Peter-Jürgen Boock (1951)
Peter-Jürgen Boock is een voormalige terrorist van de terreurorganisatie Rote Armee Fraktion (RAF). Hij behoorde tot de zogenaamde tweede generatie RAF-leden, maar had al vanaf 1969 banden met de latere RAF-leiders Andreas Baader en Gudrun Ensslin. In 1977 was Boock betrokken bij de moord op bankier Jürgen Ponto en nam hij deel aan de ontvoering van de West-Duitse werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer. Daarnaast is hij betrokken geweest bij de voorbereidingen van de kaping van Lufthansa-vlucht 181. Begin 1981 werd hij gearresteerd en later veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. In 1998 werd hij vrijgelaten.
Fysieke en psychische mishandeling
Guerrilla-training in Jordanië
Militaire training in Zuid-Jemen
Moord op Ponto en mislukte raketaanslag
Arrestatie Gert Schneider en Christoph Wackernagel
Arrestatie in 1981 en veroordeling
Verklaringen van RAF-uitvallers
Jeugd
Peter-Jürgen Boock werd op 3 september 1951 geboren in Garding (Sleeswijk-Holstein) en groeide op in Hamburg. Na het afronden van zijn middelbareschooltijd in 1968, begon Peter-Jürgen Boock aan een opleiding tot machinebouwer. Boock had veel ruzie met zijn vader, een man die naar eigen zeggen een fervent voorstander van het nationaalsocialisme was. Mede vanwege die conflicten stopte hij al na een paar weken met zijn opleiding en verliet hij zijn ouderlijk huis. In de zomer van 1968 vertrok hij naar Nederland waar hij tijdelijk onderdak vond in een woongemeenschap in Den Haag.
Welzijnshuis in Glückstadt
In Nederland begon de 17-jarige Boock te experimenteren met drugs en werd hij door de politie betrapt met een paar gram hasj op zak. Na zijn arrestatie in 1968 ondernam hij een zelfmoordpoging. Eenmaal terug in de Bondsrepubliek Duitsland werd Peter-Jürgen Boock opgenomen in een welzijnshuis voor ontspoorde jongeren in Glückstadt. Dit welzijnshuis werd gerund door de West-Duitse overheid. Echter was er voor het welzijn van de jongeren maar weinig oog en was dwangarbeid er aan de orde van de dag. De jongeren moesten zes dagen in de week, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, onbetaald werk verrichten. Ze moesten visnetten knopen, sloten maken, tuinieren en het buitenzwembad onderhouden. Daarnaast werden de jongeren ingezet bij lokale bedrijven en bij boeren op het platteland, zonder dat ze er ook maar een cent voor betaald kregen.
Fysieke en psychische mishandeling
Het welzijnshuis in Glückstadt was allesbehalve een veilige plek voor de jonge adolescenten. Ze werden vernederd door het personeel, gepest door medebewoners, er vonden fysieke mishandelingen plaats en er was sprake van seksueel misbruik. Onhandelbare jongeren werden opgesloten in een eenzame isoleercel in de kelder van het gebouw. In het welzijnshuis van Glückstadt werden jongeren die het al moeilijk hadden, vaak nog verder de grond ingetrapt. Het was dan ook niet verwonderlijk dat velen van hen uiteindelijk op het criminele pad terechtkwamen. Na een opstand in het welzijnshuis werd Peter-Jürgen Boock overgeplaatst naar andere opvanglocaties, waaronder het Beiserhaus, een jeugdhuis in Rengshausen (Hessen).
Thuiscampagne
In juni 1969 bezochten leden van de buitenparlementaire oppositie (APO) het jeugdhuis in Rengshausen, in het kader van de zogenaamde ‘Thuiscampagne’. Deze campagne was erop gericht om de autoritaire en onderdrukkende omstandigheden in het welzijnsonderwijs in de Bondsrepubliek, onder de aandacht te brengen en aan te pakken. Ook de linkse journaliste Ulrike Meinhof ageerde in deze periode tegen de belabberde omstandigheden van kinderen en jongvolwassenen, in West-Duitse jeugdinstellingen. Vooral de jeugdinstellingen in Hessen waren berucht. In haar kritische artikelen riep ze op tot een wettelijk verbod op iedere vorm van kindermishandeling. De APO-leden werden vergezeld door Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Astrid Proll, die net als hen actie voerden tegen de slechte huisvesting van jongeren in gesloten hervormingshuizen.
Leerling van Andreas Baader
Baader en Ensslin waren kort daarvoor door de rechter veroordeeld tot gevangenisstraffen van drie jaar, maar werden na 14 maanden detentie weer vrijgelaten, in afwachting van hun hoger beroep. Ze waren veroordeeld omdat ze betrokken waren geweest bij brandstichtingen in twee warenhuizen in Frankfurt am Main. Ook Thorwald Proll (de oudere broer van Astrid Proll) en Horst Söhnlein hadden aan deze terreuracties deelgenomen. Bij deze brandstichtingen waren geen mensen gewond geraakt, maar er was wel veel water- en rookschade aan de panden ontstaan. De brandaanslagen waren bedoeld als protest tegen de Amerikaanse aanwezigheid in Vietnam.
Peter-Jürgen Boock verlaat het jeugdhuis
Tijdens hun bezoek aan het Beiserhaus riepen de APO-leden de 110 bewoners op, om het jeugdhuis te verlaten. Zo’n 20 jongeren gaven gehoor aan de oproep, waaronder Peter-Jürgen Boock. Hij was direct onder de indruk van Andreas Baader. Niet veel later verliet hij het Beiserhaus en werd hij door Baader en Ensslin geholpen met huisvesting in de buurt van Frankfurt. Vanaf dat moment was Boock een van Baaders ‘leerlingen’.
