Revolutie binnen de arbeidersklasse

De Rote Armee Fraktion (RAF) was een marxistisch georiënteerde terreurorganisatie in de Bondsrepubliek Duitsland, die bestond van 1970 tot 1998. De RAF wilde een revolutie ontketenen binnen de arbeidersklasse, om de heersende klasse en de gevestigde orde binnen de West-Duitse consumptiemaatschappij omver te werpen. De terreurgroep wilde de klassenmaatschappij transformeren in een maatschappij gebaseerd op gelijkheid. RAF-terroristen pleegden tal van bomaanslagen en moorden. Daarbij werden vooral Amerikaanse militaire instellingen, gebouwen van rechtse conservatieve media en politiebureaus als doelwit uitgekozen. Daarnaast pleegde de RAF moorden op hooggeplaatste justitieambtenaren, politici, bankiers en topmanagers uit het West-Duitse bedrijfsleven. Zeker 33 mensen kwamen bij RAF-aanslagen om het leven en meer dan 200 mensen raakten daarbij gewond.

Logo van de Rote Armee Fraktion (RAF)

Extreemlinkse terreurgroepen

In 1972 werden de leiders van de Rote Armee Fraktion gearresteerd en vastgezet in een zwaarbeveiligde terroristenvleugel van de Stammheim-gevangenis in Stuttgart. Onder hen waren de RAF-oprichters Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Ulrike Meinhof. Tijdens de detentie van de RAF-leiders werd er buiten de gevangenismuren een tweede generatie terroristen gevormd. Zij hadden als voornaamste doelstelling het bevrijden van de eerste generatie. Om de West-Duitse overheid onder druk te zetten, zette de RAF onder meer een gijzelingsactie, een ontvoering en een vliegtuigkaping op touw. Na de tweede generatie werd er zelfs nog een derde generatie RAF-terroristen gevormd die tot in 1993 aanslagen pleegden, waaronder een aantal moorden op West-Duitse prominenten. De RAF werkte nauw samen met andere extreemlinkse terreurgroepen in Europa, maar ook met Palestijnse verzetsorganisaties in het Midden-Oosten.

Studentenprotesten

Anti-Springer-campagne

Staatsbezoek sjah van Perzië

Dood Benno Ohnesorg

Internationaal Vietnam Congres

Moordaanslag op Rudi Dutschke

Horst Mahler

De SDS valt uiteen

Gewapend verzet

Proces tegen Baader en Ensslin wegens brandstichting in warenhuizen

Arrestatie Andreas Baader in West-Berlijn

Bevrijdingsactie universiteitsbibliotheek

Ulrike Meinhof gaat ondergronds

Officiële oprichting Rote Armee Fraktion

Militaire training in Jordanië

Dreierschlag

Arrestatie Horst Mahler

Het stadsguerrilla-concept

Vuurgevechten met de politie

Mei-offensief 1972

Aktie Waterslag

Arrestatie RAF-kopstukken

Horst Mahler verlaat de RAF

Dood Holger Meins

Tweede generatie RAF-terroristen

Gijzelingsactie West-Duitse ambassade in Stockholm

Dubieuze rol RAF-advocaten

Stammheim-proces

Dood Ulrike Meinhof

Vonnis tegen de RAF-beklaagden

Moordaanslag op Siegfried Buback

Duitse herfst

Dood van de RAF-leiders

Begrafenis RAF-leiders

RAF-uitvallers

Mei-document

Derde generatie RAF-terroristen

Moordaanslagen op prominenten

Arrestatie RAF-uitvallers

Moord op Rohwedder

Kinkel-initiatief

Persverklaring naar AFP

Aanslag op gevangenis in Weiterstadt

Antiterreuractie in Bad Kleinen

De RAF heft zichzelf op

Alle terreurdaden van de Rote Armee Fraktion op een rij

Wie waren de belangrijkste leden van de RAF?

