2 Juni-Beweging (1972 – 1980)

De 2 Juni-Beweging was een anarchistische terreurgroep uit West-Berlijn, die in de jaren 70 actief was in de Bondsrepubliek Duitsland. De groep pleegde tal van aanslagen, moorden, bankovervallen en ontvoeringen. De beweging had nauw banden met de Rote Armee Fraktion (RAF), een andere terreurorganisatie die in dezelfde periode aanslagen pleegde op Duits grondgebied. In tegenstelling tot de RAF had de anarchistische 2 Juni-Beweging geen sterke marxistische ideologie. De 2 Juni-Beweging is vooral bekend geworden vanwege de ontvoering van de christendemocratische burgemeesterskandidaat van West-Berlijn, Peter Lorenz, in 1975.

Mishandeling Horst Rieck

Oprichting en aanslag op Jachtclub

Dood Thomas Weisbecker

Aanslagen op Amerikaanse doelen

Moord op Ulrich Schmücker

Moord op Günter von Drenkmann

Ontvoering van Peter Lorenz

Klopjacht in Singen

Operatie Leo

Ontvoering Walter Palmers

Bevrijding van Till Meyer

Ontbinding van de 2 Juni-Beweging

Belangrijke leden van de 2 Juni-Beweging

Wat zijn de beste boeken over de 2 Juni-Beweging?

Logo van de 2 Juni-Beweging

Mishandeling Horst Rieck

De 2 Juni-Beweging is in 1972 ontstaan uit de West-Berlijnse politiek gemotiveerde woongroep Kommune 1 en de militante groepering Tupamaros West-Berlin (TW). Begin 1970 werd de Duitse journalist Horst Rieck in zijn West-Berlijnse woning in elkaar geslagen, omdat hij een kritisch artikel zou hebben geschreven. Het bewuste artikel ging over een aantal brandaanslagen die gepleegd waren door militanten uit de studentenbeweging. Onder de daders waren de voormalig schoolgenoten Thomas Weisbecker en George von Rauch, die actief waren binnen de links-radicale scene in West-Berlijn. Ook Michael “Bommi” Baumann was bij de aanval op de journalist betrokken. De drie mannen werden gearresteerd en er volgde een strafproces.

Persoonsverwisseling

Tijdens het strafproces besloot de rechtbank dat Weisbecker en Baumann op borgtocht konden worden vrijgelaten. Dit gold echter niet voor Von Rauch, omdat hem wegens tal van andere aanklachten een gevangenisstraf van tien jaar boven het hoofd hing. De mannen haalden een wisseltruc uit en zetten de rechter op het verkeerde been. George von Rauch deed zich voor als Weisbecker en verliet in die hoedanigheid de rechtszaal, samen met Baumann. Beide mannen doken direct onder. Nadat Weisbecker zijn ware identiteit had onthuld werd hij vrijgelaten.

George von Rauch overlijdt

Op 5 december 1971 werd George von Rauch door de politie gearresteerd in de West-Berlijnse wijk Schöneberg. Bij de aanhouding ontstond een vuurgevecht, waarbij Von Rauch door een kogel in het hoofd getroffen werd en overleed. Ook Michael Baumann was hierbij aanwezig en werd opgepakt. Weisbecker maakte vervolgens samen met andere links-radicalen ondergronds plannen voor de oprichting van een nieuwe terreurgroep.

 

Oprichting en aanslag op Jachtclub

Na zijn overlijden werd George von Rauch door de anarchisten in West-Berlijn als martelaar beschouwd. Begin 1972 werd de 2 Juni-Beweging opgericht en werden er plannen gemaakt voor het voeren van een stadsguerrilla. De naam van de terreurbeweging is een verwijzing naar de sterfdatum van Benno Ohnesorg, een student die tijdens de studentenprotesten van 1967 in Berlijn werd doodgeschoten door de politie. Op 2 februari 1972 pleegden leden van de 2 Juni-Beweging een bomaanslag op de Britse Jachtclub in West-Berlijn en twee auto’s van geallieerde militairen die in de stad waren gestationeerd.

Reactie op de gebeurtenissen in Noord-Ierland

Deze aanslag was een reactie op de gebeurtenissen in het Noord-Ierse Derry. Daar waren enkele dagen daarvoor veertien ongewapende jongens en mannen doodgeschoten door de Britse politie, tijdens een vreedzame demonstratie (Bloody Sunday). Bij de aanslag op de jachtclub kwam de 66-jarige ingenieur en botenbouwer Erwin Beelitz om het leven.

Baumann doet afstand van terreur

Na de aanslag op de Britse Jachtclub in Berlijn besloot Michael Baumann om de terreurorganisatie de rug toe te keren, waarna hij het land uit vluchtte. Hij reisde onder andere door Syrië, Iran, Afghanistan en India. In een interview met het tijdschrift ‘Der Spiegel’ in 1974 legde hij uit dat de keuze voor de gewapende strijd destijds niet de juiste was geweest. Tevens spoorde hij andere terroristen van de 2 Juni-Beweging (waaronder Verena Becker die hij zelf had gerekruteerd) aan om het geweld te staken. Begin 1981 werd Baumann in Londen gearresteerd door Scotland Yard, omdat hij betrokken zou zijn geweest bij twee bankovervallen en een bomaanslag op het gebouw van de Staatscriminaliteitspolitie in Berlijn. De rechtbank veroordeelde hem vervolgens tot een gevangenisstraf van vijf jaar en twee maanden.

Inge Viett en Verena Becker

Kort na de oprichting van de 2 Juni-Beweging sloten ook de vriendinnen Inge Viett en Verena Becker zich bij de terreurorganisatie aan. Becker was op dat moment nog geen twintig jaar. Ze werd op 21 juli 1972 opgepakt voor de rol die ze had gespeeld bij de aanslag op de jachtclub. Twee jaar later werd Verena Becker door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar.

 

Dood Thomas Weisbecker

Op 2 maart 1972 werd Thomas Weisbecker doodgeschoten bij een poging om hem te arresteren in Augsburg (Beieren). Een dag later pleegde de 2 Juni-Beweging een aanslag op het gerechtelijk politiebureau in Berlijn. Met het pamflet: ‘Nu is het genoeg!’, verwees de terreurgroep naar George von Rauch en het RAF-lid Petra Schelm, die beiden bij hun arrestatie door de politie waren doodgeschoten. Op 5 mei 1972 stichtte de 2 Juni-Beweging brand in de rechtenfaculteit, nadat de rechtszaken tegen de verantwoordelijke politieagenten waren afgewezen.

 

Aanslagen op Amerikaanse doelen

De 2 Juni-Beweging streed ook tegen de Amerikaanse aanwezigheid in Vietnam. Daarom pleegde de organisatie in 1972 verschillende aanslagen op Amerikaanse doelen in West-Berlijn. Zo pleegden de terroristen een bomaanslag op de officiersclub (Harnack-Haus) in het stadsdeel Dahlem en plaatsten ze een explosief onder de wagen van de perschef van de Amerikaanse strijdkrachten. Beide aanslagen mislukten echter. Bij het Harnack-Haus ging het explosief niet af. Bij de auto van de perschef werd de bom ‘s nachts ontdekt door een aantal voorbijgangers. De passanten hadden de benzineblikken opgemerkt die aan de auto waren vastgemaakt. Hierdoor kon het explosief nog net op tijd onschadelijk worden gemaakt.

