Irmgard Möller (1947)

Irmgard Möller is een voormalige terroriste van de terreurorganisatie Rote Armee Fraktion (RAF). Ze behoorde tot de zogenaamde eerste generatie van de RAF. In mei 1972 was Möller betrokken bij de bomaanslagen op een politiebureau in Augsburg en het Europese hoofdkwartier van het Amerikaanse leger in Heidelberg. Bij deze laatste aanslag kwamen drie Amerikaanse militairen om het leven en raakten zeker vijf mensen gewond. Op 9 juli 1972 werd ze samen met de RAF-terrorist Klaus Jünschke gearresteerd in Offenbach am Main.

Volledige isolatie

Tijdens de eerste jaren van haar detentie zat ze opgesloten in volledige isolatie en had ze nauwelijks contact met anderen. In de gevangenis ging ze talloze keren in hongerstaking uit protest tegen het strenge gevangenisregime. In 1979 werd Irmgard Möller veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Na 22 jaar in gevangenschap te hebben doorgebracht, werd ze in 1994 vanwege haar slechte gezondheid vrijgelaten.

Studentenbeweging

Relatie met Fritz Teufel

Aansluiting bij de RAF

Arrestatie in Offenbach am Main

Gevangenschap

Dodennacht van Stammheim

Veroordeling

Interview met Der Spiegel

Vrijlating

 

Studentenbeweging

Irmgard Möller werd geboren op 13 mei 1947 in Bielefeld (Noordrijn-Westfalen). Ze groeide op als dochter van een leraar in een streng katholiek gezin. Möller ging Duits studeren in München en sloot zich in 1968 aan bij de studentenbeweging. In die periode waren er overal in de Bondsrepubliek massale studentenprotesten tegen oorlog in Vietnam en tegen de plannen van de regering onder bondskanselier Kurt Georg Kiesinger. Ook werd er gedemonstreerd tegen de bestaande onderwijsstructuren van de universiteiten in West-Duitsland. De studentenprotesten werden aangevoerd door een sterke goed georganiseerde buitenparlementaire oppositie (APO).

APO

De APO wilde een sociale en politieke verandering de Bondsrepubliek op gang brengen. Echter, werden de grootschalige demonstraties door de politie met harde hand afgeslagen. Talloze studenten en andere demonstrerende linkse jongeren werden gearresteerd en strafrechtelijk vervolgd. Daarom richtte de APO een organisatie op die rechtshulp aanbood aan veroordeelde socialistische studenten. Tevens richtte de buitenparlementaire oppositie de ‘Rote-Hilfe’ op, een hulporganisatie die voornamelijk bestond uit jonge linkse artsen en verpleegkundigen uit ziekenhuizen. De Rote-Hilfe begeleidde en verzorgde onder meer de studenten tijdens de straatprotesten gewond waren geraakt.

 

Relatie met Fritz Teufel

Ook Irmgard Möller werd tijdens haar studententijd politiek actief. Ze werd meegesleept door het idee dat taboes binnen de conservatie West-Duitse samenleving moesten worden doorbroken en nieuwe vrijheden moesten worden verworven. In deze periode woonde ze in dezelfde woongemeenschap als de latere RAF-terroristen Rolf Heissler en Brigitte Mohnhaupt. Möller had destijds een relatie met de flamboyante links-radicaal Fritz Teufel, een lid van de beruchte West-Berlijnse politiek gemotiveerde woongemeenschap ‘Kommune 1’.

Schwarze-Hilfe

Fritz Teufel was in 1969 een van de oprichters van de terreurgroep Tupamaros München (TM). In 1973 ging hij ondergronds bij de terreurorganisatie 2 Juni-Beweging. Veel RAF-experts denken dat Irmgard Möller zich nooit bij de linkse terreurscene had aangesloten, als ze Teufel in zomer van 1968 niet had ontmoet. Irmgard Möller was aanvankelijk betrokken bij de anarchistische hulpgroepen van de ‘Schwarze-Hilfe’, een hulporganisatie die zich solidair verklaarde met gedetineerden die gelabeld waren als ‘politiek gevangenen’. In die hoedanigheid werd ze steeds radicaler.

