat de Oost-Duitse autoriteiten een belangrijke rol hadden gespeeld, bij het beschermen van gevluchte RAF-terroristen. Deze terroristen werden door de Stasi voorzien van een geheel nieuwe identiteit en konden in het land jarenlang een relatief onbezorgd leven leiden. Tien jaar na de aanslag op generaal Kroesen werd er een arrestatiebevel uitgevaardigd tegen Erich Mielke, de voormalige minister van Staatsveiligheid van de DDR.
Indirecte betrokkenheid
Hij werd er onder meer van verdacht dat hij indirect betrokken was bij de aanslag op Kroesen. Mielke en een aantal andere hooggeplaatste medewerkers van het Oost-Duitse ministerie, zouden de RAF-terroristen hebben geholpen met het voorbereiden van de aanslag. Zo mochten de terroristen gebruikmaken van een afgesloten militair terrein om te oefenen met antitankwapens. Daarnaast werden er naar verluidt ook allerlei andere militaire faciliteiten aan de Rote Armee Fraktion beschikbaar gesteld.
Tegenstrijdige verklaringen
De mate waarin de terroristen precies hulp kregen van de DDR, is nooit helemaal duidelijk geworden. Mielke was vanwege zijn slechte gezondheid niet in staat om terecht te staan. Tijdens zijn proces ging zijn geestelijke gezondheidstoestand snel achteruit. Hij sprak niet meer en leek steeds minder van de wereld om hem heen te begrijpen. Veel mensen twijfelden aan het feit of Mielke wel echt aan dementie leed of dat het een poging was om zijn straf te ontlopen. Omdat er te veel tegenstrijdige verklaringen waren besloot het Duitse Openbaar Ministerie in 1994, om het onderzoek naar de DDR-inmenging stop te zetten. Mielke werd uiteindelijk wel veroordeeld voor een ander misdrijf.
15 september 1982 – Bankoverval in Bochum
Op 15 september 1982 pleegden RAF-terroristen een bankoverval op een filiaal van de Bochumer Sparkasse in Bochum. Daarbij werd een geldbedrag van ongeveer 118.000 Duitse mark buitgemaakt. De RAF-leden Christian Klar en Ingrid Jakobsmeier zouden bij deze bankroof betrokken zijn geweest.
15 maart 1984 – Bankoverval Würzburg
Op 15 maart 1984 pleegde de Rote Armee Fraktion een bankoverval op de Städtische Sparkasse in Würzburg. De overvallers maakten daarbij ongeveer 171.000 Duitse mark buit. Deze overval werd op bijna dezelfde manier uitgevoerd als de bankroof in Bochum twee jaar eerder. Aan deze bankroof zou ook het RAF-lid Ekkehard Freiherr von Seckendorff-Gudent hebben deelgenomen.
5 november 1984 – Overval wapenhandel in Maxdorf
Op 5 november 1984 overvielen RAF-terroristen een wapenhandel in Maxdorf, even ten westen van Ludwigshafen am Rhein (Rijnland-Palts). Bij de overval werden tal van vuurwapens en munitie buitgemaakt. De RAF-terroriste Eva Haule zou een van de overvallers zijn geweest. Haule was een leidende figuur binnen de derde generatie RAF-leden, die vooral in de jaren 80 en 90 aanslagen pleegden in de Bondsrepubliek.
18 december 1984 – Mislukte aanslag NAVO-school in Oberammergau
Begin jaren 80 was de strategie van de Rote Armee Fraktion veranderd, ten opzichte van de beginjaren. De derde generatie RAF-terroristen streefden meer naar een internationale aanpak. Waar de focus van de tweede generatie RAF-leden nog vooral lag op het uit de gevangenis bevrijden van hun kameraden van de eerste generatie, lag de focus nu vooral op samenwerking met buitenlandse linkse terreurgroepen.
Action Directe en CCC
Zo werkte de RAF onder meer samen met de Franse stadsguerrilla-organisatie Action Directe en de Belgische extreemlinkse actiegroep CCC. Het RAF-lid Helmut Pohl – die gevangenzat in de penitentiaire inrichting van Zweibrücken (Rijnland-Palts) – had de ondergrondse terroristen opgeroepen, om zich te mobiliseren tegen het kapitalistische systeem en het programma van de NAVO. Korte tijd later werd aan die oproep gehoor gegeven en sloegen de RAF-terroristen weer toe.
Zilverkleurige Audi 80
Op 18 december 1984 rond kwart voor acht ’s morgens, reed een blonde jongeman gekleed in een Amerikaans uniform, met een zilverkleurige Audi 80 naar het Beierse Oberammergau vlakbij de grens met Oostenrijk. Daar reed hij het terrein op van het trainings- en opleidingscentrum van de NAVO. Hij parkeerde zijn auto op een meter of tien van het hoofdgebouw en liep vervolgens weg. De aanwezigheid van het RAF-lid was niet onopgemerkt gebleven.
Argwaan
Een soldaat die op het balkon van een bijgebouw op het terrein net even een sigaretje stond te roken kreeg argwaan, omdat hij het vreemd vond dat de jongeman na het parkeren van de auto nergens naar binnenging. De soldaat liet vervolgens het kenteken van de Audi controleren. Toen bleek dat het voertuig een paar dagen eerder in Augsburg was gestolen, werd er groot alarm geslagen en werd het opleidingscentrum razendsnel ontruimd.
Zware explosieven
Tegelijkertijd werd de explosievenopruimingsdienst opgeroepen om de Audi met een robot te onderzoeken. Toen deze ter plaatse kwam vonden medewerkers van de West-Duitse EOD in de kofferbak van de auto een aantal zware explosieven en drie campinggasflessen, die waren aangesloten op een ontstekingsmechanisme. Om onduidelijke reden was de timer die de ontsteking in gang had moeten zetten niet afgegaan. Als de bom zou zijn ontploft dan was de materiële schade enorm geweest en waren er ongetwijfeld doden en gewonden gevallen.
Jan Raspe Commando
Na het politieonderzoek werd al snel de conclusie getrokken dat het een mislukt terreuractie van de Rote Armee Fraktion betrof. De NAVO-school zou voor de mislukte aanslag al meermaals zijn bespioneerd door leden van de terreurorganisatie. De terreuractie was voorbereid door het ‘Jan Raspe Commando’ van de RAF, vernoemd naar het RAF-kopstuk dat op 18 oktober 1977 in de gevangenis overleed. Van dit commando zouden onder meer Eva Haule en Barbara Meyer deel uit hebben gemaakt. Wie de jongeman was die de Audi 80 op het terrein van het militaire opleidingsinstituut neerzette, is nooit opgehelderd.
25 januari 1985 – Moordaanslag op de hoge Franse ambtenaar René Audran
Op 25 januari 1985 pleegden terroristen van de Franse linkse terreurorganisatie Action Directe een moordaanslag René Audran, een wapeningenieur en hoge ambtenaar van het Franse Ministerie van Defensie. Hij werd doodgeschoten toen hij ’s avonds zijn woning in La Celle-Saint-Cloud – even ten westen van Parijs – wilde binnengaan. De 55-jarige Audran was belast met de verkoop van wapens aan de Iraakse autoriteiten. Irak – waar Saddam Hoessein de scepter zwaaide – was op dat moment in oorlog met het buurland Iran. Tijdens deze oorlog zette het Iraakse leger op grote schaal chemische en biologische wapens in, waardoor talloze burgers om het leven kwamen.
Gezamenlijke verklaring
Tien dagen voor de moord op Audran hadden de RAF en Action Directe een gezamenlijke verklaring naar buiten gebracht, waarin ze verklaarden samen op te trekken in de gewapende revolutionaire strijd, tegen het imperialisme in de wereld. De moordaanslag werd uitgevoerd door het ‘Elisabeth von Dyck Commando’, vernoemd naar een RAF-lid dat in 1979 door politiekogels om het leven kwam.
1 februari 1985 – Moordaanslag op CEO Ernst Zimmermann
Op 1 februari 1985 pleegde de Rote Armee Fraktion een moordaanslag op Ernst Zimmermann, de CEO van het West-Duitse bedrijf Motor- und Turbinen-Union (MTU). De MTU hield zich voornamelijk bezig met de productie en het onderhoud van motoren voor de civiele en militaire luchtvaart. Het bedrijf werkte onder meer mee aan de ontwikkeling van de Panavia Tornado, het geavanceerde en multi-inzetbare gevechtsvliegtuig van de NAVO. Afhankelijk van het toesteltype konden deze gevechtsvliegtuigen worden ingezet als verkenner, onderscheppingsjager, luchtoverwichtsjager, luchtverdedigingsjager of bommenwerper.
Elektronische oorlogsvoering en intelligente wapensystemen
De Panavia Tornado kon de meeste door de lucht gelanceerde wapens van de NAVO vervoeren. Daaronder waren verschillende ongeleide en lasergestuurde bommen, anti-scheeps- en anti-stralingsrakketten, anti-persoonsmijnen en anti-landingsbaan-munitie. Dat de Rote Armee Fraktion juist Zimmermann had uitgekozen als doelwit lag voor de hand. De RAF-leden verafschuwden het NAVO-programma, waarbij multinationaal kapitaal (een miljardenmarkt) werd opengesteld, door middel van elektronische oorlogsvoering en intelligente wapensystemen.
Koelbloedige executie
De moord op de 55-jarige Ernst Zimmermann volgde op reeks andere aanslagen in West-Duitsland, waarbij de RAF het had voorzien op militaire faciliteiten van het Amerikaanse leger, hoge legerfunctionarissen en bedrijven die meewerkten aan militaire projecten. Toen er in de vroege morgen bij het huis van Zimmermann in Gauting (even ten zuidwesten van München) werd aangebeld, liep zijn echtgenote nietsvermoedend naar de voordeur. Daar stond ze oog in oog met een jonge vrouw die uitlegde dat ze een brief voor haar man bij had, die persoonlijk aan hem moest worden overhandigd. Ernst kwam ook naar de voordeur toe en stapte naar buiten.
Machinepistool
Op dat moment sprong er een jonge man tevoorschijn met een wollen muts op zijn hoofd. In zijn handen hield hij een machinepistool vast. Het geschokte echtpaar werd door de terroristen terug de gang ingeduwd en vastgebonden met tape. Vervolgens werd Ernst Zimmerman naar de slaapkamer gesleept. Mevrouw Zimmermann bleef in de gang achter. In de slaapkamer werd de CEO op een stoel gezet en met het machinepistool van dichtbij door zijn achterhoofd geschoten. Zimmermann overleed later in het ziekenhuis.
Aanslagplannen
Na de moord op Ernst Zimmermann kwam er bij de regionale krant de Gautinger Anzeiger een telefoontje binnen. Een anoniem gebleven man zei dat hij een strijder van de RAF was en verklaarde dat de moordaanslag op CEO Zimmermann, was uitgevoerd door het ‘Patsy O’Hara Commando’. Dat de RAF achter de koelbloedige executie zat was voor de politie echter geen verrassing meer. Een half jaar daarvoor – op 2 juli 1984 – had de politie 6 RAF-terroristen gearresteerd in een appartement in Frankfurt am Main. De politie was de RAF-leden op het spoor gekomen na een telefoontje van een onderbuurman, die een gat in zijn plafond had ontdekt met daarin een kogel.
In de vloer geschoten
Eén van de terroristen had waarschijnlijk met zijn pistool zitten spelen en toen per ongeluk (of expres) in de vloer geschoten. Toen de politie bij de RAF-schuilplaats aankwam gaven alle in het appartement aanwezige terroristen zich zonder weerstand over. De aangehouden RAF-leden waren Helmut Pohl, Ingrid Jakobsmeier, Christa Eckes, Ernst-Volker Staub, Stefan Frey en Barbara Ernst. Na de arrestaties vond de politie talloze documenten, waaruit bleek dat de Rote Armee Fraktion aanslagen wilde plegen op een aantal vooraanstaande topmanagers uit het bedrijfsleven. Daaronder was ook Ernst Zimmermann.
Geen vingerafdrukken
De derde generatie RAF-terroristen ging zeer professioneel te werk en liet in tegenstelling tot de vorige generatie terroristen meestal geen vingerafdrukken achter. De derde generatie van de RAF pleegde in totaal zo’n 22 terroristische misdrijven, waarbij 29 mensen gewond raakten en 10 mensen om het leven kwamen. De meeste terreuracties van de derde generatie terroristen zijn nooit helemaal opgelost. Ook de moordenaars van Ernst Zimmermann zijn nooit geïdentificeerd.
Horst Ludwig en Barbara Meyer
Wel werden het RAF-lid Horst Ludwig Meyer en zijn vrouw Barbara Meyer ervan verdacht de moord te hebben gepleegd, maar dat kon nooit worden bewezen. De moordaanslag op Ernst Zimmermann en de moordaanslagen die daarop volgden, maakte duidelijk dat de derde generatie RAF-terroristen andere slachtoffers selecteerden, dan de terroristen van de tweede generatie. In plaats van prominente hooggeplaatste functionarissen, koos de RAF nu steeds vaker minder bekende personen uit als target. Omdat de groep potentieel bedreigde individuen nu veel groter werd, stonden de West-Duitse autoriteiten voor een nieuwe uitdaging.
3 juni 1985 – Overval op geldkoerier bij Esbella-Markt in Kirchentellinsfurt
Op 3 juni 1985 vond er een overval plaats bij een filiaal van winkelketen Esbella-Markt in Kirchentellinsfurt (Baden-Württemberg). Het was die maandagmiddag ‘business as usual’ bij de supermarkt. Mensen deden hun dagelijkse boodschappen en duwden hun winkelwagentjes over het parkeerterrein naar hun auto toe. De 50-jarige geldkoerier Egon Busch parkeerde zijn Opel Kadett voor de ingang. Hij stapte uit en liep naar binnen om de opbrengst van de afgelopen zaterdag op te halen, zodat die naar het hoofdkantoor kon worden gebracht. Rond 13.30 kwam de geldkoerier naar buiten met een koffer en vijf geldkisten. De opbrengst bestond uit 160.000 Duitse mark aan contant geld en 24.000 Duitse mark aan cheques. Toen de geldloper bij zijn wagen aankwam werd hij tegengehouden door twee mannen met vuurwapens.
Schoten
Zonder pardon schoten ze de koerier in zijn nek. Vervolgens loste een van de schutters een schot op de linker-voorband. De kogel kwam echter vast te zitten in de rand van de velg. Een derde schot op een van de achterbanden miste doel. De gewonde geldloper viel bloedend op de grond. Na de schietpartij rende de daders met de buit naar een rode Audi 80 die even verderop stond geparkeerd. De twee schutters stapten in de wagen en reden met hoge snelheid weg. Klanten die op dat moment op het terrein waren, konden nog net het kenteken van de Audi vastleggen.
Audi 80
Direct na de overval zette de politie een grote klopjacht op de daders in gang. Daarbij werd ook een helikopter ingezet. Een klein uur later werd de rode Audi 80 gevonden aan de Neue Steige in Kirchentellinsfurt. Het politieonderzoek wees al snel uit dat het type wapen waarmee de geldkoerier was neergeschoten, een negen millimeter Parabellum 08 was. Ook werd duidelijk dat de Audi op 23 mei 1985 in Stuttgart door een particulier was verkocht aan een 30- tot 35-jarige vrouw. De verkoper kon zich nog herinneren dat de vrouw – die gele rokerstanden had – bij de verkoop valse persoonlijke gegevens had verstrekt. De identiteitspapieren die vrouw had laten zien, behoorden toe aan een 80-jarige vrouw uit Möhringen. Desondanks had hij de auto toch aan haar verkocht tegen een bedrag van 1300 Duitse mark, die ze contant betaalde.
RAF-schuilplaats in Tübingen
Op 13 september 1985 ontdekte de politie een RAF-schuilplaats in Tübingen, die was gevestigd in een appartement aan de Friedrich-Zundel-Strasse. Dit appartement werd gehuurd door de RAF-terroriste Barbara Meyer, onder de valse naam ‘Gabi Krauss’. In de woning werden vingerafdrukken gevonden van Meyer zelf, maar ook van Wolfgang Grams en Thomas Simon. Daarnaast vermoedde de politie dat ook de RAF-leden Horst Ludwig Meyer, Eva Haule, Sabine Callsen en Christoph Seidler zich in het appartement hadden opgehouden. Naast vingerafdrukken trof de recherche ook verschillende documenten aan die betrekking hadden op de terroristische activiteiten van de Rote Armee Fraktion.
Kentekenpapieren
Tussen deze documenten vonden ze de kentekenpapieren van de rode Audi 80, die was gebruikt bij de gewelddadige overval op de geldkoerier in Kirchentellinsfurt. De politie vermoedde dat het RAF-lid Brigit Hogefeld de vrouw was die het voertuig in Stuttgart had gekocht. Echter kon van geen van de RAF-terroristen worden bewezen, dat ze betrokken waren geweest bij deze overval.
Verwondingen bleken mee te vallen
De verwondingen van geldkoerier Egon Busch bleken uiteindelijk mee te vallen en hij lag na de overval maar twee dagen in het ziekenhuis. Echter had hij ontzettend veel geluk gehad. Het had weinig gescheeld of de kogel had een halsslagader geraakt. Ondanks zijn ziekteverlof was hij vier dagen na de overval bij de Esbella-Markt alweer aan het werk. De geldloper reed meestal dezelfde route en legde de geldkisten aan het einde van de rit in de nachtkluis, van de Commerzbank in Ludwigshafen.
Lege geldkisten
Een maand na de overval – op 6 juli 1985 – legde de geldkoerier alle geldkisten die hij tijdens zijn route had opgehaald, zoals gewoonlijk weer in de kluis. Echter had hij alle opbrengsten – ter waarde van 650.000 Duitse mark – uit de geldkisten gehaald en deze vervolgens leeg in de kluis gelegd. Toen dat werd ontdekt bleek de geldloper al te zijn vertrokken naar het buitenland.