Bankoverval Berlijnse bank

Op de vijfde sterfdag van Benno Ohnesorg op 2 juni 1972 ging er een explosief af in West-Berlijn. En hoewel deze aanslag door niemand werd opgeëist, ging men ervan uit dat de 2 Juni-Beweging ervoor verantwoordelijk was. Een jaar later op 27 juli 1973 pleegde de terreurgroep een overval op een Berlijnse bank, waarbij een bedrag van 200.000 Duitse mark werd buitgemaakt.

 

Moord op Ulrich Schmücker

Op 5 juni 1974 werd de 2 Juni-terrorist Ulrich Schmücker zwaargewond aangetroffen door een Amerikaanse soldaat die deelnam aan een militaire oefening in een bosgebied in Berlijn. Hij was met een vuurwapen door zijn hoofd geschoten en overleed nog dezelfde dag. Schmücker zou zijn vermoord door andere leden van de 2 Juni-Beweging, omdat ze hem ervan verdachten een informant te zijn, die geïnfiltreerd was binnen de groep. Ondanks verschillende processen is de exacte toedracht van deze moord nooit helemaal opgehelderd.

 

Moord op Günter von Drenkmann

Op 10 november 1974 vermoordden leden van de 2 Juni-Beweging de Duitse jurist en president van het Berlijnse gerechtshof Günter von Drenkmann. Ze drongen zijn woning binnen en probeerden hem te ontvoeren. Dat mislukte echter, waarna ze de rechter neerschoten. Hij overleed een dag later aan zijn verwondingen. Deze aanslag werd gezien als een reactie op het overlijden van het RAF-lid Holger Meins die een dag eerder (als gevolg van een hongerstaking in de gevangenis van Wittlich) was overleden. Meins was samen met andere gedetineerde RAF-terroristen gestopt met eten, uit protest tegen de isolatie waarin zij zaten opgesloten en hun ‘inhumane’ behandeling.

Aanslag op een hoogwaardigheidsbekleder

Om die reden besloot de 2 Juni-Beweging om een aanslag op een hoogwaardigheidsbekleder te plegen. En Günter von Drenkmann was een voor de hand liggend doelwit. De jurist was namelijk fel gekant tegen de linkse anarchistische krakersbeweging in West-Berlijn. Dit was dan ook een van de voornaamste motieven om Von Drenkmann te ontvoeren. En hoewel er een aantal mensen als verdachten werd aangehouden, is er nooit iemand voor de moord veroordeeld.

Frits Teufel

Politiek activist Fritz Teufel werd een van de belangrijkste leiders binnen de 2 Juni-Beweging. Eind jaren 60 was hij betrokken geweest bij de activiteiten van woongroep Kommune 1 en nam hij deel aan de studentenprotesten. Tijdens deze demonstraties zou hij een steen naar politieagenten hebben gegooid, waardoor de rellen werden uitgelokt, waarbij Benno Ohnosorg uiteindelijk om het leven kwam. Teufel werd aangehouden en zat vervolgens zes maanden in de cel. Hij was niet alleen lid van de 2 Juni-Beweging, maar is ook lid geweest van de stadsguerrilla-groep Tupamaros München (een zusterorganisatie van Tupamaros West-Berlijn).

Reeks aanslagen met brandbommen

Tupamaros München was verantwoordelijk voor een reeks aanslagen met brandbommen in de Beierse hoofdstad. Teufel werd ervan verdacht in 1970 brand te hebben gesticht in een Joods bejaardenhuis, waarbij zeven Joden in de vlammenzee om het leven kwamen. Dit kon echter nooit worden bewezen. In 1973 zette Teufel zijn strijd ondergronds verder.

 

Ontvoering van Peter Lorenz

Op 27 februari 1975, een aantal dagen voor de verkiezingen van het Huis van Afgevaardigden (parlement van Berlijn) werd Peter Lorenz – de belangrijkste burgemeesterskandidaat van het christendemocratische CDU – door leden van de 2 Juni-Beweging ontvoerd. Met deze actie wilden ze de vrijlating afdwingen van een aantal gedetineerde terroristen. Het ging daarbij niet alleen om leden van de 2 Juni-Beweging zelf, maar ook om enkele leden van de Rote Armee Fraktion. De 2 Juni-Beweging eiste dat Horst Mahler, Ingrid Siepmann, Verena Becker, Gabriële Kröcher-Tiedemann, Rolf Heiβler en Rolf Pohle naar een land van hun keuze zouden worden gevlogen. Lorenz werd ruim vijf dagen vastgehouden in een speciaal voor de ontvoering geprepareerde kelder onder een winkelpand, aan de Schenkendorfstraße in het West-Berlijnse stadsdeel Kreuzberg.

Zuid-Jemen

De federale regering besloot om de eisen van de terreurgroep in te willigen en vijf gevangenen (Horst Mahler besloot om in de gevangenis te blijven zitten) werden naar Zuid-Jemen overgebracht. Tijdens hun reis werden ze vergezeld van dominee Heinrich Albertz die als bemiddelaar optrad. Nadat Albertz weer terug in Duitsland was, werd Peter Lorenz op 4 maart 1975 door zijn ontvoerders vrijgelaten. Ondanks de aanzienlijke stemmenwinst na de verkiezingen, slaagde Lorenz er niet in om de zittende Berlijnse SPD-burgemeester Klaus Schütz te verslaan.

Dood van Walter Pauli

Op 9 mei 1975 wilde de Keulse politie een auto controleren op de parkeerplaats van een supermarkt. In de auto zaten drie jonge mannen. Een agent liet via de radio de persoonsgegevens checken, de andere agent keek in de kofferbak. De politie verzocht het drietal vervolgens om uit te stappen, zodat ze konden worden gefouilleerd. Op dat verzoek werd echter niet door de mannen gereageerd. Na een tweede verzoek gooiden ze het autoportier open en sloegen ze op de vlucht.

Vuurgevecht

Een van de mannen – 2 Juni-terrorist Werner Sauber – opende het vuur op de politieagenten. In de kogelregen werd een diender geraakt in zijn maag, waarna hij het uitkermde van de pijn. De andere agent, de 22-jarige Walter Pauli, werd geraakt in de buurt van zijn hartstreek en overleed ter plaatse. Werner Sauber werd geraakt door politiekogels en stierf op weg naar het ziekenhuis. De bestuurder van de auto Karl Heinz Roth raakte bij de schotenwisseling ernstig gewond en werd samen met de derde inzittende Roland Otto gearresteerd.

Ontsnapping uit vrouwengevangenis

Bij twee bankovervallen door de terreurgroep eind juli 1975 werd een bedrag van 100.000 Duitse mark gestolen. Een jaar later in de zomer van 1976 ontsnapten de vier vrouwelijke 2 juni-terroristen Inge Viett, Gabriele Rollnik, Monika Berberich en Juliane Plambeck uit de vrouwenvleugel van de Moabit-gevangenis in Berlijn.