 

Aansluiting bij de RAF

In 1971 sloot Irmgard Möller zich actief aan bij de RAF en ging ze ondergronds. In het voorjaar van 1972 was ze betrokken bij de reeks terreuraanslagen tijdens het zogenaamde ‘Mei-offensief’. Daarbij werden bomaanslagen gepleegd op faciliteiten van het Amerikaanse leger in Frankfurt en Heidelberg, de uitgeverij van Axel Springer in Hamburg en twee politiebureaus Beieren. Daarnaast pleegde de RAF een bomaanslag op de federale rechter Wolfgang Buddenberg, waarbij zijn echtgenote ernstig gewond raakte. Tijdens het Mei-offensief van de Rote Armee Fraktion kwamen in totaal 4 mensen om het leven en raakten 74 mensen gewond. Na de reeks bomaanslagen was het voor de West-Duitse overheid duidelijk dat ze te maken hadden met een zeer goed georganiseerde terreurgroep.

Klopjacht

Na het Mei-offensief organiseerde de West-Duitse autoriteiten een van grootste klopjachten op terroristen uit de Duitse geschiedenis. Daarbij werden in het hele land huiszoekingen gedaan, grensovergangen gecontroleerd en bij de op- en afritten van snelwegen werden voertuigen aan een grondige inspectie onderworpen. Ook de media en burgerbevolking werden door de autoriteiten opgeroepen om naar de terroristen uit te kijken.

Aktie Waterslag

Deze groots opgezette landelijke politieactie (die bekend werd als ‘Aktie Waterslag)’, leidde al snel tot resultaat. In amper twee weken tijd – tussen 1 en 15 juni 1972 – werden Andreas Baader, Holger Meins, Jan-Carl Raspe, Gudrun Ensslin, Brigitte Mohnhaupt, Bernhard Braun, Ulrike Meinhof en Gerhard Müller door de politie gearresteerd. Daarmee zaten de leiders van de RAF allemaal achter slot en grendel.

 

Arrestatie in Offenbach am Main

Irmgard Möller werd op 9 juli 1972 samen met het RAF-lid Klaus Jünschke opgepakt in Offenbach am Main. De politie had een hinderlaag voor de twee terroristen opgezet bij de bloemenkiosk bij het ziekenhuis van Offenbach. Daarbij werd de politie geholpen door het RAF-lid Hans-Peter Konieczny, een 19-jarige drukker die de terreurgroep ondersteunde, met het vervaardigen van vervalste identiteitsdocumenten. Twee dagen voor de aanhouding van Irmgard Möller en Klaus Jünschke (op 7 juli 1972) was Hans-Peter Konieczny gearresteerd in de drukkerij. Aan zijn arrestatie werd geen ruchtbaarheid gegeven in de media, waardoor andere RAF-leden er niet van op de hoogte waren.

Konnieczny werkt met justitie mee

Konieczny werd naar het politiebureau van Tübingen gebracht en verhoord door de rechercheurs. ’s Avonds werd hij opgesloten in een politiecel in Stuttgart. De volgende dag (op 8 juli 1972) werd de documentvervalser naar het Openbaar Ministerie in Karlsruhe gebracht. Daar deed justitie hem een aanbod. Als hij zou meewerken met de West-Duitse autoriteiten en cruciale informatie over de Rote Armee Fraktion zou geven, dan kon hij zeer waarschijnlijk een fikse strafvermindering tegemoet zien. Daarnaast zou justitie hem een financiële beloning in het vooruitzicht hebben gesteld. Om te voorkomen dat hij jarenlang de gevangenis in zou draaien, was Hans-Peter Konieczny bereid om zijn RAF-kameraden te verraden.

Bloemenkiosk

Een aantal dagen voor de arrestatie van Konieczny was er een ontmoeting geweest tussen hem en Irmgard Möller, bij de bloemenkiosk bij het ziekenhuis van Offenbach am Main. Toen Konieczny op de afgesproken locatie aankwam, zag hij dat Möller het park aan de overkant van de weg uitgelopen kwam. Vervolgens waren ze samen naar een bushalte even verderop gelopen. Op dat ogenblik kwam er een man uit hetzelfde park gelopen. Dit RAF-lid (Klaus Jünschke) liep echter niet rechtstreeks naar Möller en Konieczny toe, maar hield even afstand (waarschijnlijk om de omgeving te controleren). Even later reed het drietal naar een ander park in de buurt, waar ze met elkaar spaken.