Drugsverslaving
Peter-Jürgen Boock was onder de indruk van Baaders radicale standpunten en de manier waarop de leider zich naar buiten toe gedroeg. In november 1969 werd het hoger beroep van Andreas Baader en Gudrun Ensslin in het strafproces over de warenhuisbranden afgewezen. De rechter bepaalde dat het duo samen met de twee andere brandstichters Thorwald Proll en Horst Söhnlein, 3 jaar de gevangenis in moest. Söhnlein meldde zich bij de politie en zat zijn gevangenisstraf uit. Baader, Ensslin en Proll waren niet van plan om zich te laten arresteren en vluchtten naar Parijs. Peter-Jürgen Boock bleef in Frankfurt achter. Hij begon steeds meer harddrugs te gebruiken en raakte langzaam maar zeker verslaafd. Daarnaast trad hij zelf ook regelmatig op als drugdealer.
Arrestatie Baader
In februari 1970 keerden Andreas Baader en Gudrun Ensslin weer terug naar West-Berlijn. Twee maanden later – op 4 april – kon Baader worden gearresteerd na een tip van een undercoveragent. Op 14 mei 1970 slaagden Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof, Ingrid Schubert, Irene Goergens en een nooit geïdentificeerde man erin, om Andreas Baader te bevrijden uit een studiecentrum in Berlijn. De West-Duitse autoriteiten hadden hem toestemming gegeven om daar – onder toezicht van de bewakers – samen met Ulrike Meinhof documentatie te raadplegen. Dat was nodig omdat Baader en Meinhof zogenaamd aan een boek zouden gaan werken, over gemarginaliseerde jongeren in de Bondsrepubliek en daarvoor onderzoek wilde doen.
Baader wordt bevrijd
De bevrijdingsactie ging gepaard met veel geweld en er werd flink bij geschoten. In de kogelregen raakten een medewerker van het studiecentrum en twee bewakers gewond. Tijdens de schietpartij maakten de aanvallers ook gebruik van traangas. De 62-jarige medewerker George Linke overleefde de schotenwisseling ternauwernood en werd in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht. Pas na twee weken was hij buiten levensgevaar. Op 8 juli 1970 mocht Linke het ziekenhuis pas weer verlaten. Bewaker Günter Wetter was dusdanig gewond geraakt dat hij vijf weken in ziekenhuis moest blijven.
Ontsnapping
De leden van de Baader-Meinhof-Groep wisten uit het studiecentrum te ontsnappen via een raam. Buiten stonden Astrid Proll en Brigitte Asdonk met auto’s op hen te wachten en de groep vluchtte weg. Doordat ze tijdens de ontsnapping een aantal keren van vluchtvoertuig wisselden, was de politie niet in staat om hen te traceren. Andreas Baader was weer op vrije voeten.
Guerrilla-training in Jordanië
De gewelddadige bevrijding van Andreas Baader uit het studiecentrum, wordt door RAF-deskundigen gezien als het begin van de Rote Armee Fraktion. Het was de eerste aanval geweest waarbij de terreurgroep in wording vuurwapens had gebruikt en waarbij mensen ernstig gewond waren geraakt. Na zijn bevrijding vertrok Baader samen een twintigtal andere RAF-leden naar Jordanië in het Midden-Oosten, waar hij zich aansloot bij de Palestijnse guerrillabeweging al-Fatah.
Vuurwapens en explosieven
In het trainingskamp van al-Fatah namen de RAF-terroristen deel aan paramilitaire oefeningen en werden ze getraind in het gebruik van (automatische) vuurwapens. Tevens leerden ze hoe ze explosieven konden maken. Baader profileerde zich in het kamp als een keiharde leider van de groep. Daardoor kwam hij al snel in conflict met de Palestijnse strijders, die hem uiteindelijk verzochten om het kamp van al-Fatah te verlaten. Andreas Baader gaf daar echter geen gehoor aan.
Aansluiting van SPK-leden
De terreurorganisatie kreeg er een hoop nieuwe leden bij, toen een groot aantal aanhangers van het Socialistische Patiëntencollectief (SPK) zich eind 1971 en begin 1972 aansloot bij de RAF. Hieronder waren Siegfried Hausner, Bernhard Rössner, Hanna Krabbe, Friederike Krabbe, Sieglinde Hofmann, Ralf Friedrich, Klaus Jünschke, Lutz Taufer, Elisabeth von Dyck en Margrit Schiller. De RAF-leden pleegden verschillende bankovervallen om de geplande terreuracties te kunnen financieren.
Amerikaanse doelwitten
In het voorjaar van 1972 vond het zogenaamde ‘Mei-offensief’ plaats, waarin de RAF een reeks van bomaanslagen pleegde in een tijdsbestek van nog geen 2 weken. Ook deze aanslagen waren voornamelijk gericht tegen de oorlog in Vietnam. Om die reden waren er verschillende Amerikaanse doelwitten uitgekozen. Tijdens het Mei-offensief kwamen in totaal vier mensen om het leven en raakten 74 mensen gewond.
Mei-offensief
Op 11 mei 1972 pleegde de RAF een aanslag op het hoofdkwartier van het Amerikaanse leger in Frankfurt, waarbij de Amerikaanse luitenant-kolonel Paul A. Bloomquist om het leven kwam en zeker 13 mensen gewond raakten. Een dag later (op 12 mei 1972) ontploften er explosieven bij een bureau van de West-Duitse landelijke politiediensten in München en een politiebureau in Augsburg. Bij deze aanslagen vielen 17 gewonden. Drie dagen later (op 15 mei 1972) moest rechter Wolfgang Buddenberg het ontgelden. Er ontplofte een bom onder zijn auto in Karlsruhe. Hij overleefde de aanslag, maar zijn echtgenote die bij hem in wagen zat, raakte ernstig gewond.