Paspoortcontrole in een café in Singen

Op 3 mei 1977 werd Verena Becker samen met RAF-lid Günter Sonnenberg (beide werden verdacht van betrokkenheid bij de moord op procureur-generaal Siegfried Buback een maand eerder) door de politie gecontroleerd bij een paspoortcontrole in een café in Singen (Baden-Würtemberg). Het tweetal was die middag met de trein vanuit Bonn gereisd, omdat ze van plan waren om naar Zwitserland te vluchten. Ze konden zich echter niet legitimeren en werden daarom door de politieagenten naar hun auto begeleid.

Wapens en munitie

Klopjacht in Singen

Eenmaal bij de auto’s aangekomen trokken de terroristen hun vuurwapens en ontstond er een schotenwisseling, waarbij de agenten gewond raakten (van wie een zeer ernstig). Ze hielden een voorbijrijdende auto aan en sloegen op de vlucht. De politie zette de achtervolging in. Na een klopjacht door Singen lieten Becker en Sonnenberg het voertuig achter naast een weiland en renden weg. De politie kon hen uiteindelijk traceren, waarna een van de agenten Verena Becker in haar onderbeen schoot. Sonnenberg werd geraakt door een kogel in zijn achterhoofd.

Levenslange gevangenisstraf

Na hun arrestatie werden vuurwapens gevonden die waren gebruikt bij de moord op Siegfried Buback. Verena Becker werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, maar werd in 1989 alweer vrijgelaten. Günter Sonnenberg lag na zijn arrestatie een aantal weken in coma. Op 26 april 1978 werd hij door de rechtbank veroordeeld tot tweemaal levenslang. In 1992 kwam Sonnenberg voorwaardelijk vrij.

Gijzelingsactie door de RAF in Stockholm

Een aantal leden van de 2 Juni-Beweging had nauwe banden met de RAF. In 1975 zaten de RAF-kopstukken van de zogenaamde ‘eerste generatie’, al enkele jaren vast in de gevangenis. Ze werden veroordeeld tot levenslange gevangenisstraffen. De tweede generatie RAF-terroristen die in deze periode werd gevormd, had als voornaamste doel het bevrijden van de eerste generatie RAF-terroristen. In navolging van de succesvolle onderhandelingen voor de vrijlating van gevangenen tijdens de Lorenz-ontvoering twee jaar eerder door de 2 Juni-Beweging, maakte de RAF plannen voor nieuwe gewelddadige acties. Een aantal leden van de RAF voerden op 24 april 1975 een gijzelingsactie uit op de West-Duitse ambassade in Stockholm. Bij deze terreurdaad kwamen twee leden van het ambassadepersoneel om het leven en raakten zeker tien ambassademedewerkers gewond.

Explosie

Tijdens de gijzelingsactie werden explosieven tot ontploffing gebracht. RAF-lid Ulrich Wessel kwam tijdens de ontploffingen om het leven en RAF-lid Siegfried Hausner raakte zeer ernstig gewond. Tegen de adviezen van de Zweedse artsen in werd Hausner al vrij snel teruggevlogen naar West-Duitsland. Daar werd hij opgenomen op de medische afdeling van de Stammheim-gevangenis in Stuttgart. De penitentiaire inrichting had echter geen geschikte apparatuur voor de behandeling van de ernstige brandwonden die hij door de explosie had opgelopen. Siegfried Hausner stierf vervolgens op 5 mei 1975 aan longoedeem.

Tijdbom

Operatie Leo

Norbert Kröcher (een lid van de 2 Juni-Beweging) hield Anna-Greta Leijon (de voormalige Zweedse minister van Arbeid in het sociaaldemocratische kabinet van premier Olof Palme) verantwoordelijk voor de dood van Hausner. Door zijn uitlevering naar Duitsland had de politica het leven van Hausner willens en wetens op het spel gezet. Daarom had Norbert Kröcher het plan opgevat om haar te ontvoeren. Deze ontvoeringspoging is bekend geworden als ‘Operatie Leo’.

 

Operatie Leo

Het doel van Operatie Leo was het ontvoeren van Anna-Greta Leijon en haar vervolgens ruilen tegen acht collega-terroristen die vastzaten in Duitse gevangenissen. De operatie werd verschillende keren uitgesteld en werd uiteindelijk door de Zweedse veiligheidsdienst verijdeld. Norbert Kröcher werd op 31 maart 1977 gearresteerd en uitgeleverd aan de Bondsrepubliek. Daar werd hij beschuldigd van tal van criminele feiten, waaronder lidmaatschap van een terroristische organisatie, bomaanslagen, moord, ontvoering en gijzeling. Vervolgens werd hij veroordeeld tot een lange gevangenisstraf. In 1985 kwam hij vrij.

Duitse herfst

In 2016 ontdekt Kröcher dat hij een terminale vorm van kanker had. Datzelfde jaar pleegde hij zelfmoord. Naast de 2 Juni-Beweging was ook de RAF in deze periode erg actief. Verschillende terreurdaden zorgden voor heel wat onrust bij de Duitse bevolking. Deze gewelddadige periode (die bekend staat als de ‘Duitse herfst’) leidde zelfs tot een nationale crisis in de Bondsrepubliek Duitsland.

 

Ontvoering Hanns-Martin Schleyer

In het najaar van 1977 werd de voorzitter van de Duitse werkgeversorganisatie Hanns-Martin Schleyer ontvoerd door leden van de Rote Armee Fraktion. De werkgeversvoorzitter werd op dat moment al een tijdje bewaakt door de veiligheidsdiensten die aanwijzingen hadden dat Schleyer gevaar liep. Om die reden werden voor zijn appartementen in Keulen, Stuttgart en Meersburg politieposten neergezet. Op 5 september 1977 rond 17.10 werd de werkgeversvoorzitter voor zijn kantoor in Keulen opgewacht door zijn chauffeur Heinz Marcisz, die hem vervolgens in een ongepantserde Mercedes naar zijn huis reed. Achter hem reden de politieagenten Reinhold Brändle, Helmut Ulmer en Roland Pieler die dienst deden als zijn lijfwachten.

Hinderlaag

Het zogenaamde ‘Siegfried Hausner Commando’ van de Rote Armee Fraktion had een hinderlaag voor Schleyer opgezet. Door middel van een telefoonketen kon de nadering van de twee voertuigen worden gemeld, aan vier gewapende schutters die klaarstonden om toe te slaan. Onder de schutters waren de RAF-terroristen Sieglinde Hofmann, Peter-Jürgen Boock, Stefan Wisniewski en Willy Peter Stoll. Op het moment dat de wagens zich in de Keulse Vincenz-Statz-Straβe bevonden kwam Wisniewski achterwaarts de straat opgereden, waardoor het voortuig van Schleyer werd geblokkeerd. Chauffeur Marcisz kon nog tijdig remmen, maar de auto van de agenten botste op zijn voorganger. Daardoor werd het voertuig van Schleyer en Marcisz alsnog tegen de auto van Wisniewski aangeduwd.

Vier dodelijke slachtoffers

De schutters openden het vuur. In de kogelregen raakte Marcisz zeer ernstig gewond. Willy Peter Stoll sprong op de motorkap van het begeleidingsvoertuig en schoot met een machinepistool door de vooruit. De 41-jarige Reinhold Brändle probeerde nog te ontsnappen, maar werd door zeker zestig kogels getroffen en overleed korte tijd later. Ook Heinz Marcisz (41), Helmut Ulmer (24) en Roland Pieler (20) bezweken aan hun verwondingen. Hanns-Martin Schleyer raakte niet gewond en werd door zijn ontvoerders in een Volkswagenbusje gezet.