Aanhouding in Paraguay
Al snel werd Egon Busch door Interpol opgespoord in het Zuid-Amerikaanse Paraguay. Ook de West-Duitse topworstelaar en olympisch kampioen Pasquale Passarelli werd in Paraguay aangehouden. Passarelli zou de geldkoerier hebben geholpen om een deel van het geld over te brengen naar Frankrijk en het daar vervolgens hebben afgegeven. Egon Busch zou vervolgens zijn doorgereisd naar Spanje om daar een deposito te openen en daarna met 150.000 Duitse mark naar Paraguay zijn gevlogen. Passarelli zou hem korte tijd later achterna zijn gevlogen met een bedrag van 175.000 Duitse mark.
Een deel van het geld wordt nooit teruggevonden
Ook de broer van Pasquale Passarelli, Thomas – eveneens een topworstelaar en de schoonzoon van Egon Busch – zou bij de diefstal betrokken zijn geweest. Hij werd ervan verdacht een deel van het gestolen geld te hebben verstopt in de buurt van Mutterstadt (Rijnland-Palts). Dat deel van het geld werd echter nooit door de politie teruggevonden. Egon Busch en Pasquale Passrelli werden door de Paraguayaanse autoriteiten uitgeleverd aan de Bondsrepubliek en aangehouden op de luchthaven van Frankfurt am Main. Ook Thomas Passarelli werd gearresteerd.
Speculaties
Geldkoerier Egon Busch werd later door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier en een half jaar. Pasquale Passarelli werd veroordeeld tot 1 jaar en 8 maanden celstraf en een geldboete. Zijn broer Thomas Passarelli kwam er met 1 jaar voorwaardelijke gevangenisstraf vanaf. Nadat de diefstal door Busch bekend was geworden werd er al snel gespeculeerd over de mogelijkheid, dat Egon Busch en de worstelbroers weleens aan de RAF gelieerd zouden kunnen zijn. Was de overval voor de Esbella-markt in Kirchentellinsfurt, niet gewoon door de terreurorganisatie in scène gezet? De geldkoerier was immers nauwelijks gewond geraakt en binnen enkele dagen alweer aan het werk gegaan.
Politie kan geen verband aantonen tussen Busch en de RAF
Uit het politieonderzoek bleek dat Busch – die al een strafblad had – van 1972 tot 1978 in het Spaanse Alicante had gewoond. Daarna had hij een jaar in Venezuela verbleven. Na zijn terugkeer naar de Bondsrepubliek was Bush lange tijd werkloos, totdat hij in februari 1985 – vier maanden voor de overval – werd aangenomen als geldkoerier. De politie heeft echter nooit enig verband kunnen aantonen tussen Egon Busch en de Rote Armee Fraktion. De overval op 3 juni 1985 bij de Esbella-Markt in Kirchentellinsfurt was overigens niet de enige roof bij een Esballa-filiaal in die periode, want tussen 1 maart en 27 juni 1985 waren er vier andere overvallen op Esbella-markten in West-Duitsland.
8 augustus 1985 – Moord op de Amerikaanse soldaat Edward Pimental
In de zomer van 1985 troffen terroristen van de Rote Armee Fraktion voorbereidingen voor een bomaanslag op de Amerikaanse luchtmachtbasis ‘Rhein-Main’, iets onder Frankfurt. De luchtmachtbasis was echter streng beveiligd en de RAF zocht naar een manier om toegang tot het militaire terrein te krijgen. De terroristen moesten een ID-kaart zien te bemachtigen van een op de luchtmachtbasis gestationeerde militair, waarmee ze zonder argwaan te wekken de luchtmachtbasis binnen konden rijden. Op de avond van 7 augustus 1985 bezocht de soldaat Edward Pimental met een aantal andere militairen, de ‘Western Saloon’ in Wiesbaden. De bar was een populaire uitgaansgelegenheid onder Amerikaanse militairen en vooral een plek om Duitse meiden te ontmoeten.
Ontmoeting met Birgit Hogefeld
In de Western Saloon ontmoette de 19-jarige Edward Pimental de 29-jarige Birgit Hogefeld, die in het gezelschap was van een man met een Zuid-Amerikaans uiterlijk. Ze raakten met elkaar in gesprek en Hogefeld heeft Pimental toen waarschijnlijk verleid tot een seksueel avontuurtje. Rond 23.30 verlieten de soldaat en Hogefield de kroeg, in het gezelschap van de onbekende man. De volgende ochtend – op 8 augustus 1985 – werd het levenloze lichaam van Pimental gevonden in het stadsbos van Wiesbaden. Hij had een schotwond in zijn hoofd en zijn ID-kaart was verdwenen. Uit het politieonderzoek bleek dat de jonge soldaat omstreeks 3 uur door zijn achterhoofd was geschoten. Bij de lijkschouwing werd tevens geconcludeerd dat Pimental voorafgaand aan het fatale schot, nog hard op zijn hoofd is geslagen.
Bekentenisbrief met Pimentals ID-kaart
Nadat de RAF de ID-kaart van Edward Pimental had bemachtigd, ondernamen de terroristen meteen actie. Een mannelijk RAF-lid reed met een auto naar de Amerikaanse luchtmachtbasis in Frankfurt. Daar kon hij eenvoudig het terrein oprijden. Hij parkeerde het voertuig (met een bom met 126 kilo aan springstof en vijf gasflessen in de kofferbak) op een parkeerplaats en liep vervolgens weg. Om 7.19 uur ging de bom af. Door de krachtige explosie werden 2 mensen gedood en raakten zeker 23 mensen gewond. Ook de materiële schade was groot.
George Jackson Commando
Een dag na de bomaanslag – op 9 augustus 1985 – stuurde de RAF een bekentenisbrief naar twee persdiensten en de krant Frankfurter Rundschau, waarin de aanslag op de Rhein-Main luchtmachtbasis werd opgeëist. De aanslag was uitgevoerd door het ‘George Jackson Commando’. De briefschrijver verklaarde dat de aanslag een gezamenlijke actie was van de Rote Armee Fraktion en de Franse terreurgroep Action Directe. Op 13 augustus 1985 ontving het persbureau Reuters in Frankfurt een kopie van de bekentenisbrief. In de envelop zat niet alleen een brief, maar ook de ID-kaart van Edward Pimental.
Kritiek vanuit links-radicale kringen
De moord op Edward Pimental leidde niet alleen tot woede onder de West-Duitse bevolking, maar ook tot boosheid onder RAF-sympathisanten. Veel links-radicalen veroordeelden de moord, omdat Pimental geen belangrijke status had in politiek opzicht of het bedrijfsleven. Daarnaast stonden ze niet achter de executie-achtige manier waarop de jonge soldaat om het leven was gebracht. Volgens sommige RAF-aanhangers was deze werkwijze bijna te vergelijken met de moordtactieken die nazi’s erop na hielden tijdens de Tweede Wereldoorlog. De derde generatie RAF-leden waren in de ogen van veel sympathisanten, nu hun doel ver voorbijgeschoten. Deze moord had weinig meer te maken met de idealen van de 68’er-Beweging.
Aanvullende rechtsvaardigheidsverklaring
De kritiek op de RAF vanuit extreemlinkse kringen nam nog verder toe, nadat de terreurorganisatie twee weken later een aanvullende rechtsvaardigheidsverklaring naar buiten bracht. In die verklaring stelde de RAF dat ze Edward Pimental om het leven hadden gebracht, omdat ze zijn ID-kaart nodig hadden voor de aanslag op de Amerikaanse luchtmachtbasis. Daarnaast verklaarde de RAF dat in de Bondsrepubliek gestationeerde Amerikaanse soldaten nooit tegelijk dader én slachtoffer konden zijn.
Veroordeling Eva Haule
In maart 1990 werden in de gevangeniscel van het RAF-lid Manuela Happe twee notities gevonden. De noties waren geschreven door het RAF-lid Eva Haule, die al sinds 1986 gevangenzat voor andere terroristische misdrijven. In de noties beschreef Haule welke specifieke doelen de Rote Armee Fraktion had nagestreefd met de moord op Edward Pimental. Ook had ze geschreven over de situatie binnen de terreurorganisatie direct na de moord op de Amerikaanse soldaat. In de brief hanteerde Haule de ‘wij-vorm’. Volgens de verantwoordelijke griffier bij het Openbaar Ministerie, Klaus Pflieger, moest de wij-vorm niet worden opgevat als een algemene verwijzing naar de RAF, maar naar de schrijfster van de notities zelf. Vooral omdat Eva Haule zich in de notities verantwoordelijk leek te voelen voor de moord op Pimental.
Eva Haule wordt schuldig bevonden
Daarom werd haar betrokkenheid bij de moord op de jonge soldaat en de bomaanslag op de Rhein-Main luchtmachtbasis, vanaf januari 1993 opnieuw door het OM onderzocht. De Hogere Regionale Rechtbank van Frankfurt volgde de argumenten van het OM en achtte Eva Haule schuldig aan de ten laste gelegde feiten. Vervolgens werd ze op 28 april 1994 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, wegens betrokkenheid bij de moord op Pimental en de bomaanslag op de Rhein-Main luchtmachtbasis. In 2007 werd Eva Haule voorwaardelijk vrijgelaten.
Arrestatie Birgit Hogefeld
Op 27 juni 1993 werd Birgit Hogefeld gearresteerd tijdens een operatie van de Duitse antiterreureenheid GSG 9 bij het treinstation in Bad Kleinen. Haar partner Wolfgang Grams die bij haar was, probeerde aan de arrestatie te ontkomen. Tijdens zijn vlucht richtte Grams zijn wapen op de agenten en schoot hij twee politiemensen neer. Een van hen – de 26-jarige GSG 9-officier Michael Newrzella – overleed later aan zijn verwondingen. Ook Grams zelf werd geraakt door 5 politiekogels en viel zwaargewond op het spoor. Even later werd hij aangetroffen met een extra schot in het hoofd.
De exacte omstandigheden zijn nooit opgehelderd
De exacte omstandigheden van de schietpartij in Bad Kleinen zijn nooit precies opgehelderd. Volgens de officiële lezing had hij zichzelf door het hoofd geschoten, maar vooral binnen de links-radicale scene werd daar sterk aan getwijfeld. Volgens de RAF-sympathisanten hadden de GSG 9-commando’s doelbewust geprobeerd om Grams te liquideren. Hij stierf later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen. Birgit Hogefeld werd na haar arrestatie overgedragen aan het Openbaar Ministerie in Karlsruhe.
Beschuldigingen
Birgit Hogefeld werd beschuldigd van meerdere terroristische misdrijven. Ze werd niet alleen verdacht van medeplichtigheid aan de moord op Edward Pimental en de bomaanslag op de Amerikaanse luchtmachtbasis in Frankfurt, maar ook van poging tot moord op de toenmalige West-Duitse minister van Financiën Hans Tietmeyer in 1988. Daarnaast zou ze betrokken zijn geweest bij de bomaanslag op de gevangenis van Weiterstadt in 1993. Ook werd ze beschuldigd van betrokkenheid bij het doodschieten van de GSG-9-officier Newrzella in Bad Kleinen. Ondanks het feit ze op het moment van de schietpartij al was gearresteerd, werd ze toch verdacht van medeplichtigheid. Voor de arrestatie zouden Hogefeld en Grams met elkaar hebben afgesproken om bij een eventuele arrestatiepoging vuurwapens te gebruiken, zodat ze konden vluchten.
Veroordeling
In een procesverklaring tijdens haar strafzaak beschreef Hogefeld de moord op soldaat Pimental, als ‘Een van de ergste verkeerde beslissingen van de RAF’. In haar slotopmerkingen zei ze tegen de rechtbank:
‘Als ik nu zou horen dat mensen een jongeman zouden gaan doodschieten, omdat hij een Amerikaanse soldaat was en een ID-kaart had die ze graag wilden hebben, dan vind ik dat verschrikkelijk en diep onmenselijk. Ik kan het niet anders beschrijven’.
De rechtbank achtte Birgit Hogefeld schuldig aan alle ten laste gelegde feiten, behalve de medeplichtigheid aan de dood van de GSG 9-officier Michael Newrzella. Haar betrokkenheid bij de moord op Edward Pimental kon worden bewezen op basis van getuigenverklaringen van mensen, die haar die bewuste avond hadden gezien in de Western Saloon in Wiesbaden. Op 5 november 1996 werd Birgit Hogefeld veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Herziening en vrijlating
In februari 1998 werd dit vonnis gedeeltelijk vernietigd. De beschuldiging van haar betrokkenheid bij de bomaanslag op de gevangenis van Weiterstadt, was volgens het Federale Hof van Justitie gebaseerd op een onjuiste beoordeling van het bewijsmateriaal. Vervolgens werd de procedure terugverwezen naar de Hogere Regionale Rechtbank in Frankfurt, voor een nieuwe hoorzitting en de vorming van een nieuwe totale straf. Daar werd de procedure met betrekking tot de aanslag in Weiterstadt gestaakt. Op 29 juni 1998 werd er wederom een levenslange gevangenisstraf tegen Birgit Hogefeld uitgesproken. In de zomer van 2011 werd ze voorwaardelijk vrijgelaten.
8 augustus 1985 – Bomaanslag Rhein-Main luchtmachtbasis in Frankfurt
Op 8 augustus 1985 pleegde de RAF samen met de terreurorganisatie Action Directe een bomaanslag, op de Amerikaanse luchtmachtbasis Rhein-Main in Frankfurt. Bij de explosie kwamen 2 mensen om het leven en raakten 23 mensen gewond. Om toegang te krijgen tot het militaire vliegveld moesten de terroristen in het bezit zien te komen van een ID-kaart van een Amerikaanse soldaat. Er werd een plan bedacht om een Amerikaanse soldaat in het uitgaansleven te verleiden en op die manier een ID-kaart te stelen.
Western Saloon
De avond voor de aanslag ging het RAF-lid Birgit Hogefeld samen met een (onbekend gebleven) mannelijk RAF-lid naar de ‘Western Saloon’ in Wiesbaden. De Western Saloon was een populaire uitgaansgelegenheid onder Amerikaanse militairen en dus bij uitstek de plek om een ID-kaart te bemachtigen. In de bar papte Hogefeld aan met de 19-jarig soldaat Edward Pimental die ze vervolgens probeerde te verleiden. Vermoedelijk is Pimental toen op haar avances ingegaan, want tegen middernacht verliet hij de dancing samen met Hogefeld en haar metgezel, niet wetende welk lot hem even later zou treffen.
Enorme explosie
De volgende morgen reed een onbekend gebleven mannelijk RAF-lid met een metallic-groene Volkswagen Passat, richting de toegangscontrole van de Rhein-Main luchtmachtbasis in Frankfurt. Hij was in het bezit van een ID-kaart en slaagde er daarom in om het militaire terrein op te rijden. De ID-kaart was echter niet van hemzelf, maar van Edward Pimental, de Amerikaanse soldaat die ze enkele uren daarvoor hadden vermoord en in het stadsbos van Wiesbaden hadden achtergelaten. In de kofferbak van de Passat lagen een bom met 126 kilo aan springstof en vijf gasflessen. Hij parkeerde de auto op een parkeerplaats tussen de gebouwen, stapte uit en liep weg. Om 7.19 uur ontplofte de bom. De kracht van de explosie was enorm.
Frank H. Scarton en Becky Jo Bristel
Op het moment van de ontploffing kwamen militairen en burgerpersoneel net het terrein opgereden, om aan hun werkdag te beginnen. Er vielen zeker 23 gewonden. Twee van hen waren er zo ernstig aan toe dat ze de aanslag niet overleefden. De 20-jarige Amerikaanse militair Frank H. Scarton stierf ter plekke. Zijn buik en gezicht waren uiteen gereten. De 25-jarige burgermedewerkster Becky Jo Bristol – echtgenote van de senior vlieger John R. Bristol – was zeer zwaar gewond geraakt aan haar hoofd. Ze overleed in de ambulance op weg naar het ziekenhuis. Naast de vele slachtoffers was er ook veel materiële schade. Tal van auto’s waren verwrongen en er was veel schade aan de gebouwen.
Gezamenlijke actie van de RAF en Action Directe
Toen diezelfde morgen ook het lichaam van de vermoorde soldaat Edward Pimental werd gevonden, was de link tussen de moord en de aanslag op de Amerikaanse luchtmachtbasis snel gelegd. Pimental bleek door zijn hoofd te zijn geschoten. Op 9 augustus 1985 stuurde de Rote Armee Fraktion een bekentenisbrief naar twee persagentschappen en het dagblad Frankfurter Rundschau. Daarin werd verklaard dat de terreurdaad een gezamenlijke actie was van de RAF en de Franse terreurbeweging Action Directe.
Black Guerrilla Family
De verantwoordelijkheid werd opgeëist door het ‘George Jackson Commando’, vernoemd naar de in 1971 doodgeschoten Afro-Amerikaanse oprichter, van de marxistisch-leninistisch georiënteerde ‘Black Guerrilla Family’. Vier dagen later – op 13 augustus 1985 – ontving persbureau Reuters in Frankfurt een kopie van de bekentenisbrief. In de envelop hadden de terroristen ook de ID-kaart van Pimental bijgevoegd.
Rechtvaardiging bomaanslag
Twee weken later rechtvaardigde de Rote Armee Fraktion de moord op Pimental en de bomaanslag op de Rhein-Main luchtmachtbasis, in een nieuwe verklaring. Daarin verwezen ze naar het militair-strategische belang van het militaire vliegveld in Frankfurt. Het was volgens de terreurorganisatie een van de belangrijkste uitvalsbasissen voor operaties van de Amerikaanse luchtmacht, rond de Middellandse Zee en in het Midden-Oosten. De Amerikanen zouden volgens de RAF strijden tegen het internationale terrorisme, om hun imperialistische macht af te dwingen. Door de samenwerking met het Action Directe werd gevolg gegeven aan de strategie, zoals die eerder was beschreven in het zogenaamde ‘Mei-document’ uit 1982. Dat document werd door de derde generatie RAF-leden beschouwd, als de basis voor nieuwe terreuracties in de Bondsrepubliek en andere West-Europese landen.