Axel Springer en Heidelberg
Vier dagen later op (19 mei 1972) was de uitgeverij van Axel Springer in Hamburg aan de beurt. Bij deze bomaanslag raakten zeker 17 mensen gewond. Wonder boven wonder vielen er geen doden. Vijf dagen later (op 24 mei 1972) pleegde de RAF een bomaanslag op het Europese hoofdkwartier van het Amerikaanse leger in Heidelberg. Daarbij kwamen drie Amerikaanse soldaten om het leven en raakten vijf militairen gewond.
Arrestatie van de RAF-leiders
Andreas Baader was direct betrokken geweest bij de aanslagen in Frankfurt, München, Augsburg, Karlsruhe en Heidelberg. Na het Mei-offensief begonnen de autoriteiten in de Bondsrepubliek, een ware klopjacht op de daders. Het duurde dan ook niet lang voordat de kopstukken van de Rote Armee Fraktion door de politie konden worden opgepakt. Op 1 juni 1972 (een week na de aanslag in Heidelberg) werden Andreas Baader, Jan-Carl Raspe en Holger Meins gearresteerd in Frankfurt. Gudrun Ensslin werd op 7 juni 1972 in de boeien geslagen in Hamburg. Op 9 juni 1972 werden Brigitte Mohnhaupt en Bernhard Braun aangehouden in West-Berlijn. De arrestatie van Ulrike Meinhof en Gerhard Müller volgde op 15 juni 1972 in Langenhagen. Irmgard Möller en Klaus Jünschke werden op 9 juli 1972 in Offenbach am Main opgepakt.
Dood van Ian McLeod
Tijdens de klopjacht op de RAF-terroristen viel ook een onschuldig slachtoffer. Bij een huiszoeking in Stuttgart werd de Britse vertegenwoordiger Ian Mcleod, per ongeluk door de politie doodgeschoten. De politie vermoedde dat de woning een schuilplaats van de RAF was. Er zou telefonisch contact zijn geweest tussen het bewuste appartement en een groep Zwitserse anarchisten, die naar verluidt in contact stonden met Andreas Baader.
Grove fout
Toen de agenten door de gesloten slaapkamerdeur heen schoten, werd McLeod door kogels in zijn nek geraakt. Hij was op dat moment naakt en ongewapend. McLeod stierf aan zijn verwondingen. De West-Duitse politie heeft altijd volgehouden dat er wel degelijk een connectie was tussen de Britse vertegenwoordiger en de Rote Armee Fraktion. Anderen beweerden juist dat McLeod een volstrekt onschuldige man was en dat de West-Duitse autoriteiten, een grove fout hadden gemaakt.
Dood van Holger Meins
Peter-Jürgen Boock kreeg een relatie met Waltraud Liewald en trouwde met haar in 1973. Ondertussen werden de RAF-gevangenen in de zwaarbewaakte terroristenvleugel van de Stammheim-gevangenis, onderworpen aan een zeer streng regime. Ze werden van elkaar afgezonderd en verkeerden in strikte isolatie, waardoor ze volledig van de buitenwereld waren afgesloten. Buiten de gevangenismuren protesteerden RAF-sympathisanten tegen de in hun ogen ‘inhumane’ behandeling van de terroristen. Met behulp van de RAF-advocaten wisten de terroristen een informatiesysteem op te zetten, waardoor de gevangenen toch boodschappen aan elkaar konden doorgeven.
Hongerstaking
De RAF-gevangenen spraken vervolgens af om samen in hongerstaking te gaan, uit protest tegen hun behandeling. Op deze manier werden er verschillende collectieve hongerstakingen geïnitieerd. Op 9 november 1974 liep dat fataal af voor een van de RAF-gevangenen. Holger Meins – die gevangenzat in de penitentiaire inrichting van Wittlich – stierf de hongerdood. Na 58 dagen niets te hebben gegeten, woog de 1.86 lange Holger Meins nog geen 40 kilo meer. De woede onder RAF-sympathisanten was groot.
Lorenz-ontvoering
Na de dood van Holger Meins planden links-radicale terroristen van de anarchistische terreurorganisatie 2 Juni-Beweging de ontvoering van een West-Duitse politicus. Het betrof de christendemocraat Peter Lorenz, die op dat moment kandidaat was voor het burgemeesterschap van West-Berlijn. Met de ontvoering wilde de terreurbeweging de overheid onder druk zetten, om een aantal gevangen terroristen vrij te laten. Onder deze gevangenen waren een aantal kameraden van de 2 Juni-Beweging, maar ook een aantal RAF-leden.
Ingespoten met een verdovend middel
Op 27 februari 1975 werd Peter Lorenz daadwerkelijk ontvoerd. De burgemeesterskandidaat werd thuis in West-Berlijn opgehaald door zijn chauffeur Werner Sowa om naar zijn werkplek te worden gereden. Op een smalle kruising werd hun auto plotseling geblokkeerd door een vrachtwagen. De chauffeur van Lorenz moest daardoor krachtig remmen. Vervolgens ramde een van de terroristen met haar voertuig de auto van de CDU-politicus. In no time waren Lorenz en zijn chauffeur omsingeld door terroristen. Sowa kreeg rake klappen. Lorenz verzette zich hevig, maar hij werd ingespoten met een verdovend middel. Vervolgens gingen de terroristen er met Lorenz en zijn dienstauto vandoor.
Houten kist
Na een aantal kilometers wisselden de terroristen van de 2 Juni-Beweging van voertuig en werd Peter Lorenz opgesloten in de kofferbak. Daarna dwongen ze de politicus in een houten kist, die op een busje stond. Met dit busje reden ze vervolgens naar een kelderraam van een woning in West-Berlijn. Via dit raam werd Lorenz naar zijn onderduikplaats gebracht. Het land was in shock want dit was de eerste ontvoering van een politicus door terroristen, in de geschiedenis van de Bondsrepubliek.