Safehouse

Vervolgens reden de ontvoerders naar een ondergrondse parkeergarage bij een RAF-safehouse aan de Wiener Weg in Keulen. Het vluchtvoertuig werd omgewisseld en Schleyer werd vervolgens naar een andere RAF-schuilplaats in Keulen gebracht. Daar hielden ze hem elf dagen vast. Vervolgens eisten de terroristen de vrijlating van RAF-gevangenen in ruil voor de vrijlating van Schleyer. Onder de gevangenen waarvoor vrijlating werd geëist waren ook Günter Sonnenberg en Verena Becker, evenals Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe. De werkgeversvoorzitter werd gedwongen om mee te werken aan een vernederende video, om de eisen kracht bij te zetten. De Duitse overheid ging hier (met de Lorenz-ontvoering nog vers in het geheugen) niet op in.

Verkeerde map

Een Keulse politieagent vermoedde op een bepaald moment (aan de hand van informatie die hij had verkregen) dat Schleyer zich weleens in het desbetreffende Keulse appartement zou kunnen bevinden, omdat de woning voldeed aan criteria die typerend waren voor RAF-schuilplaatsen. Het huis lag vlakbij de snelweg, had een ondergrondse parkeergarage en de maandelijkse huur werd vooraf contant betaald. De agent maakte melding van zijn vermoedens bij het verantwoordelijke crisismanagementteam, maar doordat de melding in het verkeerde archiveringssysteem terechtkwam (blijkbaar in een verkeerde map werd gestopt) werd er verder niets mee gedaan.

Scheveningen en Brussel

De terroristen brachten de werkgeversvoorzitter vervolgens over naar Nederland. In ons land werd Schleyer vanaf 16 september 1977 een paar dagen vastgehouden in een woning aan de Stevinstraat in Scheveningen. In de nacht van 19 op 20 september 1977 werd hij overgebracht naar Sint-Pieters-Woluwe (een plaats in de buurt van Brussel). Daar zou hij tot 18 oktober 1977 (de dag van zijn liquidatie) worden vastgehouden.

Wapens, Kalasjnikovs

Vliegtuigkaping

Tegelijkertijd met de ontvoering van Hanns-Martin Schleyer vond er een vliegtuigkaping plaats. Op 13 oktober 1977 kaapten leden van het ‘Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)’ een Boeing 737 van de Duitse luchtvaartmaatschappij Lufthansa. Deze Palestijnse terreurgroep had nauwe banden met de Rote Armee Fraktion en had de kaping van vlucht 181 op touw gezet, om de Duitse overheid nog meer onder druk te zetten en te dwingen om de elf gevangen RAF-leden vrij te laten. Nadat het toestel (dat onderweg was van Mallorca naar Frankfurt am Main) door de kapers was overgenomen, zette het koers richting Rome. Daar werd het vliegtuig bijgetankt en werden de eisen van de kapers gecommuniceerd aan de autoriteiten. Niet alleen moesten er RAF-gevangenen worden vrijgelaten uit de Stammheim-gevangenis in Stuttgart, maar ook twee Palestijnse landgenoten moesten op vrije voeten worden gesteld. Bovendien eisten de kapers dat er losgeld zou worden betaald van 15 miljoen dollar.

Cyprus

Na het kenbaar maken van hun eisen gaven de kapers de opdracht aan de piloten om naar Cyprus te vliegen. Op het vliegveld van Larnaca werden ze opgewacht door een vertegenwoordiger van de lokale Palestijnse bevrijdingsorganisatie PLO. Deze vertegenwoordiger probeerde om via de radio contact te krijgen met de kapers en hen te bewegen om de kaping te beëindigen. Dit had echter weinig effect. Na het bijtanken van het toestel werd er koers gezet naar de Libanese hoofdstad Beiroet. Daar kregen ze echter geen toestemming om te landen en de landingsbanen waren geblokkeerd. Ook in Syrië, Irak en Koeweit mocht vlucht 181 niet landen. Het toestel werd uiteindelijk aan de grond gezet in Bahrein en omsingeld door militairen. Daarop dreigden de kapers om de copiloot dood te schieten. De Bahreinse troepen trokken zich vervolgens terug, het vliegtuig werd bijgetankt en steeg weer op.

Harde landing naast de landingsbaan

Na een tussenlanding in Dubai landde het vliegtuig zonder toestemming in de Zuid-Jemenitische hoofdstad Aden. Het toestel had een harde landing gemaakt in het zand naast de landingsbaan, omdat de landingsbaan zelf geblokkeerd was met voertuigen. Nadat het toestel was geland sommeerden de autoriteiten de kapers dat ze direct weer moesten vertrekken. De piloten waren na de harde landing in het zand echter bezorgd over de toestand van het landingsgestel. Daarom kreeg gezagvoerder Jürgen Schumann toestemming om het vliegtuig te verlaten en buiten een inspectie uit te voeren.

Executie gezagvoerder

Na de inspectie keerde de piloot niet direct terug naar het toestel en bleef hij een tijdje uit het zicht van de kapers. Men vermoedt dat Schumann de autoriteiten toen heeft verzocht, om het vliegtuig niet meer te laten vertrekken. Die actie zou hij even later met de dood moeten bekopen. Terug in het toestel werd Schumann gedwongen om in het gangpad tussen de passagiers te knielen. Hij kreeg van de kapers geen gelegenheid om zijn afwezigheid te verklaren. Kaper Mahmoud trok zijn vuurwapen en schoot de gezagvoerder in koelen bloede dood. Vervolgens steeg het toestel met copiloot Jürgen Vietor achter de stuurknuppel weer op.

Landing in Mogadishu

Een paar uur later landde vlucht 181 in de Somalische hoofdstad Mogadishu. Het lichaam van de gezagvoerder werd uit het toestel gegooid en er werd een ultimatum gesteld voor de vrijlating van de RAF-terroristen. Wanneer niet aan het ultimatum zou worden voldaan, dan zou het vliegtuig met alle passagiers aan boord worden opgeblazen. De onderhandelaars probeerden tijd te rekken en lieten de kapers weten dat de Duitse regering zou ingaan op alle gestelde eisen. Ze gaven daarbij aan wel nog wat meer tijd nodig te hebben. De kapers gingen akkoord en het ultimatum werd verlengd.

Bestorming van het toestel

Intussen was de Duitse antiterreureenheid GSG 9, in het geheim al volop bezig met de voorbereidingen om het toestel te bestormen. Na een afleidingsmanoeuvre werden de kapers op het verkeerde been gezet en kon het vliegtuig van achteren worden benaderd. Bij de bestorming door GSG 9 werden drie van de vier kapers gedood. Een stewardess, drie passagiers en een vrouwelijke kaper raakten gewond.