Mei-document
In mei 1982 publiceerde de RAF een strategie-document van twintig pagina’s, met de titel: ‘Guerrilla, Verzet en Anti-imperialistisch front’. Na de gebeurtenissen van de ‘Duitse herfst’ in 1977 – waarin de RAF-leiders Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe zelfmoord hadden gepleegd – was de terreurorganisatie haar ‘gezicht’ kwijtgeraakt. De derde generatie RAF-terroristen bestond uit niet-charismatische individuen, die nauwelijks in staat waren om veel sympathisanten aan de terreurgroep te verbinden. Daarom werd er in 1982 een nieuwe strategie bepaald, waarmee de Rote Armee Fraktion zich sterker dan voorheen kon profileren. Door de publicatie van het Mei-document probeerde de RAF nieuwe leden te werven.
Samenwerking met andere West-Europese terreurgroepen
Begin jaren 80 bestond de RAF nog maar uit ongeveer 20 links-radicalen en dat was te weinig om een revolutionaire strijd te voeren. Vooral de autonomen werden aangemoedigd om zich bij de RAF aan te sluiten. In het Mei-Document werd ook aangekondigd dat de RAF zou gaan samenwerken met andere terreurgroepen in West-Europa, zoals het Franse Action Directe, de Belgische CCC en de Italiaanse Brigate Rosse.
Omslachtig en zinloos
Het strategie-document werd binnen de links-radicale scene echter niet enthousiast ontvangen en werd door een deel van de RAF-sympathisanten zelfs resoluut afgewezen. Ze vonden het Mei-document veel te omslachtig en zinloos. Daarnaast waren ze van mening dat het de Rote Armee Fraktion ontbrak aan perspectief voor de toekomst. De schrijver van het Mei-document is nooit bekend geworden. Na 1982 zijn er geen strategie-documenten van de RAF meer gepubliceerd en verschenen er alleen nog maar bekentenissen en rechtvaardigingen van gepleegde terreuraanslagen.
Veroordelingen Birgit Hogefeld en Eva Haule
De vrouwelijke RAF-terroristen Birgit Hogefeld en Eva Haule werden veroordeeld voor betrokkenheid bij de bomaanslag op de Rhein-Main luchtmachtbasis. Hogefeld zou degene zijn geweest die de Volkswagen Passat had gekocht, waarmee de bomaanslag werd uitgevoerd. Daarnaast werden beide vrouwen veroordeeld voor betrokkenheid bij de moord op soldaat Edward Pimental. Hogefeld werd op 5 november 1996 veroordeeld tot levenslang, voor deze en andere terroristische misdrijven.
Levenslange celstraffen
Het vonnis van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, maar na het herzieningsproces werd Hogefeld wederom veroordeeld tot een levenslange celstraf. Ze zat in totaal 18 jaar gevangen. In 2011 kwam ze voorwaardelijk op vrije voeten. Eva Haule – die al een gevangenisstraf uitdiende vanwege andere terreurdaden – werd op 28 april 1994 veroordeeld tot een levenslange celstraf. De hogere regionale rechtbank van Frankfurt achtte voldoende bewezen dat ze betrokken was geweest, bij de bomaanslag op het militaire vliegveld in Frankfurt en de moord op Edward Pimental. In 2007 kwam Eva Haule voorwaardelijk vrij.
9 juli 1986 – Bomaanslag op Siemens-topman Karl Heinz Beckurts
Op 9 juli 1986 pleegden terroristen van de Rote Armee Fraktion een moordaanslag op de Duitse Siemens-topman en natuurkundige, Karl Heinz Beckurts. De wetenschapper was uitgekozen als doelwit omdat hij een van grondleggers was van de Duitse neutronenfysica. Twee maanden voor de moord – op 26 april 1986 – had de ramp plaatsgevonden met de kerncentrale in Tsjernobyl. Het vermoeden bestaat dat de RAF met de aanslag op Beckurts ‘goodwill’ wilde kweken, bij radicalen binnen de antinucleaire beweging in de Bondsrepubliek.
Vertegenwoordiger van kernenergie
Beckurts werd gezien als een belangrijke vertegenwoordiger van kernenergie. Daarnaast was hij betrokken bij de research op het gebied van elektronische militaire toepassingen. Siemens leverde dan weliswaar geen wapensystemen als geheel, maar leverde wel essentiële elektronische onderdelen. Zo was Siemens ook betrokken bij het ‘Strategic Defense Initiative’ van de Verenigde Staten. Dit project – dat beter bekend is onder de naam ‘Star Wars-project’ – richtte zich op de ontwikkeling van een antiraketschild in de ruimte.
Lijst met potentiële doelwitten
Na de moord op MTU-topman Ernst Zimmermann – anderhalf jaar daarvoor – werd duidelijk dat de RAF-terroristen van de derde generatie, andere doelwitten uitkozen dan de terroristen van de RAF-generaties daarvoor. De Rote Armee Fraktion had het nu ook voorzien op mensen binnen het bedrijfsleven, die zich bezighielden met onderzoek en ontwikkeling van militaire voertuigen en wapensystemen. Daardoor werd het aantal potentiële doelwitten van een RAF-aanval een stuk groter. In feite liep nu iedereen binnen het militair-industriële complex het risico, om door de RAF op te korrel te worden genomen. Om die reden had de West-Duitse politie een lange lijst gemaakt met personen die mogelijk doelwit zouden kunnen worden van een terreuractie. Op deze lijst stond ook Karl Heinz Beckurts.
Inval in Frankfurt
De politie had twee jaar daarvoor – in de zomer van 1984 – een inval gedaan in een RAF-appartement aan de Berger Strasse in Frankfurt am Main. Er werden 6 terroristen aangehouden, onder wie Helmut Pohl en Ingrid Jakobsmeier. Bij de huiszoeking werden tal van vuurwapens, handgranaten, valse identiteitspapieren en contant geld aangetroffen. Ook vond de politie verschillende documenten en een harde schijf, waaruit bleek dat de terreurorganisatie aanslagen wilde plegen op topmanagers, die op de een of andere manier verbonden waren aan de wapenindustrie. In deze documenten werden ook de namen genoemd van Siemens-manager Karl Heinz Beckurts en MTU-topman Ernst Zimmermann.
Zo veilig mogelijk van A naar B
Nadat Ernst Zimmermann op 1 februari 1985 in zijn eigen huis in Gauting (Beieren) door twee RAF-leden was geliquideerd, begrepen de West-Duitse autoriteiten dat een volgende aanslag op een topman uit het bedrijfsleven, slechts een kwestie was van tijd. Karl Heinz Beckurts had net zoals de andere mensen op de lijst die het risico liepen om door de RAF te worden aangevallen, instructies gekregen om zo veilig mogelijk van A naar B te reizen.
Straßlach
Zo was het belangrijk om een aantal basisregels in acht te nemen: geen routine, iedere dag via een andere weg naar huis of naar het werk rijden, wisselende vertrektijden hanteren en je altijd bewust blijven van het potentiële gevaar. Het opvolgen van die basisveiligheidsregels, was voor Beckurts nog niet zo eenvoudig. Hij woonde in Straßlach, een boerendorp even ten zuiden van München. Het dorp lag vrij geïsoleerd en was omringd door uitgestrekte bossen. Om vanuit zijn woning op de rijksweg naar München te komen, was de Siemens-topman bijna genoodzaakt om een van de weinige bruggen over de rivier Isar te nemen. Een andere route via een binnendoorweg door het dorp Grünwald was erg onpraktisch.
Elektronische boobytrap
De 56-jarige Karl Heinz Beckurts en zijn 42-jarige chauffeur Eckhard Groppler werden tijdens hun ritten in een gepantserde BMW, altijd begeleid door veiligheidsmensen van Siemens, die in een andere BMW achter hen aanreden. Die bewuste woensdagmorgen op 9 juli 1986 reden de chauffeur en de Siemens-topman in een gewone ongepantserde BMW 7-serie door Straßlach. Ze waren even daarvoor vanaf de woning van Beckurts vertrokken. Om 7.32 ontplofte er een elektronische boobytrap langs de weg. Deze boobytrap was verbonden aan een ontsteker die door de terroristen was verstopt bij een boom, in het bos naast de weg. Vervolgens hadden ze gewacht tot de Siemens-topman met zijn auto passeerde en de bom op afstand gedetoneerd.
Op slag dood
Door de klap werd de auto naar de andere kant van de weg geblazen. De knal was tot in de verre omtrek te horen. Karl Heinz Beckurts en zijn chauffeur waren op slag dood. Door de explosie was het motorblok half weggescheurd en het hele voertuig was compleet verwrongen. De twee veiligheidsmensen in de andere wagen kwamen met de schrik vrij. Hun voertuig had alleen een kapotte voorruit. De terroristen wisten vervolgens te ontsnappen.
Mara Cagol Commando
Na de moordaanslag op Karl Heinz Beckurts werd er een bekentenisbrief van de RAF gevonden. De brief was bevestigd onder de batterij van het ontstekingsmechanisme, dat was verscholen in het bos langs de weg. In de buurt van die plek hadden omwonenden eerder die morgen een aantal mensen bij een auto zien staan. In de brief werd de aanslag opgeëist door het ‘Mara Cagol Commando’, vernoemd naar een in 1975 omgekomen linkse extremist, van de Italiaanse terreurorganisatie Brigate Rosse.
Martelaren van buitenlandse terreurorganisaties
In tegenstelling tot de eerste en tweede generatie RAF-terroristen, vernoemde de derde RAF-generatie de terreurcommando’s meestal naar ‘martelaren’ van buitenlandse terreurorganisaties. Daardoor werd steeds duidelijker dat de Rote Armee Fraktion een internationaler speelveld ambieerde. In de bekentenisbrief verklaarden de terroristen dat Karl Heinz Beckurts de belichaming vormde van de ‘koers van het internationale kapitaal’ en de ‘militair-industrieel georganiseerde facties van de bourgeoisie’. Daarnaast hielden ze Siemens AG verantwoordelijk voor de ‘uitbuiting, uitroeiing en verarming van miljoenen mensen’.
Horst Ludwig Meyer wordt verdacht van de aanslag
De daadwerkelijke daders van de aanslag op Karl Heinz Beckurts zijn altijd onbekend gebleven. Het RAF-lid Horst Ludwig Meyer was de enige verdachte. Volgens de politie zou hij de explosievenexpert van de terreurgroep zijn geweest. Meyer kwam echter in het najaar van 1999 tijdens een vuurgevecht met de politie in Wenen om het leven. Zijn precieze rol tijdens de aanslag is nooit opgehelderd. Ook de DNA-sporen die werden gevonden op de bekentenisbrief, konden geen duidelijkheid scheppen in de zaak. De derde generatie RAF-terroristen bestond voor het grootste deel uit nieuwe leden, van wie de DNA-vergelijkingsmonsters ontbraken. In 2009 werd er opnieuw een DNA-analyse uitgevoerd op de brief, maar ook toen konden de DNA-sporen niet aan personen worden gelinkt.
25 juli 1986 – Bomaanslag op vliegtuigbouwer Dornier in Immenstaad
Op 25 juli 1986 ontplofte er een rond 5.00 uur een autobom bij de fabriek van vliegtuigbouwer Dornier in Immenstaad aan de Bodensee. Het explosief was verstopt in een rode Volkswagen Golf die door de RAF-terroristen op het fabrieksterrein was neergezet. De explosie veroorzaakte voor zo’n 1,3 miljoen Duitse mark aan materiële schade. Een jaar eerder was het bedrijf overgenomen door Daimler-Benz, een van de grootste concerns in de Bondsrepubliek Duitsland. Bij Dornier werd voornamelijk gewerkt aan toestellen voor de civiele en militaire markt. Daarnaast hield het bedrijf zich ook bezig met ruimtevaarttechniek en systeemtechnologie. Na de aanslag vond de politie een bekentenisbrief van vier pagina’s lang, die op de omheining van de fabriek was achtergelaten. Enkele dagen later stuurde de RAF ook drie bekentenisbrieven naar een aantal kranten.
Veroordeling Christian Kluth
Een week na de explosie in Immerstaad – op 2 augustus 1986 – werd het 29-jarige RAF-lid Christian Kluth gearresteerd in een ijssalon in Rüsselheim am Main (Hessen). Hij was op dat ogenblik samen met de RAF-leden Luitgard Hornstein en Eva Haule, die ook werden opgepakt. Na zijn arrestatie werden er bij hem een aantal handgeschreven aantekeningen gevonden. Deze aantekeningen waren belastend voor twee andere RAF-terroristen – Eric Prauss en Andrea Sievering – met wie hij samenwoonde aan de Kiefernstrasse 25 in Düsseldorf. Op 29 juni 1988 werd Christian Kluth door de rechtbank veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf, wegens betrokkenheid bij de bomaanslag op de Dornier-fabriek.
Veroordeling Luitgard Hornstein
Op dezelfde dag als Christian Kluth werd ook het RAF-lid Luidgard Hornstein gearresteerd in Rüsselsheim. Hij werd aangeklaagd voor lidmaatschap van een terroristische organisatie en betrokkenheid bij de voorbereidingen van de aanslag op de Dornier-fabriek. De Hogere Regionale Rechtbank van Stuttgart veroordeelde hem uiteindelijk tot een gevangenisstraf van 9 jaar. Op 14 augustus 1992 werd Luitgard Hornstein vervroegd vrijgelaten.
Veroordeling Eric Prauss en Andrea Sievering
Eind 1987 werden de RAF-leden Eric Prauss en Andrea Sievering gearresteerd in Düsseldorf. Het tweetal werd op 18 januari 1989 door de rechtbank in Stuttgart veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de bomaanslag op de fabriek in Immenstaad. Volgens de rechtbank had het RAF-duo niet de intentie gehad om mensen te doden, maar wilden ze alleen maar veel materiële schade aanrichten. De rechtbank kon echter niet duidelijk maken wie van de twee het explosief in de auto had geplaatst en wanneer.
Handgeschreven aantekeningen
De handgeschreven aantekeningen die eerder waren gevonden bij Christian Kluth waren volgens forensisch handschriftdeskundigen inhoudelijk bijna identiek, aan de inhoud van de later gevonden bekentenisbrieven, waarin de aanslag op de fabriek in Immenstaad werd opgeëist. Andrea Sievering zou de bekentenisbrieven hebben geschreven. De handschriftdeskundigen van de politie en de extern ingehuurde handschriftspecialisten konden het echter niet met elkaar eens worden, waardoor niet met zekerheid kon worden vastgesteld van wie het handschrift daadwerkelijk was. Om die reden konden de bekentenisbrieven uiteindelijk niet aan Prauss en Sievering worden toegekend. Naar verluidt zou het tweetal maar 14 dagen lid zijn geweest van de RAF. Ze kregen beiden 9 jaar gevangenisstraf opgelegd wegens diefstal, vervalsing van documenten en lidmaatschap van een terroristische organisatie.
Handschrift van Rolf Hartung
Op 4 oktober 1988 werd in Düsseldorf het vermeende RAF-lid Rolf Hartung gearresteerd. Hij werd aangeklaagd voor lidmaatschap van een terroristische organisatie en betrokkenheid bij twee bomaanslagen, waaronder de bomaanslag in Immenstaad. De beschuldigingen aan zijn adres zouden voor een groot deel zijn gebaseerd op een schriftelijk rapport, van de Hamburgse handschriftexpert Hans Ockelmann. De toevoegingen op een bekentenisbrief waarin de verantwoordelijkheid voor een andere aanslag werd opgeëist (die van 8 september 1986 op het kantoor van de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in Keulen), zou volgens de deskundige honderd procent overeenkomen, met het handschrift van Hartung.
Onwetenschappelijke onderzoeksmethoden
Andere forensische handschriftdeskundigen vonden dat de gebruikte onderzoeksmethoden van Ockelmann onwetenschappelijk waren, waardoor zijn conclusies naar de prullenbak verwezen werden. Rolf Hartung – die 9 maanden in voorarrest zat – werd vrijgelaten en kreeg een schadevergoeding.
Getuigenissen Eva Haule
Het RAF-lid Eva Haule verklaarde tijdens de rechtszaak dat Christian Kluth, Eric Prauss en Andrea Sievering niet bij de aanslag op Dornier betrokken waren geweest. De tegenstrijdige getuigenissen van Haule – die een week na de bomaanslag op de fabriek in Immenstaad was gearresteerd – veranderde niets aan het oordeel van de rechtbank. Eva Haule zelf werd tweemaal veroordeeld voor verschillende terroristische misdrijven. In 1988 werd ze veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar. Een aantal jaren later (in 1994) kwam daar nog eens een levenslange gevangenisstraf bovenop. In 2007 kwam ze voorwaardelijk vrij.
8 september 1986 – Bomaanslag op de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in Keulen
Op 8 september 1986 vond er ’s nachts rond 3.40 een explosie plaatst bij het kantoor van de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in Keulen. De bom was ontploft in een rode Volkswagen Golf, die voor het kantoor geparkeerd stond. Vermoedelijk werd de bom vanaf een afstand gedetoneerd. De ontploffing liet een middeldiepe krater in de grond achter en er was flink wat schade aan het gebouw. De gevel was deels vernield en op verschillende plaatsen waren de ramen eruit gesprongen. Een automobilist, die in een op straat geparkeerde auto zat, raakte bij de aanslag gewond.
Gevechtseenheid Christos Tsoutsouvis
Enkele uren na de aanslag werd er een bekentenisbrief gevonden in een nabij gelegen park, waarin de verantwoordelijkheid voor de aanval werd opgeëist door het commando ‘Gevechtseenheid Christos Tsoutsouvis’. De briefschrijvers hadden hun commando vernoemd naar een Griekse extreemlinkse guerrillastrijder, die in 1985 tijdens een vuurgevecht met de politie in Athene werd doodgeschoten. Het motief voor de terroristen om een aanslag te plegen op het gebouw van de Veiligheidsdienst, lag hem in het feit dat ze de dienst zagen als een belangrijk onderdeel van het ‘repressie-apparaat’ van de West-Duitse overheid. In de brief stond:
‘De geheime diensten, zijn geavanceerde posten die, in internationale samenwerking, een verenigde oorlog voeren tegen alle bevrijdingsstrijd.’
In de brief (waarin ook de vrijlating van de RAF gevangene Günther Sonnenberg werd geëist) waren ook een aantal runentekens opgenomen, waardoor de brief er nogal apart uitzag.