Vrijlating terroristen
Al snel werd duidelijk wat de terroristen wilden: de vrijlating van Horst Mahler, Rolf Heissler, Verena Becker, Gabriele Kröcher-Tiedemann, Ingrid Siepmann en Rolf Pohle. Na hun vrijlating moesten ze naar een land van hun keuze worden gebracht. Tijdens hun reis zouden ze worden vergezeld door de Duitse protestantse theoloog, pastoor en SPD-politicus Heinrich Albertz. Als de 6 gevangenen eenmaal veilig op hun eindbestemming waren aangekomen, dan zou Albertz dat bevestigen en zou Peter Lorenz direct worden vrijlaten. Om hun eisen kracht bij te zetten stuurden de terroristen een foto van Lorenz, waarop hij een papier vasthield. Op het papier stond de tekst geschreven:
‘Gevangene van de 2 Juni-Beweging’.
De eisen worden ingewilligd
Kort na de ontvoering van Peter Lorenz werd er door de West-Duitse overheid een crisisteam bijeengeroepen, om zich over de zaak te buigen. De Berlijnse burgemeester Klaus Schütz en de CDU-politicus Helmut Kohl vonden dat het leven van Peter Lorenz op de eerste plaats moest staan. Volgens hen moesten de eisen van de terroristen daarom worden ingewilligd. Bondskanselier Helmut Schmidt was het daar niet mee eens en vond dat je niet met terroristen moest onderhandelen. Uiteindelijk werd er toch besloten om op de eisen in te gaan.
Aden
De gevangenen – op Horst Mahler na – werden op 3 maart 1975, met het vliegtuig naar de Zuid-Jemenitische hoofdstad Aden gebracht. Ook pastoor Heinrich Albertz zat in het toestel. Horst Mahler reisde niet mee, omdat hij ervoor gekozen had om in de gevangenis te blijven zitten. Op 4 maart 1975 kregen de terroristen toestemming van de regering in Zuid-Jemen om het vliegtuig te verlaten. Pastoor Albertz vloog vervolgens terug naar de Bondsrepubliek, waar hij een verklaring van de 2 Juni-Beweging voorlas. ’s Avonds werd Peter Lorenz geblinddoekt naar een park in West-Berlijn gebracht en vrijgelaten.
Kwetsbaar
De West-Duitse regering zat enorm in haar maag met het feit dat ze waren ingegaan op de eisen van terroristen. Dit had namelijk de weg vrijgemaakt voor andere terreurorganisaties, zoals bijvoorbeeld de Rote Armee Fraktion, om dezelfde strategie als de 2 Juni-Beweging te gaan volgen. Nadat bleek dat een aantal van de vrijgelaten gevangenen direct weer aanslagen voorbereidden, dacht de regering: ‘Dit nooit meer’. Op deze manier maakte de West-Duitse overheid zich veel te kwetsbaar en hadden de terroristen alle macht in handen. Er werd besloten om nooit meer met terroristen te onderhandelen, onder welke omstandigheden dan ook.
Gijzeling West-Duitse ambassade in Stockholm
De zorgen van de West-Duitse overheid bleken terecht, want nog geen twee maanden na de Lorenz-ontvoering was het weer raak. Ditmaal waren het de terroristen van de RAF die de vrijlating van hun gevangen kameraden eisten. Op 24 april 1975 bestormden RAF-terroristen de West-Duitse ambassade in Stockholm, waar ze het personeel in gijzeling namen. Ze dreigden de gijzelaars te doden als de Zweedse politie – die inmiddels via de kelder van het gebouw probeerde binnen te sluipen – zich niet zou terugtrekken. De Rote Armee Fraktion stelde de Zweedse autoriteiten een ultimatum. Voor 14.00 uur moest de politie zich hebben teruggetrokken, anders zou de 44-jarige Duitse officier en diplomaat Andreas von Mirbach worden gedood.
Executie Von Mirbach
Er werd geen gehoor gegeven aan het verzoek van de RAF-terroristen en het ultimatum werd een aantal keren verlengd. De politie hield voet bij stuk en gaf niet toe. Daarop werd Von Mirbach vijf keer door zijn hoofd en rug geschoten. Vervolgens werd hij van de trap afgegooid. De diplomaat was echter nog niet meteen dood. Twee Zweedse politieagenten kregen een uur later toestemming om – gestript tot op hun ondergoed – de zwaargewonde Von Mirbach weg te halen. De diplomaat werd vervolgens naar het ziekenhuis gebracht en onmiddellijk geopereerd. Maar zijn verwondingen bleken te ernstig en hij stierf twee uur later.
Executie Hillegaart
De schok in de Bondsrepubliek was groot. Waar de overheid bang voor was, was nu ook daadwerkelijk gebeurd. Om acht uur ’s avonds besloot een crisisteam onder leiding van bondskanselier Helmut Schmidt om niet in te gaan op de eisen van de RAF. In reactie daarop brachten de terroristen vijftien kilo TNT-springstoffen aan in het gebouw, die ze vervolgens met kabels verbonden. Tien voor half elf ’s avonds maakte de RAF een tweede slachtoffer. De 64-jarige Duitse diplomaat Heinz Hillegaart werd voor een open raam gezet en voor de ogen van tal van toeschouwers, zonder pardon doodgeschoten.