 

Zelfmoord RAF-terroristen

Een aantal uren na de bestorming van het vliegtuig werden de gegijzelde passagiers samen met de commando’s van GSG 9, terug naar de Bondsrepubliek Duitsland gevlogen. De RAF-leden Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe maakten in de Stammheim-gevangenis een einde aan hun leven. Een vierde RAF-lid, Irmgard Möller, lag zwaargewond in haar cel. Volgens Möller zouden haar collega-terroristen geen zelfmoord hebben gepleegd, maar was het moord in opdracht van de West-Duitse regering. Ook veel juristen, artsen en buitenlandse experts hebben altijd twijfels gehad over de ware toedracht van de zelfmoorden. Een dag na de kaping van vlucht 181 werd ook Hanns-Martin Schleyer dood aangetroffen. Zijn lichaam lag in de kofferbak van een geparkeerde auto in de Franse stad Mulhouse (Elzas). Schleyer bleek door meerdere kogels in zijn hoofd te zijn getroffen.

 

Ontvoering Walter Palmers

Op 9 november 1977 ontvoerden leden van de 2 Juni-Beweging de Oostenrijkse zakenman Walter Palmers in Wenen. Nadat er losgeld werd betaald (31 miljoen schilling) werd Palmer op 13 november weer vrijgelaten. Nog dezelfde maand werden Thomas Gratt, Othmar Keplinger en Reinhard Pitsch voor betrokkenheid bij de ontvoering opgepakt en veroordeeld. Reinhard Pitsch was als student voor de terreurgroep gerekruteerd door Inge Viett, Gabriele Rollnik en Juliane Plambeck.

 

Bevrijding van Till Meyer

Op 27 mei 1978 werd Till Meyer – een van de oprichters van de 2 Juni-Beweging – met wapengeweld door terroristen uit de gevangenis bevrijd. Meyer had onder meer een leidende rol gespeeld bij de ontvoering van Peter Lorenz. Op 21 juni 1978 werd Till Meyer samen met Gabriele Rollnik, Angelika Goder en Gudrun Stürmer aangehouden in het Bulgaarse Boergas aan de Zwart Zee.

Uitlevering aan West-Duitsland

Ze werden uitgeleverd aan de Bondsrepubliek Duitsland en veroordeeld tot lange gevangenisstraffen, wegens lidmaatschap van een criminele organisatie en de betrokkenheid bij de Lorenz-ontvoering. Tevens werden ze aangeklaagd voor de mislukte ontvoering van jurist Günter von Drenkmann. De betrokkenheid van de terroristen bij dit laatste delict kon echter niet worden bewezen.

Meyer staakt de gewapende strijd

Till Meyer beloofde dat hij na zijn vrijlating de gewapende strijd niet meer zou hervatten. Daarom werd hij begin 1982 overgeplaatst van de zwaarbeveiligde vleugel van de Moabit-gevangenis, naar een normale gevangenis in West-Berlijn. In november 1986 kwam hij vrij en ging hij aan de slag als redacteur voor het linkse Duitse dagblad Die Tageszeitung (taz). In 1992 kwam aan het licht dat Meyer een onofficieel medewerker was van het Ministerie van Staatsveiligheid van Oost-Duitsland en in die hoedanigheid zijn collega’s bij taz had bespioneerd.

 

Ontbinding van de 2 Juni-Beweging

De laatste jaren was er binnen de terreurgroep steeds meer verdeeldheid ontstaan. Er waren vooral spanningen over de koers die de organisatie moest varen en welke strategie daarbij moest worden gehanteerd. Hierdoor werd het revolutionaire proces sterk belemmerd. Op 2 juni 1980 hief de 2 Juni-Beweging zichzelf op. Een aantal leden stapten vervolgens over naar de Rote Armee Fraktion.

Gedesillusioneerd

In een ontbindingsdocument – dat door Gabriele Rollnik in de rechtszaal werd gepresenteerd – stond dat de anti-imperialistische strijd door zou gaan en werd voorgezet binnen de RAF. Ook terroriste Inge Viett stapte over naar de RAF. Daar ontdekte ze echter dat er binnen de Rote Armee Fraktion ook sprake was van verdeeldheid. Veel RAF-leden waren gedesillusioneerd geraakt over het nut van de revolutionaire strijd.

RAF-uittreders

Deze twijfelende RAF-leden (met al hun kennis van de organisatie) vormden een gevaar voor de andere nog actieve terroristen. Een aantal leden wilde de terreurgroep graag verlaten en onderduiken op het Afrikaanse continent, het Midden-Oosten of Zuid-Amerika. Echter bleek het nog niet zo eenvoudig om deze zogenaamde ‘RAF-uitreders’, onder te brengen in een ander land. Voor ieder lid stond er immers een internationaal opsporingsbevel uit. Inge Viett begon in opdracht van de RAF onderhandelingen te voeren, met de staatsveiligheidsdienst van de DDR in Oost-Berlijn.

Contacten met Stasi

Inge Viett had in de jaren daarvoor waardevolle contacten opgedaan in DDR. Tijdens haar buitenlandse reizen was Oost-Duitsland vaak een gemakkelijk doorgangsland geweest. Echter was ze in 1978 op de Oost-Berlijnse luchthaven Schönefeld een keer niet door de paspoortcontrole gekomen. Ze werd naar een kamer op de luchthaven begeleid waar ze werd begroet door Harry Dahl, de leider van de afdeling terreurbestrijding van de Stasi.

Gemeenschappelijke vijand

Dahl vertelde Viett dat hij precies wist wie ze was, wat ze deed en met wie ze allemaal in contact stond. Ze mocht van Dahl gewoon verder reizen, op voorwaarde dat ze beloofde geen aanslagen in de DDR te zullen plegen. Hij vertelde haar dat hij de methodes van de 2 Juni-Beweging zeker niet goedkeurde, maar dat ze wel een gemeenschappelijke vijand hadden: de Bondsrepubliek Duitsland.

Geheim agenten

Dahl was bereid om Viett informatie door te spelen, zodat ze wist onder welke namen ze werd gezocht. Hierdoor zou ze precies weten welke valse identiteitsdocumenten ze niet langer kon gebruiken. De coulante houding richting Inge Viett en de 2 Juni-Beweging door de Oost-Duitse veiligheidsdienst was niet zonder reden. De Stasi had een flink aantal waardevolle geheim agenten rondlopen in West-Duitsland. Iedere keer wanneer er een terroristische aanslag werd uitgevoerd door leden van 2 Juni-Beweging of de RAF, volgde er een periode van extra waakzaamheid in de Bondsrepubliek. Door die verhoogde waakzaamheid liepen de Oost-Duitse spionnen in het Westen direct meer risico, om door de autoriteiten te worden opgemerkt. Als de Stasi tijdig op de hoogte kon worden gebracht over aanstaande aanslagen, dan konden zij hun geheim agenten tijdig waarschuwen.

Emigratie naar de DDR

Inge Vliett vroeg Harry Dahl of hij kon bemiddelen bij het vinden van een gastland waar de RAF-uittreders naar toe zouden kunnen emigreren. Dahl stelde voor om de uittredende RAF-leden naar de DDR te laten overbrengen. In Oost-Duitsland zouden de terroristen veilig kunnen onderduiken, omdat het volledig van het Westen was geïsoleerd. Bovendien sloot de ideologie van de terroristen, goed aan bij de socialistische samenleving aldaar. Inge Viett was enthousiast over het voorstel en in 1980 verhuisden de eerste RAF-leden naar de DDR. Vervolgens werden ze geholpen aan werk, kregen ze een huis toegewezen en werden ze voorzien van een geheel nieuwe identiteit. In ruil daarvoor moesten ze beloven geen aanslagen in de DDR te plegen en zich onopvallend door te Oost-Duitse samenleving te bewegen.