Arrestatie Rolf Hartung
Op de bekentenisbrief werden meerdere DNA-sporen aangetroffen. Desondanks kon de politie de daders niet op het spoor komen. Daarom werd het politieonderzoek acht maanden na de bomaanslag in Keulen, door procureur-generaal Kurt Rebmann stopgezet. Twee jaar na de aanslag in Keulen leek er eindelijk schot in de zaak te komen. Op 4 oktober 1988 werd de 26-jarige verdachte Rolf Hartung opgepakt in Düsseldorf. Hij bivakkeerde daar in een woning aan de Kiefernstrasse 25, waar ook de RAF-terroristen Christian Kluth, Eric Prauss, Andrea Sievering en Luitgard Hornstein hadden gewoond. Deze waren alle vier al eerder gearresteerd omdat ze in de zomer van 1986 betrokken zouden zijn geweest, bij een bomaanslag op de Dornier-vliegtuigfabriek in Immenstaad.
Terreurnest
Rolf Hartung kwam in beeld bij de politie omdat hij meerdere keren in de gevangenis op bezoek was geweest, bij de RAF-terroriste Eva Haule die sinds 1986 vastzat. Na een huiszoeking in het appartement aan de Kiefernstrasse – dat werd aangemerkt als ‘terreurnest’ – vond de politie kopieën van een RAF-bekentenisbrief. Deze brief was verstuurd na de mislukte aanslag op de Duitse bankier Hans Tietmeyer, op 20 september 1988.
Handschriftdeskundige Hans Ockelmann
De Hamburgse handschriftdeskundige Hans Ockelmann bestudeerde verschillende bekentenisbrieven, die na de aanslag bij Dornier waren opgedoken. Vervolgens hij kwam tot de conclusie dat het handschrift in de bekentenisbrief die in Keulen was achtergelaten, volledig overkwam met het handschrift in een waarschuwingsbrief voor de aanslag in Immenstaad. Volgens Ockelmann zouden de runentekens in de tekst van de bekentenisbrief geschreven zijn door Rolf Hartung. Ook de toevoegingen in de brief zouden van zijn hand afkomstig zijn.
Meningsverschillen
Echter ontstonden er meningsverschillen tussen verschillende handschriftexperts. Ze vonden de onderzoeksmethoden die Ockelmann gebruikte onwetenschappelijk en daarom mochten zijn conclusies niet als bewijs worden opgevoerd. Na 9 maanden in voorarrest te hebben gezeten werd Rolf Hartung vrijgelaten. Wegens gebrek aan bewijs ontving hij een schadevergoeding. De daders van de aanslag in Keulen werden nooit geïdentificeerd.
10 oktober 1986 – Moordaanslag op diplomaat Gerold von Braunmühl
Op de avond van 10 oktober 1986 pleegde de RAF een moordaanslag op de West-Duitse diplomaat Gerold von Braunmühl. De hooggeplaatste overheidsfunctionaris was even daarvoor met een taxi vanaf zijn werkplek, naar zijn huis aan de Buchholzstrasse in Bonn gereden. Kort na 21.00 uur kwam hij bij zijn woning aan. Von Braunmühl betaalde de taxichauffeur, die hem vervolgens zijn aktetas overhandigde. Op het moment dat hij uit de auto stapte kwam er een RAF-terrorist met een wollen muts en een masker op hem af.
Een tweede gemaskerde RAF-terrorist
Vrijwel direct vuurde deze persoon twee kogels op hem af. Von Braunmühl werd geraakt in zijn bovenlichaam. De diplomaat probeerde nog weg te komen, maar hij had geen schijn van kans. Er verscheen een tweede gemaskerde RAF-terrorist, die hem van dichtbij door zijn hoofd schoot. De 51-jarige Von Braunmühl stierf ter plekke. De taxichauffeur werd niet aangevallen en kwam met de schrik vrij. De schutter pakte de aktetas van de grond en het tweetal maakte zich uit de voeten. Toen Von Braunmühls echtgenote Hilde even later thuiskwam, stond er een menigte voor haar deur. De schok was groot toen ze haar man op straat zag liggen.
Ingrid Schubert Commando
De vluchtauto van de daders – een rode Opel Kadett – werd vier dagen later gevonden in het stadsdeel Endenich. In het voertuig lag ook de aktetas van het slachtoffer, waarin twee kogelgaten zaten. De RAF-terroristen hadden een bekentenisbrief achtergelaten bij de Tsjecho-Slowaakse ambassade in Bonn, niet ver van de woning van Gerold von Braunmühl. In de brief werd de verantwoordelijkheid voor de moordaanslag opgeëist door het ‘Ingrid Schubert Commando’, vernoemd naar een RAF-lid dat in 1977 in de gevangenis zelfmoord had gepleegd. De schutters zijn nooit geïdentificeerd.
Hetzelfde wapen als het wapen waarmee Schleyer werd gedood
De RAF-leden Barbara en Horst Ludwig Meyer werden wel als verdachten aangemerkt, maar hun betrokkenheid bij de aanval werd nooit bewezen. Uit forensisch onderzoek bleek dat de kogels uit een van de vuurwapens waarmee Von Braunmühl om het leven was gebracht, zeer waarschijnlijk uit hetzelfde wapen afkomstig waren, als waarmee 9 jaar eerder de werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer werd doodgeschoten.
Militair-industrieel complex
Waarom de RAF juist Gerold von Braunmühl had uitgekozen als doelwit is nooit precies duidelijk geworden. Waarschijnlijk werd hij gezien als een belangrijke vertegenwoordiger van het militair-industrieel complex. Echter behoorde de diplomaat volgens de veiligheidsdiensten niet tot de prominenten die een verhoogd risico liepen, om door de terreurorganisatie te worden geliquideerd.
Geheime documenten
In december 2018 publiceerde het Duitse weekblad Der Spiegel een artikel over de moord op Von Braunmühl. Daarin werd geopperd dat de diplomaat mogelijk geheime documenten bij zich had, die betrekking hadden op nucleaire raketten. De documenten in de aktetas zouden informatie hebben bevat over een overeenkomst tussen de G7-landen, met daarin afspraken over het voorkomen van de verspreiding van kernwapens. Naar buiten toe wekten de G7-landen de indruk, dat deze overeenkomst de internationale samenwerking op het gebied van ruimtetechnologie, niet in de weg zou staan. Maar intern kwamen de G7-landen echter overeen om ‘elkaar uit te sluiten van het controleregime’ en zouden ze onderling hebben afgesproken om deze speciale status, niet toe te kennen aan andere landen.
Kartel tegen de belangen van de derde wereld
Dat betekende in feite dat de G7-landen een kartel hadden gevormd, tegen de belangen van derdewereldlanden. De West-Duitse regering zou na de moord op Von Braunmühl bezorgd zijn geweest, over het feit dat de RAF in het bezit was van Von Braunmühls aktetas met daarin mogelijk geheime stukken, die de kartelvorming aan het licht zouden kunnen brengen. Als de Rote Armee Fraktion bekend zou maken dat dergelijke onderlinge afspraken bestonden, dan zou dat verregaande consequenties hebben gehad.
De inhoud van de stukken bleef geheim
Daarom maakte de regering in Bonn afspraken met de G7-landen over hoe te reageren, wanneer de RAF de geheime documenten zou publiceren. Tegelijkertijd lekte het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar buiten toe, dat er in de aktetas van Von Braunmühl enkel onbelangrijke stukken hadden gezeten. Wellicht hoopte de regering dat de betekenis van de documenten, door de RAF verkeerd zou worden begrepen. De zorgen van de regering bleken uiteindelijk onnodig, want de inhoud van de stukken bleef geheim.
20 september 1988 – Mislukte moordaanslag op staatssecretaris Hans Tietmeyer
Op 20 september 1988 pleegde de RAF een mislukte moordaanslag op de West-Duitse staatssecretaris van het Ministerie van Financiën Hans Tietmeyer. De aanval werd uitgevoerd in aanloop naar de jaarlijkse conferentie van het IMF en de Wereldbank, die in West-Berlijn zou plaatsvinden. Tegen deze bijeenkomst waren veel protesten in de stad en tijdens een van de demonstraties waren op een bepaald moment zo’n 80.000 mensen op de been. Hans Tietmeyer was de Duitse organisator van de conferentie.
Ontsnapt aan de schutters
Tietmeyer die in Bad Godesberg (een stadsdeel van Bonn) woonde, werd ’s morgens thuis opgehaald door zijn chauffeur in een ongepantserde Mercedes. Rond 8.38 werden ze plotseling onder vuur genomen door twee onbekend gebleven daders. De schutters vuurden zeker drie kogels op hen af, die niet door de wagen heen drongen. De chauffeur aarzelde geen moment en trapte het gaspedaal keihard in. Ondanks een lek geschoten band wisten ze aan hun aanvallers te ontsnappen. De staatsecretaris en zijn chauffeur bleven ongedeerd.
Achtergelaten wapen en munitie
Op de plaats van de moordaanslag vond de politie een jachtgeweer – een zogenaamde ‘onderarm-repeater’) – van waaruit de kogels waren afgevuurd. Daarnaast lag een vol magazijn van een machinepistool. Het was opmerkelijk dat de wapens en de munitie waren achtergelaten, want dat was bij de Rote Armee Fraktion zelden het geval. Daarom dacht de politie aanvankelijk dat ze met leken te maken hadden of dat de terroristen de plaats delict overhaast moesten verlaten. Volgens het West-Duitse Openbaar Ministerie was het machinepistool een van de wapens, die door de RAF werden buitgemaakt tijdens de overval op een wapenwinkel in Maxdorf, op 5 november 1984.
Ontvoering
De aanvallers zijn waarschijnlijk van plan geweest om Hans Tietmeyer te ontvoeren. Echter achtten de autoriteiten het ook niet uitgesloten dat het om een mislukte moordaanslag ging en dat ze wél de intentie hadden, om de hooggeplaatste ambtenaar te doden. Daarnaast was het ook mogelijk dat de daders alleen maar een actie wilde uitvoeren, die veel publiciteit zou genereren tijdens de IMF-conferentie. De schoten waren vanaf ongeveer 30 meter afstand gelost en als de schutters op de ramen hadden gemikt, dan waren de inzittenden van de auto zeer zeker door kogels getroffen. In ieder geval had het doortastende optreden van Tietmeyers chauffeur erger voorkomen.
Khaled Aker Commando
De aanslag werd opgeëist door het ‘Khaled Aker Commando’ van de RAF, in een bekentenisbrief die naar het Duitse persbureau DPA was gestuurd. In de brief stond onder meer:
‘Vandaag vielen we de staatssecretaris van het ministerie van Financiën, Hans Tietmeyer, aan. Tietmeyer is een strateeg en een van de hoofdrolspelers in de internationale crisisbeheersing, die de economische crisis van het imperialistische systeem beheersbaar wil maken op nationaal, Europees en internationaal niveau en de ineenstorting van het economische en financiële systeem wil voorkomen … er zijn in de afgelopen jaren geen economische of monetaire beleidsbeslissingen genomen, waarbij hij niet betrokken is geweest.’
Tweede bekentenisbrief
In de brief hield het Khaled Aker Commando hem verder medeverantwoordelijk voor de genocide en massale ellende in de derde wereld. Door zijn economische beleid was hij volgens het commando medeverantwoordelijk voor uitbuiting, verarming en onderdrukking van mensen in West-Europa. Een dag later bracht de RAF weer een bekentenisbrief naar buiten. Daarin schreven ze:
‘We hebben het doel van de aanval niet bereikt, namelijk het neerschieten van Tietenmeyer, omdat het machinepistool vastliep.’
Kritiek op ontbreken beveiliging
Na de mislukte moordaanslag ontstond er een politieke discussie over het gebrek aan beveiliging van Hans Tietmeyer. Na de moorden op MTU-baas Ernst Zimmermann, Siemens-topman Karl Heinz Beckurts en diplomaat Gerold von Braunmühl was duidelijk dat de RAF steeds vaker hooggeplaatste personen uit de politiek of het bedrijfsleven als doelwit uitkoos. Er was vooral kritiek op het feit dat Tietmeyer gezien zijn functie als staatssecretaris van het Ministerie van Financiën, geen lijfwachten bij zich had en werd rondgereden in een ongepantserd voertuig.
IMF als mogelijk doelwit
De RAF had in een publicatie in 1985 al gezinspeeld op het IMF als mogelijk doelwit en daarom had het Ministerie van Binnenlandse Zaken volgens veel politici moeten zorgen voor een deugdelijke beveiliging. Wie de schutters waren is nooit duidelijk geworden, maar RAF-terroriste Birgit Hogefeld werd in 1996 wel veroordeeld voor betrokkenheid bij de dubbele moordpoging op Tietmeyer en zijn chauffeur.
30 november 1989 – Bomaanslag op bankpresident Alfred Herrhausen
Op 30 november 1989 pleegde de Rote Armee Fraktion een bomaanslag op de president van de Deutsche Bank, Alfred Herrhausen. Nadat de 59-jarige bankier ’s morgens door zijn 62-jarige chauffeur Jakob Nix was opgehaald bij zijn woning aan de Ellerhöhweg in Bad Homburg vor der Höhe (even ten noorden van Frankfurt), reden ze samen in een gepantserde Mercedes richting het hoofdkantoor van de Deutsche Bank. Zoals altijd werd de auto van Herrhausen begeleid door twee escortevoertuigen met lijfwachten. Eén wagen reed vóór de Mercedes van Herrhausen en een ander voertuig reed erachter. Het voorste escortevoertuig reed die morgen bijna 200 meter vooruit, veel verder dan normaal.
Explosie
Nadat ze de Seedammweg waren ingeslagen ging het mis. Rond 8.34 – ze waren amper drie minuten onderweg – ontplofte er een bom naast de auto. De terroristen hadden het explosief bevestigd op het bagagerek van een fiets die langs de rechterkant van de weg was neergezet. Het explosief was gekoppeld aan een boobytrap, waardoor het voertuig van Herrhausen bij nadering kon worden gedetecteerd. Door de enorme kracht van de explosie werd de auto een stuk de lucht ingetild, omgedraaid en haaks op de andere weghelft neergesmeten.
Dijbeenslagader
Door de explosie werd er een scherpe rand van het binnenste deurpaneel weggeblazen, die vervolgens in de dijbeenslagader van Herrhausen terechtkwam. Zijn chauffeur Jakob Nix raakte gewond door splinters in zijn hoofd en rechterarm. Hij worstelde zich uit de wagen en liep om het voertuig heen om Herrhausen te helpen. De bankdirecteur was echter zo ernstig gewond dat hij enkele minuten later overleed. De lijfwachten die vlak achter de Mercedes reden bleven ongedeerd.
Extreem zware bom
Het compleet verwoeste wrak zag eruit als een opengescheurd grootformaat sardineblikje. Het zware gepantserde voertuig, dat in principe bestand was tegen kogelregens uit machinepistolen en handgranaten, had de druk van de explosie niet kunnen weerstaan. De extreem zware bom was een technisch hoogstandje. Daarom ging de politie er al vrij snel van uit dat de daders de aanslag ruim van tevoren hadden voorbereid.
Bom met gevormde lading
De bom was verstopt in een pakket op de bagagedrager van een fiets. Het bestond onder andere uit een koperen plaat, die aan één kant was bedekt met ongeveer zeven kilogram trinitrotolueen (TNT). Door deze constructie hadden de terroristen een bom met ‘gevormde lading’ gefabriceerd, die zo was ontworpen dat het effectief door bepantsering heen kon dringen. Door de extreme druk werd de koperen plaat omgevormd tot een projectiel, dat razendsnel op het doelwit werd afgevuurd. Dergelijke explosieven werden meestal toegepast bij antitankwapens en de demolitie van gebouwen en staalconstructies.
Boobytrap
In technisch opzicht was het nog niet zo eenvoudig om de bermbom op exact het juiste moment te laten afgaan. Daarom hadden de terroristen een boobytrap opgezet, waarbij gebruik werd gemaakt van een foto-elektrische cel. Ze hadden aan de overkant van de weg een constructie geplaatst, met een schakelinrichting en een lichtscherm. De boobytrap was al geruime tijd voor de aanslag op een zeer professionele wijze aangelegd. De daders hadden zich waarschijnlijk vermomd als wegwerkers die bezig waren met bouwwerkzaamheden, inclusief rood-witte afzettingstape en een verkeersbord voor wegwerkzaamheden.
Onzichtbare lichtstraal
Vervolgens hadden ze de stroomvoorziening onder het wegdek aangelegd, die werd verbonden met de schakelkast. Zo konden ze een onzichtbare lichtstraal inschakelen, die over de weg scheen. Toen die lichtstraal door de Mercedes van Herrhausen werd onderbroken, trad het ontstekingsmechanisme in werking en ontplofte de bom. Een van de daders moet op het moment van de aanslag dus in de buurt zijn geweest om alle voertuigbewegingen in de gaten te houden, zodat hij of zij de lichtstraal kon activeren toen Alfred Herrhausen de bom naderde.
Opvallende wegwerkzaamheden
De terroristen wisten dat Alfred Herrhausen dagelijks in een konvooi van drie auto’s van zijn huis naar zijn kantoor en vice versa reed. Ze hadden de fiets al langere tijd voor de aanslag langs de weg gezet. Weliswaar zonder explosief. Daarom werd de fiets op de dag van de ontploffing door de lijfwachten van het eerste escortevoertuig genegeerd. Ook de ‘wegwerkers’ werden in de periode voor de aanslag niet door de lijfwachten als verdacht aangemerkt. De opvallende ‘wegwerkzaamheden’ om de kabels voor de foto-elektrische cel onder het wegdek aan te leggen, zouden maar kort hebben geduurd. Ooggetuigen verklaarden later dat het verkeersbord voor wegwerkzaamheden, na de voltooiing nog wekenlang langs de kant van de weg had gestaan. Vermoedelijk waren de daders vergeten om het bord weg te halen.