Bankoverval

In het park bespraken ze onder meer de onfortuinlijke situatie waarin de RAF op dat moment verkeerde. Hun leiders waren immers een maand daarvoor allemaal opgepakt, waardoor de terreurgroep niet meer centraal werd aangestuurd. Bovendien had de Rote Armee Fraktion praktisch geen financiële middelen meer om de gewapende strijd voort te zetten. Om toch weer aan geld te komen bespraken Irmgard Möller, Klaus Jünschke en Hans-Peter Konieczny de mogelijkheid voor het plegen van een bankoverval.

Hinderlaag

Na zijn arrestatie (enkele dagen na de ontmoeting in het park) en zijn toezegging om mee justitie mee te werken, informeerde de politie bij Hans-Peter Konieczny welke RAF-leden volgens hem relatief eenvoudig in de val zouden kunnen worden gelokt. Konieczny vertelde over de ontmoeting in het park en gaf aan dat hij wederom een afspraak zou kunnen maken met Möller en Jünschke. Nog dezelfde dag maakte de politie een arrestatieplan. De hinderlaag zou worden uitgezet bij de bloemenkiosk bij het ziekenhuis in Offenbach. Konieczny maakte een afspraak met zijn RAF-kameraden voor ’s middags 13.30 uur bij de kiosk.

Speciaal arrestatieteam

In de directe omgeving van de kiosk werden ongeveer 30 politiemensen van een speciaal arrestatieteam verdekt opgesteld. Ook waren er agenten op de locatie aanwezig die zich vermomd hadden als dronkenlappen, die op de bankjes in het park zaten. Andere agenten hadden zich vermomd als nietsvermoedende wandelaars, die door het park slenterden.

Klaus Jünschke wordt aangehouden

Op 9 juli 1972 om 13.30 uur stond Hans-Peter Konieczny op de afgesproken plek bij de bloemenkiosk te wachten op zijn afspraak. Even later stopte er een bus bij de bushalte. Klaus Jünschke stapte uit en stak de weg over. Vervolgens liep hij naar Konieczny toe. Op dat moment kwam het arrestatieteam direct in actie. Van alle kanten naderden gewapende agenten. Een paar tellen later werd Jünschke hardhandig tegen de grond gewerk een aangehouden.

Geen argwaan wekken

Konieczny – die bij de politie in het complot zat – speelde het spel mee en werd (om geen argwaan te wekken bij Jünschke) ook tegen de grond gewerkt. Klaus Jünschke werd afgevoerd en vastgezet in een politiecel. Hans-Peter Konieczny werd ook afgevoerd, maar op het politiebureau werden zijn handboeien direct weer verwijderd. Met de arresatie van Jünschke zat de taak van Konieczny er echter nog niet op. Hij moest het kunstje nogmaals opvoeren, maar dit keer met Irmgard Möller.

Uiterlijke transformatie

Om 14.30 uur zou Irmgard Möller naar de kiosk komen. Hans-Peter Konieczny en alle politiemensen in het park bij de bloemenkiosk hadden hun posities weer ingenomen. De teleurstelling was groot toen er om 14.30 uur nog niemand te zien was. Ook om 15.30 uur was Irmgard Möller nog steeds niet op de afgesproken plek verschenen. Toen de politie van plan was om de hele operatie af te blazen, stond Möller plotseling naast Konieczny. De politiemensen hadden haar niet herkend, omdat ze een uiterlijke transformatie had ondergaan. Haar lange haren hadden plaatsgemaakt voor een kort pittig kapsel. Om de een of andere reden besloot Konieczny op dat moment om Irmgard Möller te waarschuwen voor het arrestatieteam dat op het punt stond om haar te arresteren.