Uittreding Inge Viett

In 1981 ging ook Inge Viett zelf twijfelen over de zin van de revolutionaire strijd. In datzelfde jaar werd ze in Parijs tijdens een verkeerscontrole aangehouden, omdat ze zonder een helm op een brommer reed. Ze panikeerde en sloeg op de vlucht. De agent zette de achtervolging in en reed haar klem. Viett haalde een vuurwapen tevoorschijn en schoot de Franse politieman neer. De agent overleefde het schot, maar raakte zwaargewond en was blijvend invalide. Inge Viett vluchtte vervolgens naar Jemen, waar ze besloot om afscheid te nemen van de terreur. Ook zijzelf vertrok 1982 als RAF-uittreder naar de DDR en begon in Dresden een geheel nieuw leven met een nieuwe identiteit. Onder de naam Eva Maria Sommer ging ze aan de slag in de grafische sector.

Inge Viett wordt herkend

In 1987 werd Inge Viett herkend door een buurvrouw, die haar had gezien op een opsporingsposter in de Bondsrepubliek. Doordat ze daar net op tijd achter kwam kon ze ternauwernood een arrestatie voorkomen. Door de herkenning werd ze gedwongen om haar leven in Dresden achter zich te laten. Alle contacten met vrienden en kennissen die ze daar inmiddels had opgebouwd moest ze per direct verbreken. En weer moest ze door de Stasi worden geholpen en worden voorzien van een geheel nieuwe identiteit. Dit keer ging ze in Maagdenburg wonen onder de naam Eva Maria Schnell.

De val van de muur

In 1990 werd ze weer door iemand herkend. Echter kon ze dit maal niet meer rekenen op de steun van de Stasi. De muur was inmiddels gevallen en Oost-Duitsland veranderde op dat moment van een communistische dictatuur in een parlementaire democratie. En dat hield in dat de bescherming van RAF-uittreders door de autoriteiten in de DDR volledig weg viel. Inge Viett en andere oud RAF-leden werden uiteindelijk gearresteerd en veroordeeld tot lange gevangenisstraffen. Na zeven jaar kwam Viett vervroegd op vrije voeten wegens goed gedrag. Inge Viett overleed in 2022.

Terrorist, terreuractie

Wie waren de belangrijkste leden van de 2 Juni-Beweging?

De belangrijkste leden van de 2 Juni-beweging waren:

 

Wat zijn de beste boeken over de 2 Juni-Beweging?

Stefan Aust: De Lokvogel: De fatale geschiedenis van een informant tussen geheime dienst en terrorisme

Michael Baumann: Hoe het allemaal begon 

Michael Baumann en Till Meyer: Radicaal Amerika. Hoe de Amerikaanse protestbeweging Duitsland veranderde 

Michael Baumann: Intoxicatie en terreur, een verslag over politieke ervaringen 

Michael Baumann: Hi Ho – Wie niet weggaat, komt niet terug 

Roman Danyluk: Stadsblues. De 2 Juni-Beweging – een sociaal-revolutionaire geschiedenis 

Lutz Korndörfer: Sociaal-revolutionair terrorisme: theorie, ideologie, casestudy’s, toekomstscenario’s

Till Meyer: Staatsvijand, herinneringen 

David Becker en Angelika Holderberg: Na de gewapende strijd

Ralf Reinders en Ronald Fritzsch: De 2 Juni-Beweging. Gesprekken over hasj-rebellen, ontvoering Lorenz, gevangenis

Gabriele Rollnik: Wees voor niemand bang: over de jaren 70, de 2 Juni-Beweging en de RAF

Inge Viett: Nie war ich furchtloser

 

Boek Stefan Aust

In 2002 publiceerde de Duitse journalist Stefan Aust zijn boek ‘De Lokvogel: De fatale geschiedenis van een informant tussen geheime dienst en terrorisme’. In de nacht van 4 op 5 juni 1974 vonden Amerikaanse soldaten – die bezig waren met een militaire oefening in het Grunewaldbos bij West-Berlijn – het zwaar gehavende lichaam van een jongeman. Hij had een schotwond in zijn hoofd en was stervende.

Ulrich Schmücker

Later zou blijken dat het om de 22-jarige Ulrich Schmücker ging, die gelieerd was aan de terroristische organisatie ‘2 Juni-Beweging’. De moord werd een dag later opgeëist door het ‘Zwarte Juni Commando’, in een brief die naar het Duitse dagblad Frankfurter Rundschau en het Duitse persbureau dpa was gestuurd. Schmücker zou door terroristen zijn ‘terechtgesteld’ als vergelding voor het plegen van verraad aan de 2 Juni-Beweging.

Misleiding en achterhouden van bewijs

In De Lokvogel laat Stefan Aust zijn licht schijnen op de gebeurtenissen en toont hij aan dat de West-Duitse geheime dienst het politieonderzoek op tal van manieren dwarsboomde en manipuleerde. Door het misleiden van de federale recherche en het achterhouden van bewijs, wilde de geheime dienst mogelijk zijn eigen betrokkenheid bij de moord op Schmücker verdoezelen.

Lokaas

De Lokvogel vertelt het verhaal van een jonge links-radicale student, die wilde strijden tegen onrecht in de wereld en zich daarom aansloot bij een terreurgroep. Echter werd Schmücker al snel door de politie gearresteerd en vastgezet. In de gevangenis kwam hij in aanraking met een agent van de geheime dienst, die hem wist te ‘rekruteren’ als ‘lokaas’ om andere linkse terroristen te kunnen arresteren. Een fatale fout zo bleek later. Als informant van de geheime dienst werd Schmücker steeds verder in het nauw gedreven binnen de West-Duitse terreurscene en hij moest zijn dubbelrol uiteindelijk bekopen met de dood.

Goed beeld van het West-Duitse links-radicale milieu

Het boek van Stefan Aust geeft niet alleen een goed beeld van het West-Duitse links-radicale milieu in de jaren 70, maar leest als een ware thriller. Aust reconstrueert de gebeurtenissen en laat zien hoe gevaarlijk het is om spionnen in te zetten bij undercoveroperaties. Daarnaast belicht Stefan Aust de vier strafprocessen die werden gevoerd naar aanleiding van de moord op Schmücker. De voormalige terrorist Michael Baumann verklaarde in 2010 in de Baader-Meinhof-Podcast van Richard Huffman, dat Ulrich Schmücker wel betrokken was bij het aanleveren van explosieven aan de 2 Juni-Beweging, maar dat hij nooit actief had deelgenomen aan de bomaanslagen. Schmücker zou deze explosieven hebben verworven via Palestijnse verzetsgroepen, waarmee hij nauwe contacten had.