Ontploffing van explosieven
Bijna anderhalf uur na de executie van Hillegaart, klonken er plotseling harde knallen in de ambassade. De aangebrachte explosieven werden om onduidelijke redenen per ongeluk gedetoneerd. Waarschijnlijk was een van de terroristen gestruikeld over een kabel, waardoor het elektrische ontstekingsmechanisme werd geactiveerd. Twee RAF-terroristen raakten zo zwaar gewond dat ze overleden. RAF-lid Ulrich Wessel stierf twee uur later in een Zweeds ziekenhuis. RAF-lid Siegfried Hausner stierf twee weken later in een ziekenhuis in Stuttgart. Daarnaast liepen ook de vier andere RAF-leden en tien ambassademedewerkers ernstige brandwonden op. Het ambassadegebouw raakte zwaar beschadigd. De vier overlevende terroristen werden gearresteerd en overgebracht naar de Bondsrepubliek.
Militaire training in Zuid-Jemen
Op 21 mei 1975 werden de eerste generatie RAF-terroristen Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof en Jan-Carl Raspe officieel aangeklaagd en ging het zogenaamde stammheim-proces van start. Tijdens het strafproces sloot Peter-Jürgen Boock zich weer aan bij de RAF en ging ondergronds. Ook zijn echtgenote Waltraud werd lid van de Rote Armee Fraktion.
Siegfried Haag
Onder leiding van het RAF-lid Siegfried Haag werden verschillende RAF-terroristen overgevlogen naar de Zuid-Jemenitische hoofdstad Aden. Daar werden ze militair getraind. Ze leerden guerrillatactieken en leerden hoe ze moesten omgaan met automatische vuurwapens. In deze periode zou Boock nog steeds ernstig verslaafd zijn geweest aan heroïne, hoewel dit door hemzelf altijd werd ontkend.
Dood van Fritz Sippel
Ook in 1976 liet de Rote Armee Fraktion nog regelmatig van zich horen. Zo werd op 7 mei 1976 de 22-jarige West-Duitse politiechef Fritz Sippel in Sprendlingen (ten zuiden van Frankfurt) doodgeschoten, door een altijd onbekend gebleven RAF-lid. Bij de politie was een melding binnengekomen dat er een potloodventer rondhing bij een speeltuin in een recreatiegebied. Toen Sippel en zijn collega Rolf Korol eenmaal bij de speeltuin aankwamen, werden ze geconfronteerd met een groep van drie mannen en twee vrouwen.
Geraakt in zijn borst, buik en hoofd
Het exacte verloop van de gebeurtenissen is altijd onduidelijk gebleven, maar volgens het Duitse dagblad Frankfurter Neue Presse zouden de politieagenten een van de mannen uit de groep, naar hun dienstauto hebben begeleid. Toen de aangehouden man op het punt stond om in de auto plaats te nemen, ging het mis. Er ontstond een handgemeen en de verdachten trokken hun vuurwapens. Fritz Sippel werd geraakt in zijn borst, buik en hoofd. Ook zijn collega Korol raakte ernstig gewond. Sippel stierf aan zijn verwondingen. De daders vluchtten weg.
Detlev Schulz en Johannes Roos
Twee weken na de schietpartij (op 21 mei 1976) werd de 28-jarige student Detlev Schulz in Straatsburg gearresteerd. Schulz had iemand met een wapen van haar handtas beroofd. De politie linkte hem vervolgens aan de RAF. Een dag later werd er een tweede verdachte (Johannes Roos) gearresteerd in Neu-Isenburg. Deze 24-jarige verdachte werd aangehouden nadat hij een auto had gestolen. Tijdens het proces tegen de verdachten getuigde agent Rolf Korol – die het vuurgevecht had overleefd – dat hij alleen de daders had neergeschoten. Hij sloot uit dat zijn collega per ongeluk was geraakt door kogels uit zijn dienstwapen.
Nooit opgehelderd
Detlev Schulz verklaarde tijdens het proces dat hij op 7 mei 1976 wel bij de schietpartij aanwezig was, maar dat hij zelf nooit geschoten had. Daarnaast verklaarde Schulz dat Johannes Roos er op die bewuste dag helemaal niet bij was. Schulz weigerde om de namen bekend te maken van de andere mannen en vrouwen, die die middag in het recreatiegebied in Sprendlingen aanwezig waren. De verdachten werden uiteindelijk vrijgesproken omdat niet kon worden bewezen, dat Johannes Roos erbij was geweest, maar ook niet dat Detlev Schulz de fatale schoten op Fritz Sippel had afgevuurd. De precieze toedracht van het vuurgevecht is nooit opgehelderd. Schulz en Roos konden alleen worden veroordeeld voor verboden wapenbezit en valsheid in geschrifte.
Dood Ulrike Meinhof
Op 9 mei 1976 maakte de 41-jarige Ulrike Meinhof een einde aan haar leven in de Stammheim-gevangenis in Stuttgart. Ze had zichzelf opgehangen aan het raamrooster van haar cel, met een touw dat ze geknoopt had van handdoekstroken. Sommige mensen twijfelden over de echte doodsoorzaak en suggereerden dat de West-Duitse autoriteiten verantwoordelijk waren voor haar dood. Echter bleek na autopsie door de forensisch artsen Joachim Rauschke en Hans Joachim Mallach, dat ze was overleden als gevolg van wurging, zonder tussenkomst van buitenaf.
Tweede autopsie
Een dag later werd het lichaam van Ulrike Meinhof voor een tweede maal onderzocht. Nu werd de autopsie uitgevoerd door de artsen Werner Janssen en Jürgen Schröder. Ook dit keer concludeerde de artsen dat Meinhof zichzelf had opgehangen. Om tot een definitieve conclusie te komen had Jansen het rapport van de eerste autopsie opgevraagd, maar dat is nooit gebeurd.