Wat zijn de beste boeken over de Rote Armee Fraktion?

 

Studentenprotesten

Eind jaren 60 waren er overal in Europa – maar ook daarbuiten – massale studentenprotesten. In Frankrijk nam de ‘Parijse Studentenrevolte’ bijna revolutionaire vormen aan, maar ook de protesten in de Bondsrepubliek Duitsland hadden een enorme sociale impact op de samenleving. Veel West-Duitse jongeren gingen gebukt onder de wetenschap dat de generatie van hun ouders amper 22 jaar eerder verantwoordelijk was geweest voor het nationaalsocialisme en de wreedheden in de concentratiekampen.

Oud-nazi’s

In 1967 werden veel belangrijke functies in West-Duitsland nog altijd bekleed door oud-nazi’s. Niet alleen binnen het bedrijfsleven, maar ook in overheidsfuncties waren nog altijd oorlogsmisdadigers actief. Daardoor konden ze nog steeds veel invloed uitoefenen in de Bondsrepubliek. Bovendien vonden veel jongeren dat het West-Duitse politieapparaat nog steeds fascistisch was. De boze studenten eind jaren 60 wilden dan ook dat de gevestigde orde en de politieorganisatie volledig werden gezuiverd van alle fascistische elementen.

Grote coalitie

De woede van de studenten was niet alleen gericht tegen de oud-nazi’s die nog altijd op topposities zaten, maar ook tegen de regering onder bondskanselier Kurt Georg Kiesinger. Na de Duitse Bondsdagverkiezingen van 19 september 1965 werd de coalitie van de christendemocratische CDU/CSU en de Vrije Democratische Partij (FDP) voortgezet. Deze regering onder bondskanselier Ludwig Erhard viel in het najaar van 1966 echter alweer uiteen wegens geschillen over de begroting. De FDP trok zich terug en er werd een nieuwe grote coalitie gevormd van CDU/CSU en de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland (SPD), onder bondskanselier Kiesinger. Samen hadden de CDU/CSU en de SPD ruim 90% van de zetels in het West-Duitse parlement in handen. Daardoor was er nauwelijks nog ruimte voor een oppositiepartij, die nog enige invloed op de besluitvorming kon uitoefenen. Om die reden werd er een buitenparlementaire oppositie (APO) gevormd, die tegenwicht aan het kabinet kon bieden.

SDS

Binnen de APO waren verschillende groeperingen en vakbonden actief waarvan de Socialistische Duitse Studentenbond (SDS) de meest invloedrijke was. De SDS werd geleid door de charismatische flamboyante studentenleider Rudi Dutschke, die zich manifesteerde als een zeer begenadigd en vurig spreker tijdens congressen, demonstraties en andersoortige bijeenkomsten. De protestdemonstraties waren aanvankelijk vooral gericht tegen het conservatieve autoritaire onderwijssysteem van de universiteiten in de Bondsrepubliek. De studenten riepen dan ook op tot een democratisering van de universiteitspolitiek. Daarnaast waren de demonstraties gericht tegen de kapitalistische klassenmaatschappij in West-Duitsland, het wereldwijde imperialisme en de oorlog in Vietnam.

Noodwetten

In 1967 stond de Bondsrepubliek nog altijd onder controle van een geallieerde bezettingsmacht, maar de West-Duitse overheid streefde al een aantal jaren naar meer zelfbeschikking. De Amerikanen, Britten en Fransen waren bereid om het land meer autonomie toe te kennen, maar eisten daarvoor in de plaats wel een grondwetswijziging. Deze wetswijziging moest ervoor zorgen dat de West-Duitse overheid altijd kon ingrijpen in geval van een crisissituatie, zoals een opstand of een staatsgreep. Door deze wetsaanpassing kon het parlement in de Bondsrepubliek in principe buitenspel worden gezet.