Andere werkwijze
De werkwijze bij deze aanslag kwam niet overeen met eerdere RAF-aanslagen. Deels had dat te maken met de technische complexiteit van het explosief. Dergelijke boobytraps waren niet alleen in technisch opzicht complex, maar vooral ook zeer kostbaar. Ondanks dat Herrhausen een van de meest voor de hand liggende targets voor de RAF was en de omgeving rondom zijn woning continu werd gecontroleerd, bleken de autoriteiten in de bondsrepubliek toch niet in staat om een nieuwe aanslag te voorkomen.
Wolfgang Beer Commando
Vlakbij de plek van de bomaanslag op Alfred Herrhausen werd een A4-tje gevonden. Op het papier stond het RAF-logo en de tekst: ‘Wolfgang Beer Commando’. Het commando was vernoemd naar een RAF-lid dat in 1980 bij een verkeersongeval om het leven kwam. Een paar dagen daarna ontvingen drie persagentschappen een bekentenisbrief van de RAF, waarin de aanslag werd opgeëist. In de brief schreven ze onder meer:
‘Op 30 november 1989 hebben we met het Wolfgang Beer Commando de president van de Deutsche Bank, Alfred Herrhausen, geëxecuteerd. We bliezen zijn gepantserde Mercedes op met een zelfgemaakt explosief met holle lading’. De RAF rechtvaardigde de aanslag vervolgens met de tekst: ‘De geschiedenis van de Deutsche Bank trekt een bloedspoor van twee wereldoorlogen en uitbuiting van miljoenen. En in deze continuïteit regeerde Herrhausen aan het hoofd van dit machtscentrum van de Duitse economie; hij was de machtigste bedrijfsleider van Europa.’
Ondanks de bekentenisbrief was er geen concreet spoor naar individuele RAF-leden. Een dag na de mooraanslag op Alfred Herrhausen liepen ongeveer tienduizend mensen in Frankfurt mee in een stille tocht, om te protesteren tegen het geweld van de Rote Armee Fraktion.
Potentieel doelwit
Na de mislukte moordaanslag op de staatssecretaris van Financiën Hans Tietmeyer een jaar daarvoor, was de beveiliging van hooggeplaatste overheidsfunctionarissen en mensen met een vooraanstaande positie in het bedrijfsleven, verder opgeschroefd. Alfred Herrhausen was zich als president van de Deutsche Bank dan ook zeer bewust geweest, van het feit dat hij een potentieel volgend doelwit van de RAF was. Al sinds de ontvoering en moord op de werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer in 1977, had hij volgens zijn echtgenote een brief in zijn nachtkastje liggen, waarin stond dat de West-Duitse autoriteiten in geval van een eventuele ontvoering, nóóit op de eisen van de ontvoerders mochten ingaan. Dan zouden de terroristen geen middel in handen hebben om de overheid te kunnen chanteren.
Meerdere signalen
Al in september 1989 waren er bij de veiligheidsdiensten in de Bondsrepubliek meerdere signalen, dat de Rote Armee Fraktion plannen had om een aanval uit te voeren op Herrhausen. Daarom werd de bankdirecteur vervoerd in een gepantserde wagen, nam zijn chauffeur dagelijks een andere route en reed er altijd een voertuig met lijfwachten achteraan. De veiligheidsmaatregelen mochten echter niet baten. Ondanks de bekentenis van de Rote Armee Fraktion had de politie geen enkel concreet spoor naar de individuele daders.
Verklaringen Siegfried Nonne
Ruim twee jaar na de bomaanslag – in januari 1992 – leek er een doorbraak in de zaak te komen. Siegfried Nonne – een radicaal die zich begaf in links-extremistische kringen – verklaarde tegenover de recherche dat hij samen met de RAF-leden Christoph Seidler en Andrea Klump betrokken was geweest, bij de bomaanslag op Herrhausen. Daarnaast zouden er ook twee mannen aan de aanslag hebben deelgenomen, die hij alleen kende onder de namen ‘Stefan’ en ‘Peter’. De vier terroristen zouden in de periode voor de aanslag een tijdje bij Siegfried Nonne – die in Bad Homburg vor der Höhe woonde – hebben gebivakkeerd. Nonne vertelde de rechercheurs dat hij aanwezig was bij de voorbereidingen. Zo zou hij onder meer zijn kelder aan de terroristen beschikbaar hebben gesteld.
Huiszoeking
Na de verklaringen van Nonne deed de politie huiszoeking in zijn woning. Daar werden in de kelder zeer kleine sporen van springstof gevonden. De springstof was echter van een ander materiaal, dan het materiaal dat was gebruikt bij de bomaanslag op Herrhausen. Niet veel mensen hechtten destijds veel waarde aan de verklaringen van Nonne, omdat hij psychisch instabiel werd geacht en verslavingsproblemen zou hebben. Daarnaast woonden er in het huis van Nonne nog zeven andere huurders, die zich in die periode geen andere bewoners konden herinneren.
Hugo Föller
Ook Hugo Föller – de halfbroer van Siegfried Nonne – die een tijdlang met zijn vrouw in het huis van zijn halfbroer had gewoond, verklaarde dat hij daar nooit onbekenden had gezien. Föller vertelde dat hij tot twee maanden na de aanslag op Herrhausen in het appartement had gewoond, dus wanneer de RAF-terroristen zich daar hadden schuilgehouden, dan had hij dat vast en zeker opgemerkt. Op het moment dat de recherche Föller ondervroeg was hij al ernstig ziek en hij stierf een aantal dagen later aan een longontsteking. De politie kon hem dus later niet nogmaals ondervragen.
Vriendschappelijke contacten
Ook de echtgenote van Hugo Föller kon niet meer worden ondervraagd, omdat ook zij enige tijd later overleed aan de gevolgen van kanker. Volgens de politie en het Openbaar Ministerie zou de moeder van Siegfried Nonne in het verleden vriendschappelijke contacten hebben gehad met de familie Herrhausen. De veiligheidsdienst van de Deutsche Bank deed die beweringen echter af als onzin. Doordat ook de moeder van de halfbroers overleed, kon ook zij later niet meer verder worden ondervraagd.
Nonne trekt verklaring in
In juli 1992 trok Siegfried Nonne zijn verklaring plotseling in. Dat deed hij in het politiek georiënteerde televisieprogramma ‘Monitor’. Hij vertelde de journalisten dat hij door medewerkers van de geheime dienst in Hessen was gedwongen, om een valse verklaring af te leggen. Naar eigen zeggen zouden ze hem op een bepaald moment zelfs met de dood hebben bedreigd. Nonne zou tussen 1982 en 1986 een informant zijn geweest van de geheime dienst en in die hoedanigheid, de extreemlinkse scene in Frankfurt hebben bespioneerd.
Niet meer betrouwbaar
In 1986 zou de geheime dienst de samenwerking met Nonne hebben gestaakt, omdat hij vanwege zijn verslavingsproblemen niet meer betrouwbaar was. Enkele dagen na de uitzending van het televisieprogramma werd het verhaal van Siegfried Nonne bevestigd door een rechercheur. Deze rechercheur presenteerde een aantal documenten waaruit bleek dat medewerkers van de geheime dienst, inderdaad op eigen initiatief contact met Nonne hadden opgenomen. Uit de documenten bleek ook dat Nonne verslavingsproblemen had en herhaaldelijk psychiatrische behandelingen had ondergaan.
Twijfel bij de autoriteiten
Verschillende deskundigenrapporten die in opdracht van de West-Duitse autoriteiten waren opgesteld, getuigden echter van de geloofwaardigheid van de verklaringen van Siegfried Nonne. Daardoor ontstond twijfel bij de autoriteiten of zijn eerste verklaring of zijn herroeping ervan als geldig moest worden beschouwd. De autoriteiten besloten uiteindelijk om de eerste verklaring van Nonne als geloofwaardig aan te merken en de herroeping als ongeloofwaardig. Daardoor bleven de aanhoudingsbevelen voor de RAF-terroristen Christoph Seidler en Andrea Klump in stand.
Kroongetuigeregeling
Later kwam Siegfried Nonne ook weer terug op zijn tweede verklaring, omdat hij weer zou zijn bedreigd. Dit keer niet door medewerkers van de geheime dienst, maar door journalisten van het programma Monitor. Het onderzoek naar Nonne’s medeplichtigheid aan de bomaanslag op Alfred Herrhausen, werd in 1994 – op grond van de kroongetuigenregeling – afgesloten. Veel partijen bleven twijfelen over de geloofwaardigheid van Nonne en bestempelden zijn verklaringen op verschillende punten als onsamenhangend.
Minisporen
Procureur-generaal Alexander von Stahl hield vast aan de eerste verklaringen van Siegfried Nonne. De sporen van explosieven in de kelder van Nonne waren immers ‘objectief’ bewijs van zijn beweringen. Echter waren de in de kelder ontdekte sporen van springstof in feite twee afzonderlijke componenten, van de springstof die bij de bomaanslag op Alfred Herrhausen was gebruikt. De forensisch onderzoekers hadden in de kelder van Nonne onder andere de stoffen 2,4-dinitrotolueen, 2,4-dinitroethylbenzeen en sporen van nitroglycerine gevonden. Deze stoffen konden samen weliswaar een explosief vormen, maar het was andere springstof dan de bij de aanslag op Herrhausen gebruikte trinitrotolueen. De kleine hoeveelheid gevonden springstofsporen vormden dan ook geen sluitend bewijs. De minisporen konden evengoed afkomstig zijn van gewasbeschermingsmiddelen of cosmetische producten.
Vrijspraak Christoph Seidler
Het vasthouden aan de eerste verklaring van Nonne, kwam procureur-generaal Von Stahl op veel kritiek te staan. In 1996 meldde de verdachte Christoph Seidler zich bij de West-Duitse autoriteiten, in het kader van een drop-out-programma voor RAF-terroristen. Vervolgens kwam hij met een alibi voor de tijd van de bomaanslag. Daarop werd het arrestatiebevel tegen Seidler door het Federale Hof van Justitie vernietigd. Dit was zeer tegen de wil van procureur-generaal Von Stahl, die vervolgens een klacht tegen de beslissing van het hof indiende. Deze klacht werd in 1997 afgewezen, met een verwijzing naar de onbetrouwbaarheid van kroongetuige Siegfried Nonne. Daarop werd Christoph Seidler vrijgelaten. Seidler werd ook vrijgesproken van de beschuldiging van ‘lidmaatschap van een terroristische organisatie’, omdat deze louter was gebaseerd op de verklaringen van Nonne.
Arrestatie Andrea Klump en dood van Horst Ludwig Meyer in Wenen
Van het RAF-lid Andrea Klump ontbrak op dat moment nog steeds ieder spoor. In 1999 kwam de politie haar en haar vriend Horst Ludwig Meyer op het spoor in Wenen. Toen de politie hen wilde arresteren haalde Meyer zijn pistool tevoorschijn. Een van de vrouwelijke agenten werd door de RAF-terroristen tegen de grond geworpen en Meyer pakte haar dienstwapen af. Terwijl Meyer op de andere politiemensen schoot sloegen hij en Klump op de vlucht. De agenten schoten vervolgens terug en Meyer werd dodelijk getroffen door een kogel in zijn borst. Andrea Klump werd opgepakt en later veroordeeld voor verschillende terroristische midrijven. Het is nog altijd onduidelijk welke terroristen de bomaanslag op bankpresident Herrhausen hebben gepleegd.
27 juli 1990 – Mislukte aanslag op staatsecretaris van Binnenlandse Zaken Hans Neusel
Op 27 juli 1990 pleegde de Rote Armee Fraktion in Bonn een bomaanslag op de staatsecretaris van het Ministerie van Binnenlandse Zaken Hans Neusel. Hij reed die morgen alleen in een ongepantserde BMW 7-serie. Omdat zijn chauffeur vakantie had, bestuurde hij de auto zelf. Ondanks het verhoogde risicoprofiel voor hooggeplaatste overheidsfunctionarissen, werd hij niet begeleid door een escortevoertuig met lijfwachten. Het explosief ontplofte om 7.37 uur op het moment dat de staatssecretaris net aankwam bij de afrit naar het stadsdeel Auerberg, vlakbij het ministerie.
Opgesteld op de vangrail
De terroristen hadden eenzelfde soort boobytrap met foto-elektrische cel gebruikt, als bij de bomaanslag op de president van de Deutsche Bank, Alfred Herrhausen. Omdat de RAF-terroristen ervan uit waren gegaan dat Hans Neusel op de passagiersstoel zou zitten, hadden ze het explosief op de vangrail zo opgesteld dat het projectiel de rechterkant van het voertuig trof. Doordat Neusel onverwachts aan de andere kant van de auto zat, raakte hij slechts licht gewond en overleefde hij de aanslag.
Nuchter
De kracht van de bom sloeg een gat in de grond van anderhalve meter breed en zeker een halve meter diep. Het projectiel raakte de BMW aan de rechtervoorzijde en het rechterportier en de motorkap werden compleet verwrongen. Ook de ramen werden aan diggelen geblazen. Als Hans Neusel op de passagiersstoel had gezeten, dan was hij vrijwel zeker om het leven gekomen. Staatsecretaris Neusel reageerde vrij nuchter op de gebeurtenis. De politie bracht hem naar het nabij gelegen Ministerie van Binnenlandse Zaken. Daar vertelde hij aan zijn collega’s dat er zojuist een aanslag op hem was gepleegd. Vervolgens liep hij door naar zijn kantoor om aan het werk te gaan. Tijdens een latere persconferentie deden Hans Neusel en de minister van Binnenlandse Zaken Wolfgang Schäuble, een dringend beroep op de RAF-terroristen om hun criminele en verderfelijke activiteiten te staken.
TREVI-netwerk
Tijdens het politieonderzoek werd er een 100 meter lange kabel gevonden, die vanaf de plek van de aanslag naar een smal pad langs de snelweg leidde. Daar vond de politie een brief met het RAF-logo, met daaronder een enigszins verwarrende tekst. In de brief stond dat de aanslag was gericht tegen het ‘fascistische beest van West-Europa’, dat volgens de RAF werd gesteund door Hans Neusel binnen het zogenaamde ‘TREVI-netwerk’ en de NAVO. TREVI, dat stond voor: ‘Terrorism, Radicalism, Extremism, Violence International’, was een samenwerkingsverband van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie van de Europese Gemeenschap. TREVI was in 1975 opgericht om de strijd tegen het terrorisme internationaal te coördineren, waardoor grensoverschrijdende politiesamenwerking eenvoudiger werd gemaakt.
Jose Manuel Sevillano Commando
De verantwoordelijkheid voor de aanslag op Hans Neusel werd opgeëist door het ‘Jose Manuel Sevillano Commando’, vernoemd naar een Spaanse terrorist, die eerder in de gevangenis aan de gevolgen van een hongerstaking was overleden. Met de verwijzing naar de Spaanse terrorist leek de Rote Armee Fraktion te willen zeggen dat haar West-Europese front, nu ook was uitgebreid met gelijkgestemde terroristen van Spaanse extreemlinkse terreurorganisaties.
Nutteloos
Door zijn functie als staatssecretaris van het West-Duitse Ministerie van Binnenlandse Zaken, wist Hans Neusel als geen ander dat hij zelf ook tot de brede groep personen behoorde, die het risico liepen om door de RAF als doelwit te worden uitgekozen. Toch bestempelde hij de uitgebreide beveiligingsmaatregelen voor potentiële targets als nutteloos. Volgens hem liep iedereen die in de Bondsrepubliek in een toppositie werkte, het risico om door de extreemlinkse terroristen van de Rote Armee Fraktion te worden aangevallen. Daarbij verwees hij naar de eerdere RAF-aanslag, waarbij bankdirecteur Alfred Herrhausen – ondanks zijn gepantserde voertuig, zijn lijfwachten en de intensieve controle door de politie van zijn woon- en werkomgeving – toch om het leven was gekomen.
Steeds verfijnder
De methoden en explosieven die de Rote Armee Fraktion gebruikte werden in de loop der jaren steeds verfijnder en daarom werd het steeds lastiger, om mogelijke doelwitten nog op een adequate manier te beschermen. Het is nooit duidelijk geworden welke individuele RAF-terroristen de aanval op Hans Neusel hadden uitgevoerd. Een aantal terroristen die door de landelijke recherche werden verdacht waren – zo bleek later – al begin jaren 80 als zogenaamde ‘RAF-uitvallers’ naar de DDR gevlucht.
13 februari 1991 – Aanval op de Amerikaanse ambassade in Bonn
Op 13 februari 1991 vielen een aantal RAF-terroristen de Amerikaanse ambassade in Bonn aan. De ambassade was gelegen in het stadsdeel Bad Godesberg langs de westoever van de Rijn. Drie schutters hadden zich ’s avonds in het donker verscholen aan de overkant van de rivier, in het stadsdeel köningswinter. Van een afstand van ongeveer 300 meter vuurden de schutters binnen een kwartier ongeveer 250 kogels af, waarvan er 62 in het gebouw zelf terechtkwamen. Niemand raakte daarbij gewond. De politie trof later wel een kogel aan in het raamkozijn van het kantoor van de Amerikaanse ambassadeur Veron Walters, die op het moment van de aanval niet in het gebouw aanwezig was. Ook trof de politie meerdere kogels aan in de muren van enkele woonhuizen 2 kilometer verderop.
Vincenzo Spano Commando
Na de aanslag vond de West-Duitse politie een bekentenisbrief van vier pagina’s lang. De brief was samen met een lege munitiekist achtergelaten op de plek, van waaraf de terroristen hadden geschoten. In de brief eiste het ‘Vincenzo Spano Commando’ van de RAF de verantwoordelijkheid op voor de schietpartij. Vincenzo Spano was een lid van de Italiaanse marxistisch-leninistische terreurorganisatie ‘Prima Linea’, die sinds 1984 gevangenzat. In de brief werd verwezen naar de Amerikaanse bombardementen in Irak tijdens de Golfoorlog. De RAF eiste de onmiddellijke stopzetting van de ‘genocide van het Iraakse volk’. Daarnaast eisten ze solidariteit met de volkeren in het Midden-Oosten, in hun strijd tegen de imperialistische vernietiging door de Verenigde Staten.