Offensief 77
Vooral in 1977 was de RAF zeer actief en pleegde de groepering tal van terreurdaden. Deze periode staat bekend als ‘Offensief 77’. Ook dit gewelddadige offensief had als voornaamste doel om RAF-terroristen uit de gevangenissen vrij te krijgen. Het offensief begon op 7 april 1977 met de moord op de West-Duitse procureur-generaal Siegfried Buback in Karlsruhe. De RAF-leden Christian Klar, Brigitte Mohnhaupt, Knut Folkerts en Günter Sonnenberg werden voor deze aanslag vervolgd. De Duitse autoriteiten hebben de exacte toedracht van de moord echter nooit volledig opgehelderd. In het voorjaar van 2007 verklaarde Peter-Jürgen Boock dat het RAF-lid Stefan Wisniewksi de fatale schoten op Buback had gelost. Deze verklaring werd later bevestigd door het RAF-lid Verena Becker.
Moord op Ponto en mislukte raketaanslag
Op 30 juli 1977 was Peter-Jürgen Boock betrokken bij de moord op bankier Jürgen Ponto. Hij zou de vluchtauto hebben bestuurd, waarmee de RAF-terroristen Brigitte Mohnhaupt, Christian Klar en Susanne Albrecht konden ontsnappen. De technisch onderlegde Boock speelde ook een belangrijke rol bij de mislukte aanslag op 25 augustus 1977, op het gebouw van het Federale Hof van Justitie (Bundesgerichtshof) in Karlsruhe. Daarvoor had hij een raketwerper gebouwd die werd opgesteld in een appartementencomplex recht tegenover het gebouw. Maar doordat de mechanische wekker die de ontsteker zou moeten activeren niet was opgewonden, werd de raket niet afgeschoten. Peter-Jürgen Boock verklaarde later dat hij de actie opzettelijk had gesaboteerd, omdat hij twijfels had over de terreuractie. Dat werd echter niet door de rechtbank geloofd.
Siegfried Hausner Commando
Peter-Jürgen Boock behoorde ook tot het zogenaamde ‘Siegfried Hausner Commando’, dat verantwoordelijk was voor de ontvoering en moord op de West-Duitse econoom en werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer in de herfst van 1977. Boock was in deze hoedanigheid veertien dagen lang een van de mensen geweest die Schleyer bewaakten. Ook deze ontvoering had als belangrijkste doel, het vrij krijgen van de gevangen RAF-leiders. Wederom werd de West-Duitse regering voor een ultimatum gesteld. De regering werd nog eens extra onder druk gezet doordat de Palestijnse verzetsbeweging PFLP – die een nauwe relatie onderhield met de RAF – een vliegtuig van Lufthansa kaapte. Deze kaping werd op 18 oktober 1977 door Duitse commandotroepen in Mogadishu beëindigd.
Zelfmoord RAF-leiders
Enkele uren na het beëindigen van de kaping werden de RAF-leiders Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe dood in hun cel aangetroffen. De officiële doodsoorzaak luidde zelfmoord. Baader en Raspe hadden zichzelf doodgeschoten met vuurwapens die door hun advocaten naar binnen waren gesmokkeld. Ensslin had zichzelf met een kabel opgehangen aan het kruiskozijn van haar celraam. Een andere RAF-gevangene – Irmgard Möller – werd aangetroffen met ernstige steekwonden. Zij zou later verklaren dat haar kameraden geen zelfmoord hadden gepleegd, maar dat hun dood was geïnitieerd door de Duitse overheid.
Hanns-Martin Schleyer wordt dood aangetroffen
De precieze toedracht van deze zogenaamde ‘dodennacht van Stammheim’, is nooit helemaal duidelijk geworden. Dezelfde dag nog liet RAF-terroriste Silke Maier-Witt via een brief aan het links-liberale Franse dagblad Libération weten, dat de Rote Armee Fraktion het leven van Hanns-Martin Schleyer had beëindigd. Het dode lichaam van de werkgeversvoorzitter werd een dag later – op 19 oktober 1977 – gevonden in een kofferbak in Mulhouse, in de Franse Elzas.
Pijnmedicatie
Peter-Jürgen Boock zou echter geen getuige zijn geweest van de moord op Hanns-Martin Schleyer. Hij was daarvoor al naar de Iraakse hoofdstad Bagdad vertrokken, om te helpen met de voorbereidingen van de kaping van het Lufthansa-toestel. Jaren later in september 2007 gaf Boock toe te hebben ingestemd met de moord op Schleyer, nadat de Duitse commandotroepen de vliegtuigkaping hadden beëindigd. De fatale schoten op de werkgeversvoorzitter zouden zijn gelost door Stefan Wisniewski en Rolf Heissler. In Bagdad zou Boock ernstige ontwenningsverschijnselen hebben gekregen. Het drugsgebruik van Boock leidde uiteindelijk tot een aantal arrestaties van RAF-terroristen in Europa. Peter-Jürgen Boock probeerde zijn drugsverslaving te verbloemen en deed net alsof hij leed aan darmkanker en daarom pijnmedicatie nodig had.
Arrestatie Gert Schneider en Christoph Wackernagel
De RAF-leden Gert Schneider en Christoph Wackernagel gingen naar Amsterdam op zoek naar voorraden pijnstillers voor Peter-Jürgen Boock. Ze doken onder in een schuilappartement van de RAF, dat al enige tijd door de Nederlandse politie in de gaten werd gehouden. Op de avond van 10 november 1977 liep het tweetal in een hinderlaag bij een telefooncel in de buurt van het appartement, waarna ze werden gearresteerd. Bij de arrestatie werd hevig geschoten tussen de politie en de terroristen. Tevens liet Schneider een handgranaat afgaan. Beide terroristen en drie Nederlandse politieagenten raakten daarbij gewond.