 

Boeken Michael Baumann

In 1975 publiceerde Michael ‘Bommi’ Baumann – de medeoprichter van de 2 Juni-Beweging – het boek ‘Hoe het allemaal begon’. Dit boek is Baumanns persoonlijke verhaal over zijn ervaringen en contacten binnen de West-Duitse linkse terreurscene. Of het nu ging om Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof, Verena Becker, Inge Viett, Ingeborg Barz, Ingrid Siepmann, Till Meyer, Ralf Reinders, Fritz Teufel, Gabriele Rollnik, Juliane Plambeck of Ronald Fritzsch – Bommi Baumann kende bijna alle linkse terroristen, die begin jaren 70 in de Bondsrepubliek actief waren.

Fascinerende kijk op het denken van de linkse terroristen

Het boek is samengesteld op basis van opgenomen gesprekken en volgt het klassieke patroon van een ‘Bildungsroman’. Baumann biedt een fascinerende kijk op het denken van de linkse terroristen in de jaren 70 en hun diepgewortelde haat tegen de gevestigde orde in de Bondsrepubliek en de kapitalistische consumptiemaatschappij.

Onder de radar

Baumann verliet de 2 Juni-Beweging al vrij snel na de oprichting in 1972, omdat hij geweld niet langer zag als een legitiem middel om verandering op gang te brengen. Hij vluchtte naar het buitenland en wist jarenlang onder de radar te blijven. In 1981 werd hij in het Verenigd Koninkrijk gearresteerd en uitgeleverd aan de Bondsrepubliek. Daar werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 2 maanden, voor verschillende misdrijven waaronder bankovervallen en een bomaanslag op een politiekantoor in West-Berlijn.

Verbod

Aan het einde van het boek riep Michael Baumann zijn vroegere kameraden – de terroristen die nog altijd actief waren binnen de 2 Juni-Beweging – op om hun wapens weg te gooien en het geweld te staken. Kort na de publicatie van ‘Hoe het allemaal begon’, werd het boek door de autoriteiten in de Bondsrepubliek verboden, omdat het terrorisme zou verheerlijken. Desondanks werd het boek toch illegaal verspreid en werd het een geheime bestseller. Na een juridische strijd van bijna 3 jaar bepaalde de rechtbank uiteindelijk dat het boek alsnog mocht worden uitgegeven.

 

Radicaal Amerika

In 2007 publiceerde Michael Baumann samen met het voormalige 2 Juni-lid Till Meyer het boek ‘Radicaal Amerika. Hoe de Amerikaanse protestbeweging Duitsland veranderde’. Daarin trekken Baumann en Meyer een parallel tussen de protestbewegingen in de Verenigde Staten in de jaren 60 en de 68’er-beweging in de Bondsrepubliek. Zo beschrijven ze onder andere de opkomst van de Afro-Amerikaanse burgerrechtenbeweging en de Black Panther Party. Daarnaast belichten ze de communistische terreurgroep Weathermen, die de omverwerping van de Amerikaanse overheid en uitbanning van het kapitalisme propageerde.

 

Intoxicatie en terreur

In 2008 publiceerde Michael Baumann zijn boek ‘Intoxicatie en terreur, een verslag over politieke ervaringen’. Ook daarin schets hij een beeld van de 68’er-beweging en vertelt hij uitgebreid over zijn drugsverslaving. Net zoals zoveel andere linkse jongeren verruimde Baumann zijn geest destijds met allerlei verdovende middelen. Sommige links-radicalen sloten zich aan bij de zogenaamde ‘hasj-rebellen’, een ondergrondse groepering die ook wel bekend stond als de ‘Berlin Blues’. Deze anarchistische jongeren protesteerde eind jaren 60 tegen het strenge drugsbeleid in West-Berlijn en de vele politie-invallen in drugscafés en drugspanden.

Ontsnappen aan de opgedrongen sociale normen

Ook Michael Baumann was betrokken bij de hasj-rebellen, voordat hij de 2 Juni-Beweging oprichtte. Eind jaren 60 was hij een van de eersten die deelnam aan de hippietrektocht naar Nepal, waar de hippies een radicale en liberale anti-oorlogsfilosofie volgden en experimenteerden met drugs, seks en religie. Veel Amerikaanse en West-Europese hippies wilden zo lang mogelijk ver van huis blijven. Niet alleen om zichzelf te ontdekken, maar ze wilden ook ontsnappen aan de opgedrongen sociale normen in hun thuisland. ‘Intoxicatie en terreur’ gaat over de architectuur van het drugskapitalisme en de vernietiging van radicaal links door heroïne en andere drugs.

 

Hi Ho – Wie niet weggaat, komt niet terug

In het boek ‘Hi Ho – Wie niet weggaat, komt niet terug’ (gepubliceerd in 1987) vertelt Michael Baumann over zijn arrestatie in Oost-Berlijn door het Ministerie voor Staatsveiligheid (Stasi) in 1973. Baumann werd daar zes weken lang vastgehouden en ondervraagd over zijn verleden en kennis van de West-Duitse terreurscene. Onder druk zou hij de autoriteiten in de DDR hebben voorzien van zeer uitgebreide informatie over de activiteiten van de West-Duitse terreurgroepen. Zo gaf Baumann niet alleen allerlei technische details prijs – zoals bijvoorbeeld het soort vuurwapens dat bij de terreurdaden werd gebruikt – maar ook gaf hij de Stasi belangrijke persoonlijke informatie over individuele terroristen. Nadat dit bekend werd beschuldigden zijn voormalige kameraden hem van verraad.

 

Boek Roman Danyluk

In 2019 publiceerde de schrijver Roman Danyluk het boek ‘Stadsblues. De 2 Juni-Beweging – een sociaal-revolutionaire geschiedenis’. Dit boek gaat over het ontstaan van de terreurorganisatie en de stadsguerrilla die zij voerden tegen de West-Duitse staat. Het boek is de eerste uitgebreide studie van de 2 Juni-Beweging en belicht de geschiedenis van de terreurgroep vanaf de oprichting in 1972, tot aan haar ontbinding in 1980. Roman Danyluk behandelt niet alleen de terroristische aanslagen, maar portretteert ook de belangrijkste terroristen van de terreurorganisatie. Daarnaast buigt de auteur zich over de doelstellingen van de 2 Juni-Beweging. Dit vlot geschreven informatieve boek – dat is geschreven vanuit een hedendaags activistisch perspectief – documenteert de geschiedenis van radicaal links in de Bondsrepubliek, op een zeer toegankelijke manier.

 

Boek Lutz Korndörfer

De Duitse politicoloog en universitair docent Alexander Strassner is een expert op het gebied van terrorisme. Hij promoveerde in de politieke wetenschappen met een proefschrift over de derde generatie RAF-terroristen. In 2008 publiceerde hij het boek ‘Sociaal-revolutionair terrorisme: theorie, ideologie, casestudy’s, toekomstscenario’s’. Het boek is opgedeeld in twee delen. In het eerste deel wordt onderzocht welke invloed de ‘talloze theoretische modellen, sociale ideeën en denkrichtingen’ van belangrijke communisten – zoals Karl Marx, Friedrich Engels, Sergej Netsjajev, Pjotr Kropotkin, Lev Trotski, Vladimir Lenin, Mao Zedong, Che Guevara en Jules Régis Debray – op de linkse West-Duitse terreurorganisaties in de jaren 70 hadden.