Nieuwe DNA-technieken
Na de aanval op de Amerikaanse ambassade in Bonn, konden er geen individuele daders worden geïdentificeerd. Door technologische ontwikkelingen op het gebied van forensisch onderzoek, ontstonden er echter nieuwe mogelijkheden om DNA-sporen die destijds waren aangetroffen, opnieuw onder de loep te nemen. Ruim 11 jaar later – in 2002 – onthulde een DNA-analyse nieuwe feiten. Uit deze DNA-test kwam naar voren dat een specifieke haar die destijds werd gevonden op de passagiersstoel van de vluchtauto (een gestolen Volkswagen Passat), toebehoorde aan de RAF-terroriste Daniela Klette. Klette is betrokken geweest bij verschillende bomaanslagen en overvallen. Ze werd begin 2024 in Berlijn opgespoord en gearresteerd.
1 april 1991 – Moordaanslag op topmanager Detlev Karsten Rohwedder
Op maandag 1 april 1991 pleegde de RAF een moordaanslag op de Duitse politicus en topmanager Detlev Karsten Rohwedder. Voor de aanslag had Rohwedder al verschillende doodsbedreigingen ontvangen. In de dagen voor de aanslag ging ’s nachts de telefoon, zonder dat er iemand aan de andere kant van de lijn antwoord gaf. Daarnaast werd er ’s nacht ook aangebeld bij de voordeur, zonder dat er iemand werd gesignaleerd. Daarom verzocht Rohwedders echtgenote Hergard de West-Duitse autoriteiten om meer politiebescherming. Op dat moment voerde de politie al wel regelmatig politiecontroles uit, maar het huis werd niet continu bewaakt.
Geen kogelvrij glas
De autoriteiten reageerden echter niet op verzoek van Hergard. Wel waren er in de woning zelf een aantal veiligheidsmaatregelen genomen. Zo was het huis van de familie Rohwedder in Niederkassel – een stadsdeel van Düsseldorf – voorzien van een alarmsysteem, een solide voordeur en had de woning op de begane grond kogelvrije ramen. De ramen op de bovenverdiepingen hadden echter geen kogelvrij glas en dat bleek later een fatale vergissing.
Sluipschutter
De avond van de moordaanslag zat Detlev Karsten Rohwedder in zijn werkkamer op de eerste verdieping achter zijn bureau. Rond 23.30 kwam de topmanager overeind en stond hij met zijn rug naar het raam toegekeerd. Ondanks de dreigementen van de Rote Armee Fraktion om aanslagen te plegen op West-Duitse prominenten en de rare nachtelijke telefoontjes, was Rohwedder niet voorzichtig genoeg. Zo waren de gordijnen niet dicht, waardoor hij van buitenaf goed zichtbaar was in het felle licht van de kamer. Rohwedder was een gemakkelijk doelwit voor de sluipschutter die zich in een volkstuintje tegenover zijn huis schuilhield. De eerste kogel die door de schutter werd afgevuurd ging dwars door het raam heen en raakte Rohwedder in zijn bovenlichaam. De kogel scheurde zijn aorta, luchtpijp en slokdarm open, waardoor het 58-jarige slachtoffer veel bloed verloor.
Tweede kogel
De tweede kogel raakte zijn vrouw Hergard (die enkele seconden na het eerste schot de kamer binnenkwam) in haar arm. Een derde kogel doorboorde een boekenplank. De gewonde Hergard rende de trap af en belde de politie. De politie was er heel snel en Hergard werd direct naar het ziekenhuis gebracht. Haar verwondingen waren zeer ernstig. De kogel had haar elleboog verbrijzeld en de artsen konden haar arm ternauwernood redden. Voor Rohwedder kwam alle hulp te laat.
Klopjacht
Direct na de moord op Rohwedder werd er een grote klopjacht op de daders in gang gezet, waarbij de stadsdelen Niederkassel en Oberkassel volledig werden afgezet. Ondanks het snelle politieoptreden konden de daders niet meer worden getraceerd. Op de plek van het misdrijf (waar de schutter(s) hadden gestaan) werden drie patroonhulzen gevonden, een plastic stoel, een blauwe handdoek, een verrekijker, drie sigarettenpeuken en een bekentenisbrief van de RAF. De plastic stoel werd waarschijnlijk gebruikt om het vuurwapen op te plaatsen, zodat de sluipschutter beter kon richten. Het moorwapen werd niet aangetroffen. Uit het politieonderzoek bleek dat de schoten waren afgevuurd vanaf ongeveer 63 meter afstand, met een zelfladend geweer. Dit type geweer was ook gebruikt bij de aanval op de Amerikaanse ambassade in Bonn op 13 februari 1991. In de handdoek werden zweetsporen en haren aangetroffen.
Ulrich Wessel Commando
In de bekentenisbrief werd de verantwoordelijk voor de moordaanslag opgeëist door het ‘Ulrich Wessel Commando’, vernoemd naar een RAF-lid dat in 1975 omkwam bij de gijzelingsactie in de West-Duitse ambassade in Stockholm. In de brief stond onder meer:
‘Wie niet vecht, sterft in termijnen. Op 1 april 1991 schoten we met het Ulrich Wessel Commando, het hoofd van de Berlijnse Treuhandanstaldt Detlev Karsten Rohwedder dood. Rohwedder bekleedde twintig jaar sleutelposities in de politiek en het bedrijfsleven. Als staatssecretaris van Economische Zaken organiseerde hij in de jaren 70 de randvoorwaarden die West-Duits kapitaal nodig heeft voor zijn winst over de hele wereld. (…) een van die bureaucriminelen die elke dag over lijken gaan en verantwoordelijk zijn voor de ellende en dood van miljoenen mensen in het belang van macht en winst. (…) de West-Duitse regering selecteerde Rohwedder om dit plan uit te voeren en met zijn brutaliteit en arrogantie was hij de juiste persoon. Voor hem was er vanaf het begin niets in de voormalige DDR dat, volgens zijn op winst gerichte visie, enige waarde had. Alles wat er was, was altijd gewoon faillissementsactiva voor hem.’
Lobby voor de nucleaire sector
Detlev Karsten Rohwedder was van 1969 tot 1978 staatssecretaris van Economische Zaken geweest. Tijdens zijn ambt voerde hij actief campagne voor de export van West-Duitse nucleaire technologie. De nucleaire industrie in de Bondsrepubliek had op dat moment een verkoopprobleem. De sector was in de jaren 50 en 60 zwaar gesubsidieerd met overheidsgeld en in de jaren 70 werd het zo langzamerhand tijd dat de langverwachte exportsuccessen eindelijk eens werden behaald. Daarom voerde de West-Duitse regering een grootschalige campagne voor de export van kerncentrales, uraniumverrijkingsfabrieken en opwerkingstechnologie, naar dictatoriale regimes in Zuid-Amerika, Zuid-Afrika en Iran. Sinds 1979 was Rohwedder CEO van het staalbedrijf Hoesch, waar hij een succesvolle reorganisatie doorvoerde.
Voorzitter van de Treuhandanstalt
Drie maanden voor de ontbinding van de Duitse Democratische Republiek – in de zomer van 1990 – werd Rohwedder door de Oost-Duitse ministerraad benoemd tot voorzitter van de ‘Treuhandanstalt’. De Treuhandanstalt was een agentschap dat na de Duitse hereniging tal van Oost-Duitse bedrijven privatiseerde. Niet lang na de samenvoeging van West- en Oost-Duitsland, klapte de economie in de voormalige DDR in elkaar. Veel bedrijven werden vervolgens overgenomen door westerse bedrijven, maar ook zeer veel ondernemingen gingen failliet. Ook binnen de bedrijven die wel bleven bestaan, verloren talloze mensen hun baan. Veel voormalig DDR-burgers hielden de Treuhandantstalt verantwoordelijk voor het verlies van deze werkgelegenheid.
Kop-van-Jut
Werkloosheid was een verschijnsel dat in Oost-Duitsland nauwelijks voorkwam. Rohwedder was zich bewust van de ingrijpende maatschappelijke effecten die zijn beleid had voor de voormalige Oost-Duitsers. Het land moest immers volledig worden getransformeerd van een communistische boeren- en arbeidersstaat, naar een democratische kapitalistische consumptiemaatschappij. Die transformatie kon niet plaatsvinden zonder rigoureuze beslissingen. Als hoofd van het agentschap werd Rohwedder al snel de kop-van-Jut en was hij het middelpunt van kritiek.
Zondebok
De volkswoede in de voormalige DDR nam toe en Detlev Karsten Rohwedder werd de ideale zondebok. Door Rohwedders lobby voor de nucleaire sector en zijn inspanningen voor de Treuhandanstalt werd hij een zeer reëel doelwit voor extreemlinkse radicalen. De terroristen van de Rote Armee Fraktion dachten waarschijnlijk dat het hen sympathie zou opleveren, wanneer Rohwedder – die inmiddels werd gezien als de boeman van de Duitse natie – niet meer zou leven.
Veiligheidsprotocol
Vanwege het verhoogde risico om het slachtoffer te worden van een terroristische aanslag, hadden beveiligingsexperts van de Duitse Inlichtingen- en Veiligheidsdienst Rohwedder nadrukkelijk geadviseerd, om zich te houden aan de strenge beveiligingsregels. Zo gaven ze hem het advies om alle ramen van zijn huis te voorzien van kogelvrij glas. De topmanager maakte werkdagen van 16 uur en wilde uitdrukkelijk dat de veiligheidsmaatregelen tijdens zijn vrije uren, zo ontspannen mogelijk waren. Hij wilde zich in zijn eigen huis vrij kunnen voelen en niet te veel door de voorzorgsmaatregelen worden belemmerd in zijn doen en laten. Een wens die volstrekt begrijpelijk was. Wellicht werd daarom het veiligheidsprotocol niet helemaal adequaat opgevolgd.
Geen extra politiebescherming
Zo liet Rohwedder alleen de ramen op de begane grond voorzien van kogelvrij glas en bewoog hij zich door het huis, zonder dat de gordijnen gesloten waren. Het is zeer waarschijnlijk dat de daders in de weken voor de aanslag hun slachtoffer meerdere keren hebben bespioneerd, om zijn levensomstandigheden en dagelijkse routine in kaart te brengen. Waarschijnlijk wisten ze ook dat de ramen op de bovenverdiepingen normale beglazing hadden. Na de doodsbedreigingen, de nachtelijke anonieme telefoontjes en de anonieme aanbellers bij de voordeur, was mevrouw Rohwedder bang dat er iets stond te gebeuren. Om die reden had ze vier dagen voor de aanslag om extra politiebescherming gevraagd. De West-Duitse autoriteiten reageerden echter niet, waardoor de daders zich rustig konden voorbereiden op de moordaanslag.
Wolfgang Grams
In 1991 waren de forensisch onderzoekers nog niet in staat om DNA-profielen te maken van uitgevallen haren. Dankzij technologische ontwikkelingen op het gebied van DNA-analyse, konden de gevonden haren in 2001 alsnog opnieuw worden onderzocht. De haarsporen die werden aangetroffen in de blauwe handdoek konden worden toegewezen aan het RAF-lid Wolfgang Grams, die in 1993 tijdens een vuurgevecht met de politie om het leven kwam. Het Openbaar Ministerie wees Grams echter niet als verdachte aan, omdat de DNA-sporen niet voldoende bewezen dat hij ook daadwerkelijk de moordenaar van Detlev Karsten Rohwedder was.
Moordaanslag op Rohwedder niet opgelost
Bovendien konden ook de gevonden sigarettenpeuken niet aan hem worden gelinkt, omdat de bloedgroepbepaling van de peuken (bloedgroep A), niet overeenkwam met de bloedgroep van Wolfgang Grams. Op de plaats delict moet dus een tweede persoon aanwezig zijn geweest. De speekselresten op de peuken waren alleen voldoende om de bloedgroep te bepalen, maar konden niet worden gebruikt voor een latere DNA-analyse. De betrokkenheid van Grams kon dus nooit officieel worden aangetoond. Tot op de dag van vandaag is de moordaanslag op Rohwedder niet opgelost.
Jong stel
Hergard – de weduwe van Rohwedder – verklaarde in een interview in 2018, dat ze voor de aanslag wellicht oog in oog heeft gestaan met de daders. Toen ze een dag voor de moord samen met haar man bij hun woning aankwam, zag ze dat er op het aangrenzende terrein van de buren een grote auto geparkeerd stond, met daarin een jong stel. Op het terrein was een advocatenkantoor gevestigd. De aanwezigheid van het koppel was vreemd, omdat het zondagmiddag was en het kantoor gesloten. Er was in principe geen enkele reden voor hen om op het terrein aanwezig te zijn. Hergard wilde op het stel afstappen om te vragen wat ze daar deden, maar Detlev zei: ‘Kom op, laat het met rust, we gaan naar binnen.’
Kennis werd nooit ondervraagd
Achteraf had Hergard spijt dat ze het kenteken van het koppel niet had opgeschreven. Ook een kennis van Hergard vertelde haar later dat ze op de dag van de moordaanslag een jong stel had gezien, bij het volkstuinencomplex aan de overkant van de straat. Het tweetal zou de woning van de familie Rohwedder een tijdlang in de gaten hebben gehouden. Ondanks dat Hergard deze informatie met de politie deelde, werd deze kennis nooit ondervraagd.
Betrokkenheid Stasi
Mevrouw Rohwedder heeft ook altijd vermoed dat voormalig Stasi-medewerkers een hand hebben gehad in de moord op haar man. Ten tijde van de moord stond de Treuhandanstalt op het punt om verdwenen activa van de SED – de partij die in de DDR de absolute macht had – te vinden. Het zou gaan om ongeveer 800 miljoen Duitse mark. Oud-SED-leden en oud-Stasi-medewerkers zouden dat koste wat kost hebben willen voorkomen en wellicht de Rote Armee Fraktion daarom opdracht hebben gegeven, om haar man te liquideren. De ware toedracht van de moord op Detlev Karsten Rohwedder zal wellicht nooit meer helemaal worden opgehelderd. Hergard Rohwedder overleed in 2019. In 2020 zond Netflix een vierdelige docuserie uit over de moordaanslag op Rohwedder, waarin het onopgeloste misdrijf en het politieonderzoek opnieuw tegen het licht worden gehouden.
27 maart 1993 – Bomaanslag op de gevangenis van Weiterstadt
Op 27 maart 1993 pleegden terroristen van de Rote Armee Fraktion een bomaanslag op de nieuwe gevangenis van Weiterstadt (Hessen), die op dat moment nog in aanbouw was. Het was de laatste aanslag van de RAF, voordat de terreurorganisatie zich in 1998 ophief. Begin jaren 90 waren de meeste gevangenissen in de deelstaat hessen overvol en verkeerden in zeer slechte staat. De nieuwe penitentiaire inrichting moest de omstandigheden voor gevangenen verbeteren. Tijdens de aanslag was de correctionele faciliteit nog niet officieel geopend en er waren ook nog geen gedetineerden in het complex aanwezig. Wel waren er tien gevangenismedewerkers in het gebouw.
Touwladder
In de nacht van 26 op 27 maart 1993 klommen zeker drie mannen en een vrouw even na 1.00 uur, met behulp van een touwladder, over de 6,5 meter hoge buitenmuur van de gevangenis in Weiterstadt. Alle vier waren ze gemaskerd en bewapend met automatische vuurwapens. Nadat ze over de omheining waren geklommen stormden ze het wachthuis van de beveiligers binnen, waar op dat moment twee gevangenbewaarders aanwezig waren. Het tweetal werd compleet verrast en door de terroristen overmeesterd. Ook de acht andere bewakers die lagen te slapen werden overrompeld. Ze werden door de RAF-terroristen vastgebonden en opgesloten in een bestelwagen. Het voertuig werd vervolgens 600 meter verderop achter een vuilstortplaats geparkeerd. Daarna brachten de terroristen op vijf plekken in het gebouw explosieven aan.
200 kilogram aan springstof
De bommen ontploften rond 5.12 uur. Voor de explosieven was zeker zo’n 200 kilogram aan springstof gebruikt. Door de kracht van de explosies werden drie accommodatiegebouwen en de administratievleugel volledig vernield, maar bij de aanslag raakte niemand gewond. Na de ontploffingen werd er door de politie een grote zoekactie in gang gezet naar de aanslagplegers, maar de daders werden niet gevonden. De schade aan het complex – dat nagenoeg geheel moest worden herbouwd – werd geraamd op zo’n 80 tot 90 miljoen Duitse mark.
Katharina Hammerschmidt Commando
De herbouw na de verwoesting duurde 4 jaar en pas in 1997 konden de eerste gedetineerden naar de penitentiaire inrichting worden overgeplaatst. Een paar dagen na de aanslag op de gevangenis in Weiterstadt – op 30 maart 1993 – werd er een bekentenisbrief van de RAF gevonden, waarin de verantwoordelijkheid werd opgeëist. In de brief stond dat de aanval werd uitgevoerd door het ‘Katharina Hammerschmidt Commando’, vernoemd naar een RAF-lid dat in 1975 was overleden.
Andere strategie
Een jaar voor de aanslag op de penitentiaire inrichting – op 10 april 1992 – had de RAF een verklaring naar buiten gebracht, waarin werd aangekondigd dat de terreurorganisatie geen aanslagen meer zou plegen, op prominenten uit het bedrijfsleven en de politiek. In de brief – die was verstuurd naar het Franse persbureau AFP in Bonn – liet de RAF weten dat ze fouten had gemaakt en dat de terreurorganisatie had gefaald in de revolutionaire strijd. Daarnaast liet de RAF weten over te gaan op een andere politieke strategie, om het imperialisme te overwinnen. Daarbij zou de nadruk niet langer liggen op de stadsguerrilla (zoals die door de Rote Armee Fraktion al sinds de oprichting in 1970 werd gevoerd), maar op andere methoden om hun doelen te bereiken.
Doel niet dichterbij gebracht
De doelgerichte dodelijke acties van de afgelopen jaren tegen vooraanstaande personen uit de politiek en het bedrijfsleven, hadden het gewenste doel volgens de Rote Armee Fraktion niet dichterbij gebracht. Voortaan zou de RAF afzien van geweld. In de brief eiste de terreurbeweging wel een tegenprestatie van de Duitse overheid. Alle RAF-kameraden die nog vastzaten en niet in staat waren om hun gevangenisstraf te ondergaan, moesten per direct worden vrijgelaten. Ook de RAF-gevangenen die het langst zaten opgesloten, moesten op vrije voeten worden gesteld.