Irmgard Möller wordt aangehouden

Toen Hans-Peter Konieczny wilde weglopen, liep Möller achter hem aan. Daardoor kreeg de politie in gaten dat de vrouw met het korte kapsel, de gezochte terroriste was. Toen de agenten op haar afrenden verzette ze zich hevig. Ze probeerde de agenten te bijten en te krabben met haar nagels. Voordat Möller de kans had om naar het vuurwapen uit haar handtas te grijpen, werd ze tegen de grond gewerkt en in de boeien geslagen. Terwijl Möller werd afgevoerd schold ze de agenten uit voor varkens. Ook Hans-Peter Konieczny werd voor ‘de show’ wederom gearresteerd en afgevoerd.

Vrijlating Hans-Peter Konieczny

Na de arrestatie van Möller werd Konieczny naar de zwaarbeveiligde Stammheim-gevangenis in Stuttgart gebracht. Daar werd hij zeven weken in voorlopige hechtenis gehouden. Gedurende die tijd werd hij permanent door justitie verhoord. In september 1972 waren de verhoren afgelopen en hij werd onder bepaalde voorwaarden vrijgelaten. Zo moest hij voor justitie beschikbaar blijven, omdat hij waarschijnlijk nog veel meer informatie over de Rote Armee Fraktion kon geven. Tevens wilde justitie hem als getuige oproepen tijdens de strafprocessen tegen de RAF-leiders. Bij zijn vrijlating zou Konieczny een geldbedrag hebben meegekregen.

Represailles

Hans-Peter Konieczny realiseerde zich dat hij in groot gevaar verkeerde, want op het verraden van RAF-kameraden stonden vrijwel zeker represailles, door de nog actieve ondergrondse terroristen. Achteraf gezien had Konieczny veel spijt van de medewerking met justitie. In de jaren na zijn vrijlating moest hij voortdurend over zijn schouder kijken en leven met de angst dat er ieder moment een wraakactie op hem zou kunnen worden uitgevoerd. Als hij Irmgard Möller en Klaus Jünschke niet had verlinkt, dan had hij waarschijnlijk acht jaar de gevangenis in gemoeten, maar dan had hij daarna wellicht een relatief normaal en onbezorgd leven kunnen leiden.

Tweede generatie

Na de arrestatie van de eerste generatie RAF-leden, werd er een tweede generatie RAF-terroristen gevormd. Zij hadden als voornaamste doel het bevrijden van Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof en de andere RAF-terroristen uit de gevangenis. Veel van deze nieuwe terroristen werden gerekruteerd door de RAF-advocaat Siegfried Haag, die met de Rote Armee Fraktion sympathiseerde. De tweede generatie RAF-terroristen was onder meer verantwoordelijk voor de gijzelingsactie in de West-Duitse ambassade in Stockholm in 1975 en de moordaanslagen op de procureur-generaal Siegfried Buback en de bankier Jürgen Ponto in 1977. Daarnaast pleegden terroristen van de tweede generatie in 1977 een mislukte raketaanslag op het gebouw van het Federale Hof van Justitie (Bundesgerichtshof) in Karlsruhe.

 

Gevangenschap

Tijdens de eerste jaren van haar gevangenschap werd Irmgard Möller net als haar RAF-kameraden, in volledige isolatie opgesloten. De muren waren geluidsdicht gemaakt, ze mocht geen bezoek ontvangen en haar advocaten konden alleen via een scheidingswand met haar spreken. Haar gezondheid ging steeds verder achteruit. Ze kreeg huidproblemen, kampte met ernstige gebitsaandoeningen, zware hoofdpijnen en een verstoord zenuwstelsel. Daarnaast leed ze aan psychosomatische klachten die uiteindelijk overgingen in echte ziekten. Deze gezondheidsproblemen hadden voor een deel te maken met de zogenaamde ‘sensorische deprivatie’, waaraan de gedetineerde RAF-terroristen werden blootgesteld. Door het gebrek aan zintuigelijke ervaringen en prikkels werd de normale ontwikkeling van de fijne structuur van de hersenen nadelig beïnvloed.