Arrestatie Christine Kuby
Ruim twee maanden later – op 21 januari 1978 – probeerde het RAF-lid Christine Kuby om pijnstillers te bemachtigen bij een apotheek in Hamburg. Echter liep ook zij tegen de lamp. De apotheekmedewerker merkte dat Kuby haar een neprecept toonde en werd achterdochtig door de hoeveelheid medicijnen die ze nodig had. De apotheker schakelde de politie in die zich vervolgens naar de apotheek haastte. Toen de Hamburgse politie haar probeerde te arresteren trok Kuby haar pistool en schoot op de agenten. De dienders schoten terug.
Geen pijnstillers
Tijdens het vuurgevecht raakte Kuby gewond, maar haar verwondingen hadden geen ernstige gevolgen. Een van de politieagenten werd in de borst geraakt en was er wel zeer ernstig aan toe. In amper twee maanden tijd waren drie RAF-terroristen opgepakt en was het niet gelukt om pijnstillers te regelen voor Peter-Jürgen Boock.
Arrestatie in Joegoslavië
In Bagdad werd Peter-Jürgen Boock door andere leden van de Rote Armee Fraktion steeds meer gezien als een last. Daarom werd besloten om Boock naar Oost-Berlijn te sturen en hem daar door artsen te laten onderzoeken. Echter werd hij op 11 mei 1978 samen met zijn RAF-kameraden Brigitte Mohnhaupt, Rolf Clemens Wagner en Sieglinde Hofmann gearresteerd in Zagreb, in het toenmalige Joegoslavië. De Joegoslavische regering leverde hen echter niet uit aan de Bondsrepubliek Duitsland, maar liet ze een half jaar later in november 1978 weer vrij. Vervolgens vloog het viertal naar Aden in Zuid-Jemen.
Bankoverval in Zürich
Op 19 november 1979 dook Peter-Jürgen Boock weer op in het Zwitserse Zürich. Samen met zijn RAF-kameraden Christian Klar, Rolf Clemens Wagner en Henning Beer was hij betrokken bij een bankoverval. Tijdens hun vlucht voor de politie ontstond een heftige schietpartij, waarbij de toevallige voorbijganger Edith Kletzhändler dodelijk werd geraakt. Een automobiliste die door de terroristen met geweld uit haar wagen werd gesleept, raakte ernstig gewond. Wagner kon door de Zwitserse politie worden gearresteerd. Boock, Klar en Beer wisten te ontsnappen met een buit van 213.000 frank.
Arrestatie in 1981 en veroordeling
In februari 1980 verliet Peter-Jürgen Boock (terwijl hij in Parijs verbleef) de RAF. Hij had geen zin meer in de gewapende revolutionaire strijd. Het zou echter nog een jaar duren voordat hij door de West-Duitse autoriteiten kon worden gearresteerd. Op 22 januari 1981 werd hij in Hamburg opgepakt. Hij werd tweemaal veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf (in 1984 en 1986), wegens lidmaatschap van een terroristische organisatie, betrokkenheid bij de moord op Jürgen Ponto en de ontvoering van en moord op Hanns-Martin Schleyer. Ook Boocks echtgenote Waltraud heeft deelgenomen aan verschillende RAF-acties, waaronder een bankoverval in Wenen in 1976. In 1977 werd Waltraud veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf en een half jaar. In 1987 kwam ze weer op vrije voeten.
Moord op Gerold von Braunmühl
Op 10 oktober 1986 pleegden RAF-terroristen van de derde generatie een aanslag op Gerold von Braunmühl, een hooggeplaatste Duitse diplomaat bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Toen Von Braunmühl ’s avonds voor zijn woning in Bonn-Ippendorf met een aktetas uit een taxi stapte, stond hij plotseling oog in oog met een persoon met een wollen hoed, die een pistool op hem richtte. Vervolgens werden er twee kogels op het bovenlichaam van de diplomaat afgevuurd. De zwaargewonde Von Braunmühl probeerde te ontsnappen achter een geparkeerde auto, maar naast hem verscheen een tweede persoon die hem van dichtbij door het hoofd schoot. Vervolgens gingen de schutters er met de aktetas vandoor.
Zelfde wapen als waarmee Schleyer zou zijn gedood
Later werd hun vluchtauto teruggevonden in Bonn-Endenich. Op de Tsjecho-Slowaakse ambassade – niet ver van de plek waar Von Braunmühl om het leven was gebracht – lieten de moordenaars een bekentenisbrief achter. In deze brief eiste het ‘Ingrid Schubert Commando’ van de RAF de verantwoordelijkheid op. Tijdens het forensisch onderzoek identificeerde de politie een Smith & Wesson-revolver als het moordwapen. Met dit wapen zou ook werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer zijn neergeschoten.
Open brief gebroeders Von Braunmühl
In november 1986 (amper een maand na de moord op Von Braunmühl) schreven zijn vijf broers een open brief aan de Rote Armee Fraktion, in het linkse Duitse dagblad Die Tageszeitung (taz). De aanhef van de brief luidde:
‘Aan de moordenaars van onze broer’.
Door de publicatie van deze brief hoopten de broers antwoord te krijgen op de vraag, waarom de RAF juist Von Braunmühl had uitgekozen als doelwit. Daarnaast wilden ze hiermee een dialoog met de terreurorganisatie aangaan, om dit soort aanslagen voortaan te voorkomen.
Gustav Heinemann Citizens Prize
De broers ontvingen voor hun verzoek aan de RAF om een einde te maken aan de gewelddadige terreuracties, in 1987 de ‘Gustav Heinemann Citizens Prize’. Deze burgerprijs werd toegekend aan personen, groepen of organisaties, die op onafhankelijke wijze een bijzondere bijdrage hebben geleverd aan vrijheid en rechtvaardigheid. Het geldbedrag van 20.000 Duitse mark dat aan deze prijs was verbonden, werd door de broers ter beschikking gesteld van een fonds voor rechtsbijstand voor Peter-Jürgen Boock. Daarmee wilden de broers een verzoenend signaal afgeven aan de Rote Armee Fraktion.