Getuigenissen RAF-uitvallers
In de brief werden het afzweren van geweld en het afzien van moordaanslagen als het ware afhankelijk gemaakt, van het gedrag van de Duitse overheid jegens de RAF-terroristen in de gevangenis. De verbeteringen voor de gevangen RAF-kameraden bleven echter uit. In plaats daarvan werden talloze nieuwe getuigenissen afgelegd tegen RAF-leden in detentie. Deze getuigenissen waren deels afkomstig van de zogenaamde RAF-uitvallers, die begin jaren 80 naar Oost-Duitsland waren gevlucht en daar zo’n 10 jaar ondergedoken hadden gezeten. Na de val van de Berlijnse Muur en de ineenstorting van de DDR, werden deze RAF-uitvallers opgespoord en gearresteerd. Daarna werd hun – in het kader van een kroongetuigenregeling – strafvermindering aangeboden, als ze verklaringen zouden afleggen tegen hun voormalige kameraden.
Nieuwe processen
Een aantal RAF-uitvallers legde vervolgens zeer uitgebreide verklaringen af, wat leidde tot nieuwe processen tegen RAF-leden die al gevangenzaten. Door deze nieuwe strafprocessen werd het voor de terroristen van de Rote Armee Fraktion duidelijk, dat de Duitse staat had besloten om de ‘handreiking’ van de terreurorganisatie af te wijzen. Met de aanslag op de gevangenis van Weiterstadt wilde de RAF haar daadkracht bewijzen en aantonen dat geweld altijd nog een optie was, als de behandeling en positie van RAF-leden in de gevangenis niet zouden verbeteren.
Vermoedelijke daders
Na de aanslag in Weiterstadt werden er op de plaats delict verschillende DNA-sporen aangetroffen. Daardoor had het Openbaar Ministerie al vrij snel verschillende daders in het vizier, onder wie Birgit Hogefeld, Daniela Klette, Ernst Volker Staub, Wolfgang Grams en Burkhard Garweg. Om tactische redenen hielden de autoriteiten hun vermoedens echter geheim. Naar buiten toe wekten ze de indruk dat ze volledig in het duister tastten over de identiteit van de daders. Wolfgang Grams kwam in 1993 in Bad Kleinen tijdens een vuurgevecht met de politie om het leven. Hij was op dat moment samen met Birgit Hogefeld die door de agenten kon worden gearresteerd. In 1996 werd Hogefeld veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor verschillende terroristische misdrijven, waaronder de aanslag op de gevangenis in Weiterstadt.
Nieuwe strafprocedure
In 1998 werd het vonnis tegen Birgit Hogefeld gedeeltelijk vernietigd. De beschuldiging van haar betrokkenheid bij de bomaanslag in Weiterstadt, moest volgens het Federale Hof van Justitie worden herzien, omdat het vonnis zou zijn gebaseerd op een onjuiste beoordeling van het bewijsmateriaal. De juridische procedure werd vervolgens terugverwezen naar de Hogere Regionale Rechtbank in Frankfurt, die de zaak opnieuw beoordeelde. Het vonnis ten aanzien van haar betrokkenheid bij de aanslag in Weiterstadt werd vernietigd, maar de andere beschuldigingen bleven overeind. Birgit Hogefeld werd opnieuw veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Na een detentieperiode van 18 jaar werd ze in 2011 voorwaardelijk vrijgelaten. De RAF-terroristen Daniela Klette, Ernst Volker Staub en Burkhard Garweg bleven voortvluchtig.
27 juni 1993 – Dood Michael Newrzella bij antiterreuractie in Bad Kleinen
Op 27 juni 1993 vond er in Bad Kleinen (Mecklenburg-Voor-Pommeren) een grote politieactie plaats van de Duitse antiterreureenheid GSG 9. Bij deze actie werd geprobeerd om de RAF-terroristen Wolfgang Grams en Birgit Hogefeld te arresteren. Na de bomaanslag op de nog in aanbouw zijnde gevangenis in Weiterstadt – in maart 1993 – maakte het hoofd van de Duitse landelijke politiedienst Hans-Ludwig Zachert zich zorgen over het gebrek aan informatie, over de organisatiestructuur en strategie van de derde generatie RAF-leden.
Fiasco
Ondanks dat de Rote Armee Fraktion in 1992 middels een verklaring had beloofd om geen moordaanslagen meer te plegen op politici en topmanagers uit het bedrijfsleven, waren ze blijkbaar nog niet te beroerd om een fonkelnieuwe penitentiaire inrichting naar de gallemiezen te blazen. Er waren dan weliswaar geen menselijke slachtoffers te betreuren geweest, maar de financiële schade liep op tot zo’n 90 miljoen Duitse mark. De operatie in Bad Kleinen – die specifiek was opgezet om RAF-leden te arresteren – had voor de Duitse autoriteiten een triomf moeten zijn, in de strijd tegen het linkse terrorisme. Het liep echter uit op een fiasco.
Undercoveragent Klaus Steinmetz
Klaus Steinmetz was al sinds 1985 als informant actief voor de Inlichtingen en Veiligheidsdienst van Rijnland-Palts. Begin jaren 90 kreeg hij de speciale opdracht om te infiltreren binnen de extreemlinkse terreurscene in de Bondsrepubliek. Al vrij snel slaagde hij erin om door te dringen binnen de Rote Armee Fraktion. Als zogenaamd ‘RAF-lid’ was hij betrokken bij verschillende ‘niet gewelddadige’ acties. Eind februari 1992 ontmoette hij in Parijs de RAF-terroriste Birgit Hogefeld. Een jaar later – in april 1993 – kwam hij in contact met de RAF-terrorist Wolfgang Grams.
Dubbelrol moest geheim blijven
In de zomer van 1993 besloot de geheime dienst om de toenmalige procureur-generaal Alexander von Stahl en de landelijke recherche in te schakelen, om Grams, Hogefeld en eventueel nog een aantal andere RAF-terroristen te arresteren. De arrestatie moest echter wel zo worden uitgevoerd dat de dubbelrol van Klaus Steinmetz geheim zou blijven, zodat de waardevolle undercoveragent ook daarna nog als informant kon worden ingezet.
Treinstation
Nadat undercoveragent Steinmetz de geheime dienst op de hoogte had gebracht, van een aankomende ontmoeting met Grams en Hogefeld bij het treinstation in Bad Kleinen, werd besloten dat de arrestatie daar zou plaatsvinden. Echter vond de politie dat die locatie niet geschikt was voor de arrestatie. Bad Kleinen was een klein, afgelegen en rustig dorpje, waar niet zo heel veel gebeurde. Daarom was er bij het treinstation nauwelijks verkeer. Iedere verdachte beweging van undercoveragenten zou ongetwijfeld direct opvallen en argwaan wekken bij de terroristen. Desondanks werd toch besloten om de arrestatie daar te laten plaatsvinden.
Onopvallende camera’s en geluidsapparatuur
Vooraf werden in het station van Bad Kleinen en de omgeving meerdere onopvallende camera’s en geluidsapparatuur verstopt, in onder meer vuilnisbakken en bloempotten. Op het Schwerinermeer (vlak achter het treinstation) voer een boot van de landelijke recherche, die speciaal voor de actie opnieuw was geverfd als camouflage. Deze boot diende als relaisstation, voor de communicatie tussen de leden van het arrestatieteam.
Vakantiehuis in Wismar
Drie dagen voor de arrestatie – op 24 juni 1993 – ontmoetten Klaus Steinmetz en Birgit Hogefeld elkaar in Bad Kleinen. Samen reden ze per trein naar de noordelijker gelegen havenstad Wismar aan de Oostzee. Daar huurden ze een vakantiehuis waar ze een tijdje zouden bivakkeren. Zonder dat Steinmetz het zelf wist had de geheime dienst zijn laptop voorzien van een tracker en afluisterapparatuur. Zo konden ze hun informant continu volgen en afluisteren. Het duurde echter nog zo’n 24 uur voordat de agenten van de landelijke recherchedienst in Wismar aankwamen. Om de terroristen goed in de gaten te kunnen houden was het noodzakelijk dat ze zich konden verschuilen in een naastgelegen woning. Het probleem was echter dat die woning werd bewoond door een gezin. Daarom werd er een plan bedacht om het gezin uit het huis te lokken, zonder dat ze argwaan zouden krijgen.
Rudi Carrell
Het idee was even bizar als creatief. In die periode was er een populair familieprogramma op de Duitse televisie, dat werd gepresenteerd door Rudi Carrell. In die tv-show konden mensen een geheel verzorgde vakantiereis winnen. De politie zette een situatie in scène, waarbij het net moest lijken alsof het gezin een vakantie gewonnen had. Er werd een grote auto geregeld en agenten van de landelijke recherchedienst deden zich voor als camera- en geluidsman. Toen de ‘televisieploeg’ voor de deur stond en de ‘verslaggever’ vertelde dat ze direct op vakantie mochten, reageerde de familie zeer enthousiast. De koffers werden gepakt en de familie reisde af. Vervolgens namen de politiemensen hun intrek in de woning. Van hieruit hadden ze goed zicht op de RAF-terroristen.
Via de achterdeur vertrokken
Nadat ze het vakantiehuis van Hogefeld en Steinmetz een tijdlang hadden geobserveerd, ging er iets goed mis. Het observatieteam hield alleen de voorkant van het vakantiehuis in de gaten, waardoor de agenten niet opmerkten dat Hogefeld en Steinmetz via de achterdeur vertrokken. Ze lieten de laptop met daarin de spionageapparatuur in het vakantiehuis achter, waardoor de politie dacht dat ze lagen te slapen. Pas nadat het duo ‘s avonds weer via de voordeur naar binnenging, merkten ze dat Hogefeld en Steinmetz weg waren geweest.
In één keer oppakken
Op zondag 27 juni 1993 stonden Birgit Hogefeld en Klaus Steinmetz op het punt om te vertrekken naar Bad Kleinen. In de afgelopen dagen was er nog niemand anders bij hen in het vakantiehuis op bezoek geweest. Daarom had de teamleiding inmiddels besloten om Hogefeld en Steinmetz in Wismar te arresteren, op de weg tussen het vakantiehuis en de dichtstbijzijnde bushalte. Toen Hogefeld later aan de verhuurder van de vakantiewoning vertelde dat ze nog ‘vrienden’ zouden gaan ontmoeten, werd van de arrestatieplannen bij de bushalte afgeweken. Alles was er immers op gericht om zoveel mogelijk RAF-terroristen in één keer op te kunnen pakken.
Antiterreureenheid GSG 9
Hogefeld en Steinmetz reden met de trein terug naar Bad Kleinen waar ze Wolfgang Grams zouden ontmoeten. Rond 14.00 kwam Grams bij het station in Bad Kleinen aan, waar hij zich bij zijn kameraden voegde. Vervolgens bezocht het drietal de stationsrestauratie waar ze wat eten en drinken nuttigden. Op dat moment werd de hele omgeving van het station door het arrestatieteam nauwlettend geobserveerd. Het arrestatieteam bestond uit 38 politieagenten van de mobiele eenheid, 37 commando’s van de antiterreureenheid GSG 9 en 22 reguliere politiemensen.
Voetgangerstunnel
Terwijl Hogefeld, Steinmetz en Grams in de stationsrestauratie zaten, werd de toegang tot het restaurant, het perron en de treinen onopvallend door de politie afgesloten. Daardoor moest worden voorkomen dat er omstanders in gevaar zouden worden gebracht tijdens de arrestatiepoging. Een voetgangerstunnel was nu de enige route die Hogefeld, Grams en Steinmetz konden lopen om op het perron te komen. Daar zou de arrestatie plaatsvinden. Rond 15.15 uur verlieten de drie RAF-leden de stationsrestauratie. Een agent van de antiterreureenheid die het restaurant voortdurend in de gaten had gehouden, verwittigde zijn collega’s die bij de tegenoverliggende tunnelingang aan het posten waren. Hogefeld, Grams en Steinmetz liepen de trap af, gingen de tunnel door en stopten even op een tussenbordes.
Misleidend radiobericht
Door een misleidend radiobericht ging een van de agenten die op het perron was opgesteld er onterecht van uit, dat de drie terroristen inmiddels al waren gearresteerd en dat de operatie succesvol was beëindigd. Toen hij even later de tunnel inliep zag hij tot zijn verbazing dat Grams helemaal nog niet was aangehouden en schrok. Een andere agent in burger die bij de trap was gestationeerd, realiseerde zich direct dat de schrikreactie van zijn collega de terrorist Grams niet was ontgaan. Daarop gaf hij het handsignaal om over te gaan tot arrestatie. De commando’s van GSG 9 kwamen direct in actie en stormden op de terroristen af.
Geraakt door meerdere kogels
Birgit Hogefeld kon vlot en zonder enige weerstand in de tunnel worden gearresteerd. Ook informant Klaus Steinmetz gaf zich uiteraard direct over. Wolfgang Grams bleek echter niet van plan om zich te laten oppakken en trok zijn wapen. Vervolgens opende hij het vuur op de GSG 9-agenten, die hem achterna zaten. De GSG 9-officier Michael Newrzella werd door meerdere kogels van Grams geraakt, waardoor hij zwaargewond op de grond viel. Ook een andere agent werd getroffen door meerdere kogels. Een van de kogels bleef ter hoogte van zijn hartstreek vastzitten in een tijdschrift in zijn uniform, waardoor hij de schietpartij overleefde.
Wolfgang Grams en Michael Newrzella sterven
Wolfgang Grams werd op het perron getroffen door vijf politiekogels en viel bloedend achterover op het spoor. In de kogelregen werd ook een conductrice op het tegenoverliggende perron geraakt. Een kogel doorboorde haar linker bovenarm. Twee agenten die kwamen aangerend hielden Grams vervolgens onder schot. De zwaargewonde 40-jarige Grams werd per helikopter overgevlogen naar het ziekenhuis in Lübeck, waar hij rond 17.30 uur overleed. Ook de verwondingen van de 26-jarige Michael Newrzella waren zo ernstig dat hij rond 18.00 uur in het ziekenhuis stierf. Newrzella was voor zover bekend het laatste slachtoffer van de Rote Armee Fraktion.
Fysiek overmeesteren
Michael Newrzella zou zelf zijn dienstwapen niet hebben getrokken, omdat de tactiek van de antiterreureenheid in principe was gericht op een arrestatie zonder het gebruik van vuurwapens. In het eindrapport van de Bondsregering over de gebeurtenissen in Bad Kleinen werd aangenomen dat Newrzella, terrorist Grams fysiek wilde overmeesteren. Wellicht voelde hij zich door de massale aanwezigheid van zwaarbewapende collega’s, veilig genoeg om dat te doen. Binnen het linkse politieke spectrum werd naderhand gespeculeerd dat Michael Newrzella niet werd geraakt door kogels van Grams, maar door afgeketste kogels uit het dienstwapen van een collega. Dit werd echter nooit bevestigd.
Fouillering
Birgit Hogefeld werd na haar arrestatie tot 15.55 uur vastgehouden in de tunnel onder het station. Ze lag plat op de grond met een kap over haar gezicht heen, zodat ze geen mensen kon herkennen. Vanuit de tunnel hoorde ze de schoten. Even later werd ze meegenomen naar een ME-bus, waar ze door de politie werd gefouilleerd. Bij de fouillering vonden ze een pistool en enkele tijdschriften. Ze hadden Hogefeld eigenlijk al in de tunnel moeten controleren, maar de agenten waren dat kennelijk vergeten.
Doodsoorzaak Grams is omstreden
De precieze omstandigheden van Wolfgang Grams’ dood werden aanvankelijk in twijfel getrokken, vanwege meerdere inconsistente verklaringen van getuigen. Sommigen van hen vertelden aan de media dat Wolfgang Grams tijdens de schietpartij doelbewust door de politieagenten was ‘geëxecuteerd’ met een schot door zijn hoofd. In het forensisch medisch rapport werd geconcludeerd dat Grams was overleden door een schot in zijn hoofd, dat werd afgevuurd met zijn eigen vuurwapen. Wat zou betekenen dat het RAF-lid zichzelf op het spoor door zijn hoofd zou hebben geschoten (vermoedelijk vanwege zijn uitzichtloze situatie op dat moment).
Schaafwond
De officiële doodsoorzaak van Grams is altijd controversieel geweest. Zo beweerde de Düsseldorfse forensisch arts Wolfgang Bonte in de zomer van 1994, dat het ook mogelijk was dat de GSG 9-officieren het wapen van Grams hadden afgenomen en hem vervolgens met zijn eigen wapen door het hoofd hadden geschoten. Bij de autopsie was namelijk gebleken dat Grams aan de buitenkant van zijn hand een schaafwond had. Volgens Bonte zou die kunnen zijn ontstaan tijdens het afpakken van het vuurwapen, doordat de gespannen hamer van het pistool over de rug van Grams’ hand was geschraapt.
Dubieus politieonderzoek
Andere forensisch artsen beweerden op hun beurt juist dat het veel waarschijnlijker was, dat Grams de lichte verwonding aan zijn hand had opgelopen, toen hij op het spoor werd verplaatst door de hulpdiensten. Zijn hand zou zich wellicht aan het ballastbed (de stenen tussen de houten dwarsliggers op het spoor) hebben geschaafd. Uit een onderzoeksrapport van de landelijke recherche bleek dat er tijdens het politieonderzoek meerdere ernstige fouten waren gemaakt. Zo werden het gezicht en de handen van de overleden Grams te vroeg gewassen, waardoor kruitsporen, bloed en weefselspetters verloren gingen.