Hongerstakingen

Doordat de RAF-gevangenen nauwelijks nog met anderen konden praten, werd de hele manier van denken veranderd en ontstonden er tal van cognitieve problemen. Daarnaast zagen de gevangenen geen foto’s of bewegende beelden meer, waardoor het steeds lastiger voor hen werd om nog associaties te maken. Vervolgens kregen ze last van allerlei psychische stoornissen zoals hallucinaties, extreme angsten en depressies. De gezondheid van Irmgard Möller had ook ernstig te lijden door de twaalf hongerstakingen waaraan ze tijdens haar detentieperiode deelnam. Ook andere RAF-gevangenen hadden zwaar te lijden onder de collectieve hongerstakingen. Op 9 november 1974 overleed het RAF-lid Holger Meins in de gevangenis van Wittlich aan de gevolgen van een hongerstaking, waardoor hij niet meer konden worden veroordeeld.

Stammheim-proces

Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe werden aangeklaagd tijdens het zogenaamde ‘Stammheim-proces’ dat op 21 mei 1975 van start ging in een zwaarbewaakte bunker, op het terrein van de Stammheim-gevangenis. Op 9 mei 1976 maakte Ulrike Meinhof in haar cel een einde aan haar leven. Ze had zichzelf met handdoekstroken opgehangen aan het raamrooster. Op 28 april 1977 werden Baader, Ensslin en Raspe veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens hun betrokkenheid bij de bomaanslagen tijdens het Mei-offensief, 4 moorden, meerdere bankovervallen, diefstallen, inbraken, het vervalsen van identiteitsdocumenten en lidmaatschap van een terroristische organisatie. Na de uitspraak van de rechter gingen de RAF-advocaten in hoger beroep.

Duitse herfst

In het najaar van 1977 pleegden terroristen van de RAF een aantal terreurdaden om de West-Duitse overheid te dwingen om een aantal van hun RAF-kameraden uit te gevangenis vrij te laten. Onder de gevangenen waar vrijlating voor werd geëist was ook Irmgard Möller. Een van de terreuracties – tijdens de zogenaamde ‘Duitse herfst’ – was de ontvoering van de werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer op 5 september 1977. Nadat Schleyer een tijdlang werd vastgehouden in Keulen werd hij door de RAF-terroristen overgebracht naar Nederland en een tijdje verborgen in een woning in Scheveningen. Ook ons land maakte in die periode kennis met het geweld van de RAF, toen er vuurgevechten plaatsvonden tussen de West-Duitse terroristen en de politie. Bij een van deze schietpartijen kwam de Nederlandse politieman Arie Kranenburg om het leven.

PFLP

De regering in de Bondsrepubliek Duitsland weigerde echter om in te gaan op de eisen van de RAF. Daarop kaapten terroristen van de Palestijnse verzetsorganisatie PFLP (die nauw verbonden was aan de RAF) op 13 oktober 1977 een vliegtuig van Lufthansa, dat volzat met West-Duitse toeristen. De terroristen dreigden om het vliegtuig op te blazen als de regering de RAF-gevangenen niet zou vrijlaten. De piloten van het toestel werden door de kapers gedwongen om tussenlandingen te maken in verschillende landen. Tijdens deze terreuractie werd de piloot Jürgen Schumann door een van de kapers vermoord. De regering in de Bondsrepubliek zwichtte echter niet voor de terroristen en de kaping werd uiteindelijk met succes op de luchthaven van Mogadishu beëindigd, door de West-Duitse antiterreureenheid GSG 9.

 

Dodennacht van Stammheim

Kort nadat de vliegtuigkaping in Somalië was beëindigd werden Andreas Baader en Gudrun Ensslin dood aangetroffen in hun cel in de Stammheim-gevangenis in Stuttgart. Baader had zichzelf met een vuurwapen doodgeschoten. Ensslin had zichzelf opgehangen aan een raamkruis. Ook Jan-Carl Raspe en Irmgard Möller werden in een erbarmelijke toestand aangetroffen. Raspe had zichzelf net als Baader met een vuurwapen verwond en werd in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht. Daar overleed hij twee uur later aan zijn verwondingen.