Buiten werking stellen van burgerrechten

Deze situatie deed veel studenten denken aan de grondwetswijziging in 1933. Toen werden namelijk de zogenaamde ‘Machtigingswet’ en de ‘Rijksdagbrandverordening’ ingesteld, waardoor de nazi’s het parlement vleugellam konden maken en de belangrijkste burgerrechten buiten werking konden stellen. Hierdoor konden Adolf Hitler en de nationaalsocialisten uiteindelijk de absolute macht grijpen in de Weimarrepubliek. De demonstrerende jongeren in 1967 wilden de invoering van de zogenaamde ‘Noodwetten’, dan ook koste wat kost voorkomen.

 

Anti-Springer-campagne

De rechtse conservatieve media in de Bondsrepubliek zagen de opkomst van de socialistische buitenparlementaire oppositie met lede ogen aan. Hun berichtgeving over de APO was dan ook zeer negatief. Vooral de kranten van uitgeverij Axel Springer waarschuwden voor de opkomst van het ‘rode gevaar’. Met name het boulevardblad ‘Bild-Zeitung’ werd ervan beschuldigd haar lezers tegen de protesterende socialistische studenten op te hitsen.

Onteigening

De Springer-kranten domineerden destijds ongeveer 80 procent van de markt in West-Berlijn, waardoor de uitgeverij van Axel Springer een monopolie had op de pers en de publieke opinie. Daarom begon de APO een anti-Springer-campagne, waarbij werd opgeroepen om wetgeving te maken tegen dergelijke machtsconcentraties van dagbladen en andersoortige media. Daarnaast riepen de studenten op tot onteigening van het Springer-concern.

 

Staatsbezoek sjah van Perzië

Op 2 juni 1967 bracht Mohammad Reza Pahlavi (de sjah van Perzië) een staatsbezoek aan West-Berlijn. De SDS en andere studentenverenigingen gingen de straat op om tegen het bezoek te demonstreren. Ze waren tegen het staatsbezoek omdat Pahlavi de mensenrechten in zijn land op grote schaal zou schenden. Tegenover de demonstranten stonden tal van sjah-sympathisanten die Pahlavi wilden toejuichen.

SAVAK

Onder de sjah-aanhangers waren ook leden van de Iraanse inlichtingen- en veiligheidsdienst SAVAK. Deze geheime dienst werd in Iran zeer gevreesd, omdat ze in het land onbeperkte macht hadden en verantwoordelijk waren voor tal van martelingen en executies. Tijdens de protestdemonstraties bij het stadhuis van Schöneberg werden demonstrerende studenten aangevallen door SAVAK-leden, met knuppels en stalen buizen. De aanwezige politie keek eerst toe en greep pas in toen de situatie escaleerde.

Onlusten bij het operahuis

Mohammad Reza Pahlavi woonde ’s avonds een voorstelling bij in het operahuis. Daarbij was ook de toenmalige West-Berlijnse burgemeester Heinrich Albertz aanwezig. Tijdens de voorstelling braken buiten rellen uit tussen demonstrerende studenten en SAVAK-leden. Albertz gaf zijn politiechef Erich Duensing de opdracht om de onlusten te beëindigen, voordat hij en de sjah de opera weer zouden verlaten. Daarop greep de politie – die met honderden agenten aanwezig was – keihard in. Ze sloegen de betogers met hun wapenstokken tegen de grond, waardoor tal van studenten gewond raakten. Daarnaast werden er traangas en waterkanonnen tegen de betogers ingezet.

Vreedzaam demonstrerende studenten

Ook vreedzaam demonstrerende studenten werden hardhandig aangepakt. Een van deze vreedzaam demonstrerende studenten was de 26-jarige Benno Ohnesorg. Toen hij zag dat verschillende politieagenten een demonstrant naar een binnenplaats sleepten, liep hij er samen met een aantal andere jongeren achteraan om te kijken wat ze met hem gingen doen. Eenmaal op de binnenplaats aangekomen zagen ze hoe gewapende agenten een aantal demonstranten afranselden met wapenstokken en in elkaar schopten. Ook Benno Ohnesorg werd door de politie geslagen.