Sporen te laat veiliggesteld
Bovendien waren ook de sporen op de plaats delict zelf veel te laat veiliggesteld. Dagen na de schietpartij was de recherche nog steeds bezig met het verzamelen van kogelhulzen en het veiligstellen van andere sporen bij het perron. De slordigheden in het onderzoek, de tegenstrijdige verklaringen van forensisch deskundigen en de hiaten in de onderzoeksrapporten, maakten het er allemaal niet duidelijker op. Daarbij kwam ook nog eens dat de GSG 9-agenten ook tegenstrijdige verklaringen hadden afgelegd. Bovendien zou geen enkele agent met eigen ogen hebben gezien hoe Grams zichzelf door het hoofd schoot. Door de dubieuze gang van zaken tijdens het politieonderzoek, aarzelden de Duitse autoriteiten om het parlement en de bevolking adequaat te informeren over de voortgang van het onderzoek. In plaats daarvan werd er onvolledige en deels onjuiste informatie naar buiten gebracht.
Berichtgeving in Monitor
Op 1 juli 1993 zond het Duitse politiek georiënteerde televisieprogramma ‘Montitor’ een reportage uit over de gebeurtenissen in Bad Kleinen. Daarin werd de dood van Grams voorgesteld als een regelrechte executie door leden van het arrestatieteam. Journalisten hadden gesproken met iemand die beweerde getuige te zijn geweest van de schietpartij op het perron. Het ging om de verkoopster van de kiosk, Joanna Baron. Naar eigen zeggen had ze gezien hoe twee agenten naar de plek toeliepen waar Wolfgang Grams op het spoor lag. Een van de officieren zou zich voorover hebben gebukt en vervolgens van dichtbij op het hoofd van de RAF-terrorist hebben geschoten. Ook de andere agent zou volgens de kioskverkoopster nog schoten op Grams hebben gelost. De geschrokken vrouw verstopte zich daarna in een kast van de kiosk. Een uur later was ze pas weer naar buitengekomen. De suggestie dat Grams doelbewust door de politie werd geëxecuteerd, was geen goed nieuws voor de Duitse rechtsstaat.
Berichtgeving Der Spiegel
Op 4 juli 1993 publiceerde het invloedrijke weekblad Der Spiegel een artikel met de kop: ‘Het moordende schot’. In het artikel werd gesuggereerd dat ook een andere ‘getuige’ had gezien dat een van de politieagenten – van dichtbij en doelbewust om te doden – op Wolfgang Grams had geschoten. Deze getuige was een vermeende GSG 9-officier, die bij de antiterreuroperatie betrokken was. De agenten zouden woest zijn geweest omdat hun collega Newrzella even daarvoor was neergeschoten. De publicatie van het artikel leidde direct tot veel opschudding en er kwam veel kritiek op het functioneren van het Duitse politieapparaat en de overheid. Na de publicatie van het artikel werd de rol van de twee beschuldigde GSG 9-officieren opnieuw onderzocht. Daarbij stond de vraag centraal of de agenten die dag de intentie hadden gehad om Wolfgang Grams te doden en er dus sprake was van opzettelijke doodslag.
Twijfels
Al snel na de publicatie van Der Spiegel rezen er twijfels over de geloofwaardigheid van de ‘getuige’, die zijn naam niet bekend wilde maken. Later wees het politieonderzoek toch echt uit dat Grams zelfmoord had gepleegd en dat de speculaties over een doelbewuste executie door de GSG 9-officieren, waren gebaseerd op vage aannames. Ook sloten de onderzoekers uit dat het vuurwapen per ongeluk was afgegaan tijdens Grams’ val op het spoor. Waarom Der Spiegel – die het artikel jaren later zelf zou kwalificeren als een journalistieke fout – deze onbetrouwbare bron dan toch had opgevoerd, werd nooit helemaal duidelijk.
Verwarrende verklaringen
Politici die na de schietpartij in Bad Kleinen verschillende verwarrende verklaringen hadden gegeven, voor het trage en inefficiënte politieonderzoek, kwamen zwaar onder druk te staan. Niemand kon precies vertellen wat er nu precies op het station was gebeurd. Mede door de onfortuinlijke dood van de jonge Michael Newrzella was de antiterreuractie in Bad Kleinen alles behalve een succesvolle operatie geweest. Daarnaast was ook de berichtgeving in Der Spiegel niet erg bevorderlijk voor het vertrouwen van de burgers in de Duitse overheid.
Politieke consequenties
Het debacle in Bad Kleinen had verregaande consequenties voor verschillende prominenten. Zo nam de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Rudolf Seiters, ontslag en werd procureur-generaal Alexander von Stahl gedwongen om vervroegd met pensioen te gaan. Zelfs het hoofd van de landelijke politiedienst Hans-Ludwig Zachert – die tijdens de gebeurtenissen op vakantie was – omschreef de operatie in Bad Kleinen als ‘een ramp’. Vice-president Gerhard Köhler, die de taken van Zachtert tijdens zijn vakantie tijdelijk had overgenomen, werd overgeplaatst naar het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het hoofd van de afdeling Terrorismebestrijding, Rainer Hofmeyer, kreeg een andere functie binnen de landelijke politiedienst.
Steinmetz kon niet meer worden ingezet als informant
Undercoveragent Klaus Steinmetz werd na zijn ‘arrestatie’ in Bad Kleinen weer vrijgelaten en overgedragen aan de geheime dienst. Aanvankelijk werd er nauwelijks aandacht besteed aan de rol van Steinmetz en bleef hij uit beeld. Echter werd hij korte tijd later in de media als RAF-lid aangemerkt. Vanwege de ophef over de mysterieuze overlijdensomstandigheden van Wolfgang Grams en het klungelige politieonderzoek, kon de ware identiteit van Steinmetz niet voor het publiek worden achtergehouden. Daardoor kon de waardevolle informant – die tot in de kern van de RAF was doorgedrongen – niet langer worden ingezet.
Verrader
Door het bekend worden van zijn identiteit werd Steinmetz binnen extreemlinkse kringen gezien als een verrader en liep hij het risico op represailles. Vervolgens dook hij onder. Na een tijdje zocht Steinmetz een publieke dialoog met zijn voormalige vrienden uit de links-radicale scene en verklaarde hij zijn informantenrol als een ‘bemiddelingspoging’ tussen de Duitse staat en links-extremistische groeperingen. Daarnaast beweerde hij nooit op de hoogte te zijn geweest van de arrestatieplannen in Bad Kleinen. In de jaren daarna werd Klaus Steinmetz opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma en verscheen hij als getuige in meerdere strafzaken tegen vermeende RAF-sympathisanten.
Vonnis wordt definitief
Nadat het onderzoek tegen de GSG 9-officieren was afgerond en officieel was vastgesteld dat Wolfgang Grams door zelfdoding om het leven was gekomen, probeerden de ouders van Grams de resultaten van het onderzoek op verschillende manieren juridisch aan te vechten. Zij bleven ervan overtuigd dat hun zoon door agenten was geliquideerd. De rechter kwam echter tot de conclusie dat de exacte omstandigheden in Bad Kleinen weliswaar niet volledig konden worden opgehelderd, maar dat er geen enkel bewijs was waaruit bleek dat hun zoon opzettelijk door de agenten werd gedood. De rechtszaak werd afgewezen en het vonnis werd definitief. Ook RAF-expert Petra Terhoeve is ervan overtuigd dat Grams zichzelf een kogel door het hoofd heeft gejaagd.
Ernst Volker Staub en Daniela Klette
Tijdens de operatie in Bad Kleinen ontdekte de politie een verdacht koppel op het stationsplein. Het tweetal stond ook op de videobeelden die tijdens de arrestatie van de RAF-terroristen waren opgenomen. Deze beelden werden echter niet gepubliceerd. Het koppel werd destijds niet gecontroleerd, om de antiterreuroperatie niet in gevaar te brengen. De autoriteiten realiseerden zich pas later, dat het weleens om de RAF-leden Ernst Volker Staub en Daniela Klette zou kunnen gaan. Echter waren de personen op de video-opnames niet als zodanig te identificeren.
Kluisje
Bij het station in Bad Kleinen zouden na de operatie vingerafdrukken van Staub en Klette gevonden zijn. De vingerafdrukken van Staub zaten onder andere op documenten in de rugzak, die Wolfgang Grams bij zich droeg. In een kluisje op het treinstation van Wismar werd later ook een rugzak aangetroffen, met daarin een aantal brieven en cassettebandjes die aan de Rote Armee Fraktion konden worden gelieerd. Door het lezen van de brieven en het beluisteren van de audio-opnamen, kreeg de politie iets meer inzicht in de organisatiestructuur van de derde RAF-generatie en de hiërarchische verhoudingen tussen de RAF-leden onderling.
Contact met familie
Uit de brieven in de rugzak bleek onder meer dat de RAF-terroristen van de derde generatie nog steeds regelmatig contact hadden met hun familieleden. Dat was bij de eerste en tweede generatie van de RAF wel anders. Wanneer zij ondergronds gingen verbraken ze doorgaans alle contacten met hun familie, vrienden en kennissen. In de rugzak werd onder meer correspondentie gevonden tussen Birgit Hogefeld en haar moeder. De RAF-leden leken moeite te hebben met hun zelfopgelegde isolement en zochten daarom contact met hun ouders. Ook Wolfgang Grams zocht contact met zijn vader en moeder, ondanks dat ze zich fel verzetten tegen de gewapende strijd van hun zoon. Sommige RAF-terroristen stuurden zelfs felicitaties per cassettebandje naar jarige familieleden. Een paar weken na de bomaanslag op de nieuwe gevangenis van Weiterstadt in maart 1993 had Birgit Hogefeld haar moeder gerust gesteld en gezegd dat ze zich geen zorgen hoefde te maken.
Tussenpersonen
Uit de brieven van Hogefeld zou blijken dat de belofte van de RAF om geen politici, bankiers, bestuursvoorzitters of andere prominenten meer te vermoorden, niet per se het einde van de gewapende strijd betekende. Uit de brieven werd ook duidelijk dat de RAF het moeilijk vond om het gevecht met de Duitse staat te de-escaleren. De brieven en cassettebandjes werden waarschijnlijk uitgewisseld met behulp van tussenpersonen, die de contacten tussen de RAF-terroristen en hun familie in stand hielden.
Commentaar Birgit Hogefeld
Tijdens haar strafproces heeft Birgit Hogefeld meermaals commentaar gegeven op de schietpartij in Bad Kleinen. Ze bleef er altijd van overtuigd dat Wolgang Grams opzettelijk door de GSG 9-officieren door zijn hoofd was geschoten. Echter werd ze wel steeds kritischer over haar eigen doen en laten binnen de RAF. In haar slotopmerking tijdens het proces – in het najaar van 1996 – verklaarde ze dat de opheffing van de Rote Armee Fraktion al lang had moeten plaatsvinden. Ze stond terecht voor haar betrokkenheid bij verschillende terroristische misdrijven, waaronder de moord op soldaat Edward Pimental, de bomaanslag op vliegbasis Rhein-Main, poging tot moord op de staatssecretaris van Financiën Hans Tietmeyer en zijn chauffeur en de bomaanslag op de gevangenis van Weiterstadt.
Birgit Hogefeld wordt veroordeeld tot levenslang
Hogefeld werd veroordeeld voor alle ten laste gelegde feiten en kreeg levenslang opgelegd. De veroordeling voor haar aandeel bij de aanslag in Weiterstadt werd later herzien, omdat er sprake zou zijn geweest van een onjuiste beoordeling van het bewijsmateriaal. De levenslange gevangenis bleef echter ongewijzigd. In de zomer van 2011 werd ze voorwaardelijk vrijgelaten.
Kinkel-initiatief
Zonder de gebeurtenissen in Bad Kleinen zou het ontbindingsproces van de RAF, wellicht nog sneller zijn gegaan. Echter duurde het nog vijf jaar – tot 20 april 1998 – voordat de terreurorganisatie zich officieel ophief. In 1992 had de toenmalige minister van Justitie Klaus Kinkel een initiatief gelanceerd om een einde te maken, aan de jarenlange geweldsspiraal van de RAF. Als de terroristen de revolutionaire strijd volledig zouden staken, dan kwamen ze in aanmerking voor vervroegde vrijlating. Dit initiatief kwam hem op veel kritiek te staan. Veel mensen vonden dat clementie voor dergelijke terroristen niet aan de orde kon zijn. Ondanks een nieuwe golf van geweld had Kinkel zijn inspanningen om tot een oplossing van het probleem te komen, toch doorgezet. Het Kinkel-initiatief heeft er waarschijnlijk aan bijgedragen dat het geweld tegen individuele personen door de RAF werd afgezworen.
Scheuring
In september 1993 zouden de RAF-gevangenen Peter-Jürgen Boock en Birgit Hogefeld op het punt hebben gestaan om met de Duitse autoriteiten te gaan praten over het opheffen van de terreurgroep. Naar verluidt werden ze daarbij gesteund door de nog actieve RAF-leden buiten de gevangenis. Daartegenover stond de starre houding van het gevangen RAF-kopstuk Brigitte Mohnhaupt, die zich tot het einde toe verzette tegen iedere vorm van concessie of verzoening met de staat. Door de scheuring binnen de Rote Armee Fraktion waarbij de voor- en tegenstanders van opheffing van de terreurorganisatie lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan, was de rol van Mohnhaupt als leidster van de terreurbeweging in feite uitgespeeld.
Ontbindingsverklaring
Op 20 april 1998 was het dan eindelijk zover. Bij persbureau Reuters in Keulen kwam een officiële verklaring van de Rote Armee Fraktion binnen, waarin de terreurorganisatie haar opheffing aankondigde. In de verklaring die acht pagina’s besloeg schreef de RAF onder meer:
‘Bijna 28 jaar geleden – op 14 mei 1970 – ontstond de RAF als onderdeel van een bevrijdingscampagne. Vandaag ronden we dit project af. De stadsguerrilla in de vorm van de RAF is nu geschiedenis. (…) Het einde van dit project laat zien dat we op deze weg niet succesvol zijn geweest. (…) De RAF kon geen weg naar bevrijding tonen, maar al meer dan twee decennia heeft ze bijgedragen aan het idee van bevrijding.’
Herinnering aan de terroristen
De ontbindingsverklaring eindigde met de herinnering aan de terroristen die tijdens de gewapende strijd waren omgekomen. Daaronder waren niet alleen leden van de RAF, maar ook omgekomen leden van andere linkse terreurorganisaties zoals de 2 Juni-Beweging en de Revolutionaire Cellen. Na de opheffing van de Rote Armee Fraktion werden er geen aanslagen meer door de RAF opgeëist, waardoor men er redelijk zeker van kan zijn dat de terreurorganisatie zich destijds ook daadwerkelijk heeft opgeheven.
Overvallen
Ondanks de opheffing van de RAF ging de zoektocht naar vermoedelijke oud-RAF-leden gewoon door. In september 1999 liepen de terroristen Horst Ludwig Meyer en Andrea Klump tegen de lamp in Wenen. Toen de Oostenrijkse politie het tweetal wilde arresteren ontstond er een vuurgevecht, waarbij Meyer werd doodgeschoten. Klump werd aangehouden en uitgeleverd aan Duitsland. Op 30 juli 1999 vond er een overval plaats op een geldtransporteur in Duisburg (Noordrijn-Wesfalen). Bij deze overval werden sporen gevonden van de voorvluchtige RAF-terroristen Ernst-Volker Staub en Daniela Klette.
Gevreesd voor een comeback van de RAF
Daarom werd gevreesd dat de RAF bezig was aan een comeback met een vierde generatie terroristen, die zouden terugvallen op de oude organisatiestructuren. Kort daarna breidde het Openbaar Ministerie het arrestatiebevel tegen Staub en Klette uit, met de verdenking van de vorming van een nieuwe terreurgroep. Ook in 2015 en 2016 werden na verschillende overvallen sporen gevonden van Staub en Klette. Bij deze overvallen is vermoedelijk ook de voorvluchtige RAF-terrorist Burkhard Garweg betrokken geweest. Later verklaarde de Duitse justitie dat deze overvallen geen terroristische achtergrond suggereerden. Ook volgens RAF-kenners zoals Butz Peters en Klaus Pflieger stonden deze overvallen op zichzelf en waren ze puur bedoeld om geld te stelen voor persoonlijk gewin.
Rol geheime diensten
De meeste terreurdaden van de derde generatie RAF-terroristen werden nooit opgelost. Vrijwel nooit konden politie en justitie specifieke daders aanwijzen. Daarom werd er door sommige mensen gespeculeerd dat de daders misschien niet gezocht moesten worden bij de extreemlinkse terreurorganisatie, maar dat er wellicht andere partijen bij betrokken waren. Want welke rol speelden de geheime diensten en de opsporingsautoriteiten bij de aanslagen?
In nevelen gehuld
En waarom waren er na de aanslag op Detlev Karsten Rohwedder geen aanvallen meer op individuele politici, industriëlen, diplomaten of bankiers? Het politieonderzoek naar de moord op Rohwedder zat vol tegenstrijdigheden, waarvoor de autoriteiten geen plausibele verklaring konden geven. Bovendien waren de werkwijze en doelwitten van de derde generatie RAF-leden, wezenlijk anders dan die van de twee RAF-generaties daarvoor. Was de derde RAF-generatie niet gewoon een middel om de Duitse bevolking af te leiden van de echte daders? Veel facetten van de Rote Armee Fraktion zullen waarschijnlijk altijd in nevelen gehuld blijven.
Lees ook:
Wat was de Rote Armee Fraktion?
Wat waren de belangrijkste leden van de RAF?
Handige links:
Duitsland Instituut: Rote Armee Fraktion tijdlijn.
Duitsland Instituut: RAF in beeld en geluid.
Social History Portal: Rote Armee Fraktion.
Bronnen:
Het Baader-Meinhof Complex (Stefan Aust).
De Rote Armee Fraktion – RAF: 14-05-1970 tot 20-04-1998 (Klaus Pflieger).
Rote Armee Fraktion – Veranderende ideologie en strategie: Een analyse van de RAF van 1970 tot 1992 (Stefan Schweizer).
Sympathie voor de RAF – De Rote Armee Fraktion in Nederland, 1970 – 1980 (J. Pekelder).
De Rote Armee Fraktion – Een overzicht (Johanna Nitsche).
RAF – Wat is waar? De belangrijkste antwoorden (Sven Felix Kellerhoff).
De Rote Armee Fraktion – Een geschiedenis van terroristisch geweld (Petra Terhoeven).