Bloedend op haar  matras

Irmgard Möller lag hevig bloedend op haar matras. Ze zou zichzelf meerdere messteken hebben toegebracht. Met ernstige verwondingen in haar borststreek werd Möller per helikopter naar het ziekenhuis gebracht. Als enige zou ze de ‘dodennacht van Stammheim’ overleven. Wat er die nacht precies in de Stammheim-gevangenis heeft plaatgevonden werd nooit helemaal duidelijk. RAF-sympathisanten spraken van moord door de autoriteiten. De autoriteiten ontkenden dit en spraken van zelfmoord. Later bleek dat de vuurwapens met behulp van de RAF-advocaten de zwaarbeveiligde gevangenis waren binnengesmokkeld. Irmgard Möller bleef altijd volhouden dat ze de steekwonden nooit bij zichzelf had toegebracht en dat haar RAF-kameraden waren vermoord.

Boek Helge Lehmann

Na de dood van Baader, Ensslin en Raspe ontstond er onder de burgerbevolking grote beroering over het feit, dat de terroristen de mogelijkheid hadden om stiekem vuurwapens de zwaarbeveiligde Stammheim-gevangenis in te smokkelen via hun advocaten. Daarnaast bleek later dat de RAF-gevangenen in het geheim een soort intercomsysteem hadden gebouwd, waarmee ze met elkaar konden communiceren. De losse onderdelen voor het communicatiesysteem waren op dezelfde manier naar binnengesmokkeld als de vuurwapens (verstopt in speciaal geprepareerde handdossiers). De Duitse schrijver Helge Lehmann die in 2011 het boek ‘De dodennacht van stammheim: een onderzoek’ publiceerde, heeft veel onderzoek gedaan naar wat er die bewuste nacht in de Stammheim-gevangenis precies gebeurd is.

Indirect proces

Zo bestudeerde en evalueerde hij talloze documenten en ontwikkelde hij een soort ‘indirect proces’. Tijdens zijn onderzoek kwam hij tot de conclusie dat het onderzoek zeer slordig was uitgevoerd en dat er verschillende tegenstrijdigheden zaten in de politierapporten en de bevindingen van artsen. Ook Lehmann vroeg zich af hoe het mogelijk was dat de advocaten vuurwapens naar binnen konden smokkelen en een goed functionerend intercomsysteem konden bouwen, zonder dat iemand binnen de gevangenismuren dat opmerkte. Voor zijn onderzoek reconstrueerde Lehmann zelfs de handdosiers waarin de wapens en de intercom-onderdelen werden verstopt. Ook herbouwde hij een deel van het communicatiesysteem.

 

Veroordeling

Tijdens haar strafproces toonde Irmgard Möller geen berouw over haar daden. Op 31 mei 1979 werd Möller – die op dat moment al 8 jaar in detentie zat – tot levenslang veroordeeld wegens haar betrokkenheid bij de reeks terreuraanslagen tijdens het Mei-offensief. Ze werd medeverantwoordelijk gehouden voor onder meer de drie dodelijke slachtoffers die tijdens de bomaanslag op 24 mei 1972 bij het Amerikaanse hoofdkwartier in Heidelberg vielen. Bij deze aanslag kwamen de Amerikaans legerkapitein Clyde R. Bonner en de Amerikaanse militairen Charles L. Peck en Ronald A. Woodward om het leven.

Diepe haat

Möller zou de chauffeur zijn geweest van een van de auto’s, waarin de explosieven waren verborgen. Volgens de rechtbank werd Irmgard Möller gedreven door een diepe haat tegen de Amerikaanse machthebbers, die volgens haar verantwoordelijk waren voor de oorlog in Vietnam. De eventuele dood van mensen tijdens de bomaanslag werd daarbij ingecalculeerd. Daarnaast zou ze samen met de RAF-terroriste Angela Luther hebben deelgenomen aan de bomaanslag op een politiebureau in Augsburg op 12 mei 1972.

Overplaatsing naar Lübeck

Irmgard Möller werd in 1980 overgeplaatst naar de penitentiaire inrichting van Lübeck (Sleeswijk-Holstein). Daar zat ze niet meer in isolatie opgesloten en langzaam maar zeker verbeterde haar gezondheid. Ze had een eigen keuken, mocht tv-kijken en boeken naar voorkeur lezen uit de bibliotheek. Bovendien kreeg ze binnen de gevangenismuren wat meer bewegingsvrijheid. In de gevangenis van Lübeck werd ze regelmatig samengebracht met de RAF-terroristen Christina Kuby, Hanna Krabbe en Gabriele Rollnik. Soms mochten ze samen koken en televisie kijken. Echter bleef het contact met de buitenwereld voor Irmgard Möller beperkt.