 

Dood Benno Ohnesorg

Rond 20.30 uur werd Benno Ohnesorg plotseling in zijn achterhoofd geschoten. De kogels waren vanaf ongeveer 1,5 meter afstand op de jonge student afgevuurd. Ohnesorg werd met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht, maar hij overleed voordat ze daar aankwamen. De schutter – de West-Berlijnse politieman Karl-Heinz Kurras – verklaarde later op Ohnesorg te hebben geschoten uit noodweer. Naar eigen zeggen zou hij door de demonstranten in het nauw zijn gedreven. Verschillende getuigen verklaarden echter dat Ohnesorg op dat moment juist aan de politie probeerde te ontsnappen en dat er zeer zeker geen sprake was geweest van zelfverdediging.

Trigger voor radicalisering

Bovendien verklaarden een aantal getuigen dat ze na het schot een dialoog hadden opgevangen tussen Kurras en een van zijn collega’s. Deze collega zou tegen Kurras hebben gezegd: ‘Ben je gek geworden om hier te schieten?’ Jaren later zou uit onderzoek en foto- en filmmateriaal van het moment van de schietpartij blijken dat Karl-Heinz Kurras niet werd aangevallen, maar dat hij opzettelijk op Benno Ohnesorg had geschoten. Ook zou aan het licht komen dat Kurras destijds een medewerker van de Oost-Duitse Stasi was. Vandaag de dag wordt de dood van Ohnesorg beschouwd als moord. De dood van Ohnesorg was een belangrijke trigger voor de radicalisering van de studentenbeweging.

Haatcampagne

De conservatieve rechtse media in West-Berlijn berichtten over de gebeurtenissen van 2 juni 1967 aanvankelijk als: ‘Schandalige studentenrellen waar de politie terecht een einde aan had gemaakt’. Door deze berichtgeving werden de studenten bevestigd in hun overtuiging dat de rechtse pers – en dan vooral de kranten van Axel Springer – een ware haatcampagne voerde tegen de APO. Studentenleider Rudi Dutschke riep na de dood van Benno Ohnesorg wederom op tot onteigening van de Springer-uitgeverij en democratisering van de West-Duitse pers.

Escalatie tussen de APO en de media

Een aantal maanden later – in de nacht van 1 op 2 februari 1968 – was er een nieuwe escalatie tussen de APO en de media. Een paar onbekend gebleven daders gooiden de ramen in bij zeven krantenfilialen van de Berliner Morgenpost (een krant van Axel Springer). Bij de filialen lieten de daders een folder achter, waarin ze de onteigening van de Springer-pers eisten. Vervolgens bestempelden de Springer-kranten deze actie als een terroristische daad. In een karikatuur in de Bild-Zeitung werd de SDS zelfs gelijkgesteld met de Bruinhemden (SA), die tijdens de Kristallnacht in 1938 ruiten ingooiden van Joodse synagogen, woningen, bedrijven, winkels, scholen en Joodse begraafplaatsen vernielden. Het dagblad beschuldigde de SDS van ‘fascistische methoden’.

 

Internationaal Vietnam Congres

Op 17 en 18 februari 1968 vond in het Auditorium Maximum van de Technische Universiteit in West-Berlijn het Internationale Vietnam Congres plaats. Het congres werd bijgewoond door ongeveer 5000 deelnemers uit verschillende landen. Het evenement was mede georganiseerd door de SDS en Rudi Dutschke was een van de hoofdrolspelers. Hij leidde een groot deel van de debatten en gaf zelf een aantal vurige toespraken.