Gratieverzoek
In 1988 diende Peter-Jürgen Boock een gratieverzoek in bij de toenmalige bondspresident Richard von Weizsäcker. Dit gratieverzoek werd echter geweigerd omdat Weizäcker twijfelde aan het berouw dat Boock toonde. Boock bagatelliseerde zijn betrokkenheid bij de aanslagen en beweerde dat hij zelf nooit iemand had gedood. Naar eigen zeggen kleefde er dan ook geen bloed aan zijn handen. Ook zou hij nooit aanwezig zijn geweest als er iemand door zijn kameraden werd vermoord. Zijn rol binnen de RAF zou uiterst beperkt zijn geweest. De West-Duitse justitie wees die verklaringen echter van de hand.
Verklaringen van RAF-uitvallers
Op basis van verklaringen van zogenaamde RAF-uitvallers – RAF-terroristen die begin jaren 80 naar Oost-Duitsland waren gevlucht en na de val van De Muur werden gearresteerd – diende de procureur-generaal in de zomer van 1990, opnieuw een aantal aanklachten in tegen Peter-Jürgen Boock. Twee jaar later (in mei 1992) gaf Boock toe dat hij had gelogen over zijn betrokkenheid bij de ontvoering van Hanns-Martin Schleyer.
Actief meegedaan
Volgens de RAF-uitvallers was Boock niet alleen aanwezig geweest bij verschillende moordpartijen, maar had hij zelf ook met automatische vuurwapens op mensen geschoten. Zo had hij volgens hen actief meegedaan aan de schietpartij voorafgaand aan de ontvoering, waarbij Schleyers chauffeur en drie van Schleyers lijfwachten om het leven kwamen.
Meerdere kogels uit verschillende vuurwapens
Schleyer zou na de wekenlange durende ontvoering uiteindelijk in de kofferbak van een auto vanuit Brussel naar Noord-Frankrijk zijn gebracht, en vervolgens in een bos met één schot in zijn nek om het leven zijn gebracht. Echter blijkt uit het autopsierapport dat Schleyer werd getroffen door meerdere kogels uit verschillende vuurwapens. Het oorspronkelijke plan was om de auto met het dode lichaam van de werkgeversvoorzitter naar Bonn te rijden en het voertuig te parkeren voor de Bondskanselarij. Van dat plan werd echter afgeweken en de wagen werd op 19 oktober 1977 neergezet, bij Mulhouse in de Franse Elzas.
Preparatie vuurwapens
Peter-Jürgen Boock zou – in opdracht van Brigitte Mohnhaupt – ook de vuurwapens hebben geprepareerd, waarmee Andreas Baader en Jan-Carl Raspe zichzelf hadden doodgeschoten. Hij plakte de inhoud van een dossiermap aan de binnenkant op een breedte van enkele centimeters, zodat er bij het doorbladeren niets verdachts kon worden gevonden. Vervolgens werd in het gelijmde deel een uitsnijding gesneden, waarin de delen van een gedemonteerd wapen paste.
Arndt Müller
In de rechtszaal werden de dossiermappen vervolgens door RAF-advocaat Arndt Müller overhandigd aan de RAF-gevangenen, die de mappen vervolgens meenamen naar hun cel. Deze gang van zaken bleef onopgemerkt omdat de dossiermappen heel vluchtig door de bewakers werden gecontroleerd. Vanwege de veiligheid moesten de terroristen na een procesdag immers snel uit de rechtszaal worden verwijderd. Voor een uitgebreide controle was eenvoudigweg geen tijd.
Intercomsysteem
Op deze manier konden meerdere mappen de Stammheim-gevangenis worden binnengebracht. De wapenonderdelen (waaronder zelfs explosieven en ontstekers) konden op deze manier onopvallend de cellen in worden gesmokkeld. Andreas Baader verstopte zijn wapen eerst in een muuropening en later in een platenspeler. Jan-Carl Raspe had zijn pistool verborgen in een holte van een muur achter een plint. Op deze wijze konden ook kleine elektrische onderdelen de gevangenis binnen worden gesmokkeld, waarmee Raspe een soort intercomsysteem kon opzetten. Via dit intercomsysteem konden de RAF- gevangenen heimelijk met elkaar communiceren.
Na zijn vrijlating
Op 13 maart 1998 werd Peter Jürgen Boock uit de gevangenis vrijgelaten, nadat hij 17 jaar had vastgezeten. Net als het RAF-lid Silke Maier-Witt is Boock een van de weinige voormalige RAF-terroristen, die het stilzwijgen over de terreurdaden heeft doorbroken. Echter staat Boock in tegenstelling tot Maier-Witt (die zich na haar vrijlating actief ging inzetten voor vredeswerk op de Balkan) bekend om zijn lage geloofwaardigheid.
Publieke debat
Door sommige mensen wordt hij zelfs omschreven als de ‘Karl May’ van de Rote Armee Fraktion. Een verteller die (afhankelijk van de behoefte) een verhaal volledig naar zijn hand kan zetten. Na zijn vrijlating hertrouwde Peter-Jürgen Boock met de bibliothecaris en liedonderzoeker Barbara Zoche. Hij is werkzaam als freelance schrijver en woont met zijn huidige vrouw in Italië. Boock nam in de afgelopen jaren deel aan het publieke debat over de Rote Armee Fraktion en gaf meerdere interviews over zijn RAF-periode.
Lees ook:
Een volledig overzicht van RAF-terroristen