 

Interview met Der Spiegel

In 1992 gaf Irmgard Möller in de gevangenis van Lübeck een interview aan journalisten van het Duitse weekblad Der Spiegel. Daarin vertelt ze over haar relatie met de West-Duitse natie en de revolutionaire gewapende strijd tegen de gevestigde orde. Toen haar gevraagd werd of ze het geweld inmiddels had afgezworen zei ze dat ze zich op dat moment geen geweld meer zou kunnen voorstellen, noch vanwege de huidige politieke situatie in het inmiddels verenigde Duitsland, noch vanwege haar persoonlijke situatie. De journalisten wezen haar er vervolgens op dat dat slechts een zeer beperkte afwijzing van geweld was. De politieke situatie in Duitsland kon immers altijd weer veranderen, evenals haar persoonlijke situatie. Daarop antwoordde Möller dat ze niet in de toekomst kon kijken en die vraag daarom ook niet kon beantwoorden.

Geen veilig achterland voor Amerikaanse militairen

Irmgard Möller bleef volhouden dat de gewapende strijd van de RAF destijds – gezien de toenmalige omstandigheden in de Bondsrepubliek – legitiem was. Volgens Möller werden de napalmbombardementen op de Vietnamese burgerbevolking gecoördineerd vanuit het hoofdkwartier in Heidelberg. Met de bomaanslagen wilde de Rote Armee Fraktion aan de West-Duitse en Amerikaanse overheid laten merken, dat de Bondsrepubliek geen veilig achterland was voor de Amerikaanse militairen.

Gebeurtenissen tijdens de dodennacht

Toen de journalisten van Der Spiegel aan Irmgard Möller vroegen wat er tijdens de ‘dodennacht’ in de Stammheim-gevangenis precies gebeurd was, antwoordde ze:

‘We waren gehuisvest in afzonderlijke cellen op de zevende verdieping van de zwaarbeveiligde penitentiaire inrichting. De aangrenzende cellen van de RAF-gevangenen waren leeg, zodat we geen direct persoonlijk contact met elkaar konden hebben. Ik was op de hoogte van vliegtuigkaping door de PFLP en ik wist ook dat de West-Duitse antiterreureenheid GSG 9 onderweg was naar de luchthaven van Mogadishu om het toestel te bestormen. Volgens de autoriteiten zou ik mijzelf met een bestekmes hebben neergestoken, nadat ik had vernomen dat de kaping in Somalië met succes was beëindigd. Dat is een leugen. Rond 23.00 hoorde ik het laatste nieuws op de radio over de kaping en ik voelde aan dat er iets stond te gebeuren. Er zou een beslissing worden genomen, maar ik wist niet welke. Kort daarna viel ik in slaap. ’s Nachts werd ik wakker en hoorde ik een doffe klap die ik niet kon thuisbrengen. Het klonk niet als een pistoolschot maar meer als een kast die verderop in de terroristenvleugel omviel. Even later lag ik onder de neonlichten in de gang van het cellencomplex. Om mij heen stonden meerdere mensen die mij vastgrepen en mijn ogen openden. Op dat moment hoorde ik een stem zeggen dat Andreas Baader en Gudrun Ensslin dood waren. Daarna weet ik niets meer. Pas drie dagen later kwam ik weer bij op de IC van het ziekenhuis. Vanaf dat moment weet ik alles weer. Ik was zwaargewond geraakt door vier messteken in mijn borst. Mijn longen en mijn hartzakje waren beschadigd.’