Franfurter Schule en Herbert Marcuse

Ook de invloed van de sociologische en filosofische stroming Frankfurter Schule en de filosoof Herbert Marcuse komen aan bod. Het tweede deel van het boek behandelt de opkomst van de verschillende terreurgroepen in de Bondsrepubliek, waaronder de Rote Armee Fraktion, de 2 Juni-Beweging en de Revolutionaire Cellen. Het boek van Lutz Korndörfer biedt een goed overzicht van het West-Duitse sociaal-revolutionaire terrorisme in die jaren.

 

Boek Till Meyer

In 1996 publiceerde de 2 Juni-terrorist Till Meyer de biografie ‘Staatsvijand, herinneringen’. Daarin vertelt hij uitgebreid en onomwonden over zijn ervaringen binnen de terreurgroep en hoe hij meevocht tegen ‘systeem’ in de Bondsrepubliek. Hij behoorde tot de harde kern van de 2 Juni-Beweging en werd door de West-Duitse autoriteiten aangemerkt als staatsvijand. Meyer was in de jaren 70 betrokken bij de ontvoering van de christendemocratische politicus Peter Lorenz en hij werd verdacht van deelname aan de moord op de president van het Berlijnse gerechtshof Günter von Drenkmann. Tijdens zijn lidmaatschap van de 2 Juni-Beweging was Meyer – zo zou later blijken – ook een informant van de Oost-Duitse geheime dienst.

Nabil Harb Commando

Na zijn arrestatie in de zomer van 1975 werd hij aangeklaagd voor verschillende terroristische misdrijven. In het voorjaar van 1978 werd Meyer met geweld bevrijd uit de gevangenis in West-Berlijn, door het ‘Nabil Harb Commando’ waar ook de terroriste Inge Viett deel van uitmaakte. Nog geen maand later werd hij samen met een aantal andere 2 Juni-terroristen gearresteerd in Bulgarije en uitgeleverd aan de Bondsrepubliek. In het najaar van 1980 werd Till Meyer veroordeeld tot 15 jaar celstraf. In 1986 werd hij echter alweer vrijgelaten. Het boek ‘Staatsvijand, herinneringen’ schets een aardig beeld van de linkse terreurscene en de gewapende strijd tegen de kapitalistische West-Duitse samenleving.

 

Boek David Becker en Angelika Holderberg

In 2007 verscheen het boek ‘Na de gewapende strijd’. Daarin werden de ervaringen gepubliceerd van voormalige terroristen van de 2 Juni-Beweging en de Rote Armee Fraktion. In 1996 spraken de terroristen met psychotherapeuten en psychoanalytici over zichzelf, hun onderlinge relaties, hun ervaringen binnen de linkse terreurscene, hun detentieperiode, hun ideologie en hun gewapende strijd tegen de West-Duitse gevestigde orde. Daarna schreven ze hun ervaringen op. De persoonlijke en spannende verhalen geven een goed inzicht in de denk- en gevoelsstructuren, binnen de West-Duitse terroristische groeperingen. Aan dit boek werkte onder meer de Duitse psychologen David Becker en Angelika Holderberg mee.

 

Boek Ralf Reinders en Ronald Fritzsch

In 1995 publiceerden de voormalige terroristen Ralf Reinders en Ronald Fritzsch het boek ‘De 2 Juni-Beweging. Gesprekken over hasj-rebellen, ontvoering Lorenz, gevangenis’. Reinders was onder meer betrokken geweest bij de ontvoering van de CDU-politicus Peter Lorenz en werd daarvoor door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar. Fritzsch werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaar en 3 maanden, wegens lidmaatschap van een terreurorganisatie en de Lorenz-ontvoering.

Ironisch en humoristisch

Het boek behandelt de belangrijkste West-Duitse stadsguerrilla-groepen, zoals de 2 Juni-Beweging, de Rote Armee Fraktion en de Revolutionaire Cellen. Ondanks het serieuze en beladen onderwerp beschrijven Ralf Reinders en Ronald Fritzsch hun ervaringen binnen de linkse terreurscene, op een ironische en humoristische wijze.

 

Boek Gabriele Rollnik

De voormalige terroriste Gabriele Rollnik publiceerde in 2004 haar boek: ‘Wees voor niemand bang: over de jaren 70, de 2 Juni-Beweging en de RAF’. Daarin beschrijft ze haar eigen ervaringen binnen de West-Duitse linkse terreurscene. Rollnik was betrokken bij verschillende terreurdaden, waaronder de Lorenz-ontvoering in 1975. Na haar eerste arrestatie wist ze samen met een aantal andere vrouwelijke terroristen uit de gevangenis te ontsnappen. Korte tijd later werd ze echter alweer gearresteerd in Bulgarije en uitgeleverd aan de Bondsrepubliek. Ze werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar en zat vervolgens tot 1993 in de penitentiaire inrichting.

 

Boek Inge Viett

In 1997 publiceerde de voormalige terroriste Inge Viett haar autobiografie ‘Nie war ich furchtloser’. Viett is lid geweest van zowel de 2 Juni-Beweging als de Rote Armee Fraktion. In het boek vertelt ze over haar traumatische jeugd die ze deels doorbracht in een kindertehuis en een pleeggezin. Ze vertelt openhartig over haar radicaliseringsproces en hoe ze in aanraking kwam met de West-Duitse terreurscene.

Betrokken bij verschillende terreurdaden

Bij de 2 Juni-Beweging was Inge Viett betrokken bij verschillende terreurdaden, waaronder de aanslag op de Britse jachtclub in West-Berlijn, waarbij een 66-jarige botenbouwer om het leven kwam. Ook nam ze deel aan bankovervallen, waarmee de activiteiten van de terreurorganisatie konden worden gefinancierd. Na haar arrestatie in 1972 werd Inge Viett gevangengezet, maar ze wist een jaar later uit de gevangenis te ontsnappen. Vervolgens sloot ze zich weer aan bij de linkse terreurscene. In 1975 werd ze opnieuw gearresteerd. Echter wist ze tien maanden later – in de zomer van 1976 – nogmaals te ontsnappen.

Ondergedoken in de DDR

In 1980 speelde Inge Viett een belangrijke rol bij de emigratie van terroristen – de zogenaamde RAF-uitvallers – naar de DDR, omdat ze contacten had met een hoge functionaris van de Stasi. In 1982 dook Viett zelf ook onder in de DDR. Daar werd ze door de Stasi voorzien van een nieuwe identiteit en kon ze tot aan ‘Die Wende’ een anoniem leven leidde. Na de omwenteling in 1990 werd ze gearresteerd en uitgeleverd aan de Bondsrepubliek. Vervolgens werd ze veroordeeld tot 13 jaar gevangenisstraf.

Geen kritische analyse

De autobiografie van Inge Viett is geen kritische analyse over de revolutionaire gewapende strijd van de West-Duitse linkse terreurgroepen, maar geeft wel een helder beeld van de gebeurtenissen destijds. Daarnaast geeft het boek een goede indruk van het ondergrondse leven van de terroristen in de jaren 70.

Bronnen:

De in dit artikel opgenomen informatie is gebaseerd op bovenstaande naslagwerken over de 2 Juni-Beweging.

 

Terug naar boven ↑