Forensische experts

Toen de journalisten haar erop wezen dat verschillende medisch experts – waaronder ook forensisch artsen uit het buitenland – geconcludeerd hadden dat de dood van Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe zelfmoord hadden gepleegd, antwoordde Irmgard Möller:

‘Dat weet ik, maar die medisch experts waren natuurlijk niet objectief. Die artsen werden speciaal voor het onderzoek aangetrokken door de West-Duitse autoriteiten. Ik ken de details van het autopsierapport van Gudrun Ensslin en ik weet dat zij een verwonding had die helemaal niet door de forensisch specialisten is onderzocht. Ik denk niet dat de gevangenisbewaarders die daar die nacht aan het werk waren verantwoordelijk waren voor de dood van mijn kameraden, maar ik denk dat er een speciaal commando werd ingezet om de RAF-leiders te liquideren. Er zijn door getuigen die nacht verschillende onbekende voertuigen op de binnenplaats van de Stammheim-gevangenis gezien en er waren verschillende ingangen naar de terroristenvleugel’.

Verklaringen Susanne Albrecht en Monika Helbing

De journalisten confronteerden Irmgard Möller vervolgens met de verklaringen van de RAF-leden Susanne Albrecht en Monika Helbing, die beweerden dat er destijds een zelfmoordplan klaarlag. Dat zelfmoordplan zou volgens hen ten uitvoer worden gebracht op het moment dat er voor de RAF-leiders geen enkel perspectief op vrijlating meer was. En na de succesvolle bestorming van het Lufthansa-toestel in Somalië, was dat moment bereikt. Door de zelfmoord zou de Bondsrepubliek Duitsland worden afgeschilderd als een fascistische staat. Albrecht en Helbing hadden jarenlang als zogenaamde RAF-uitvallers ondergedoken gezeten in de DDR en konden na de val van de Berlijnse Muur worden opgespoord en gearresteerd. De beweringen van Albrecht en Helbing werden door Irmgard Möller afgedaan als onjuist:

‘Albrecht en Helbing hadden jarenlang in Oost-Duitsland een anoniem leven kunnen leiden. Na hun arrestatie wilden ze profiteren van de kroongetuigenregeling voor RAF-leden, waardoor ze een aanzienlijke strafvermindering konden krijgen. Daarom verzinnen ze dit soort verhalen. Het zijn verraders die zich overgaven en lieten omkopen. Het was helemaal niet nodig geweest om verklaringen tegen hun voormalige RAF-kameraden af te leggen. Als ze elkaar niet hadden belast hadden ze allang vrij kunnen zijn.’

Vrijlating

Op 1 december 1994 werd Irmgard Möller ernstig ziek door uitputting, onder meer veroorzaakt door de vele hongerstakingen. Kort daarna werd ze onder voorwaarden uit de gevangenis vrijgelaten. Na ruim 22 jaar in detentie te hebben doorgebracht kwam ze buiten in een totaal veranderde samenleving, waarin ze haar weg moest zien te vinden. Er was geen oorlog meer in Vietnam, de Bondsrepubliek bestond niet meer en van de eens zo goed georganiseerde en gestructureerde Rote Armee Fraktion was nauwelijks nog sprake.

Geen spijt

Irmgard Möller heeft nooit spijt gehad van haar beslissing om op 24-jarige leeftijd ondergronds te gaan en haar keuze voor de gewapende strijd met verstrekkende gevolgen. Ze bleef het geweld van de Rote Armee Fraktion rechtvaardigen. In 2002 publiceerde de Duitse schrijver en journalist Oliver Tolmein het boek:  ‘RAF. Dat was voor ons een bevrijding – een gesprek met Irmgard Möller over gewapende strijd, de gevangenis en links’. Daarin reconstrueert Irmgard Möller haar eigen geschiedenis en die van de Rote Armee Fraktion, aangevuld met documenten zoals bijvoorbeeld haar procesverklaring uit 1975, politiedossiers en onthullingsverhalen uit Duitse nieuwsbladen.

De waarheid

Het boek van Oliver Tolmein is niet bedoel om ‘de waarheid’ te presenteren, maar is vooral bedoeld om jongeren in staat te stellen om hun eigen beeld over de RAF te vormen. Irmgard Möller vertelt onder meer over haar beweegredenen om zich bij de terreurorganisatie aan te sluiten en haar leven in de terroristenvleugel van de zwaarbeveiligde Stammheim-gevangenis. Ook vertelt ze over haar ervaringen na haar vrijlating in 1994.

 

Lees ook:

Een volledig overzicht van RAF-terroristen

 

Terug naar boven ↑