Aanklacht tegen de westerse samenlevingen

De conferentie stond volledig in het teken van het verzet tegen de door Amerika geleide oorlog in Vietnam en de strijd tegen het westerse imperialisme in de wereld. In feite was het congres een grote aanklacht tegen de westerse samenlevingen. Daarnaast was de bijeenkomst bedoeld om de internationale contacten tussen de SDS en andere socialistische jongerenbewegingen te versterken. De West-Duitse autoriteiten waren fel gekant tegen het congres en ook de Springer-kranten gaven blijk van hun antipathie.

Vietcong

De grote zaal was versierd in de kleuren van de Vietcong. Achter het podium hing een vlag met daarop de tekst: ‘Voor de overwinning van de Vietnamese revolutie. Het is de plicht voor elke revolutionair om de revolutie te maken’. Dit citaat werd toegeschreven aan de Argentijnse marxistische revolutionair en Cubaanse guerrillaleider Che Guevara. Tijdens het congres werd de naam van de Vietnamese communistische revolutionaire leider Ho Chi Minh gescandeerd.

Opheffing van de NAVO

Een aantal vooraanstaande SDS-leden – waaronder Rudi Dutschke – riep op tot opheffing van de NAVO. Ook riep Dutschke de in West-Berlijn gestationeerde Amerikaanse soldaten op, om uit het leger te deserteren. De Italiaanse uitgever Giangiacomo Feltrinelli – die het Vietnam-congres gedeeltelijk had gefinancierd – sprak namens de internationale deelnemers. Onder de buitenlandse deelnemers waren onder meer schrijvers, journalisten, sociologen, historici, linkse politici, filosofen, economen en rechtsgeleerden.

Solidariteitsverklaring

Het congres werd afgesloten met een solidariteitsverklaring met het Vietnamese Nationaal Front voor de Bevrijding van Zuid-Vietnam (Vietcong). Een van de stellingen in de slotverklaring luidde:

‘Vandaag probeert het Amerikaanse imperialisme de West-Europese metropolen via de NAVO te integreren in zijn beleid van koloniale contrarevolutie’.

Socialistische wereldrevolutie

Vervolgens betuigden de deelnemers hun solidariteit met de Vietnamese revolutie, die door hen werd beschouwd als onderdeel van de socialistische wereldrevolutie. Na het congres was er nog een protestdemonstratie waaraan ongeveer 12.000 betogers deelnamen. Deze demonstratie – die door de West-Berlijnse senaat was verboden – werd door veel studenten gevoeld als het begin van de revolutie. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de demonstranten langs de Amerikaanse McNair-kazerne zouden lopen, maar omdat de Amerikaanse krijgsmacht had laten weten dat ze in dat geval vuurwapens zouden gebruiken, werd daar uiteindelijk van afgezien. Dit tot opluchting van de West-Berlijnse burgemeester Heinrich Albertz.

 

Moordaanslag op Rudi Dutschke

Op 11 april 1968 – een kleine twee maanden na het Internationale Vietnam Congres – werd er een moordaanslag gepleegd op Rudi Dutschke. De studentenleider werd in de buurt van het SDS-kantoor aan de Kurfürstendamm neergeschoten door de rechts-extremistische ongeschoolde arbeider Josef Bachmann. Terwijl Bachmann drie kogels afvuurde op zijn slachtoffer schold hij Dutschke uit voor: ‘Vuil communistisch varken’. Twee kogels troffen Dutschke in het hoofd, de derde kogel raakte hem in zijn linkerschouder. Dutschke werd zwaargewond overgebracht naar het ziekenhuis, maar overleefde de aanval. Bachmann die nog geprobeerd had om te ontsnappen, kon even later door de politie worden gearresteerd.

Deutsche National-Zeitung

Bij zijn aanhouding bleek hij een exemplaar bij zich te hebben van het rechts-extremistische krant ‘Deutsche National-Zeitung’. In het blad stond een artikel over Rudi Dutschke met de kop:

‘Stop Dutschke nu! Anders krijgen we een burgeroorlog’.

Bij het artikel waren vijf foto’s van de studentenleider geplaatst. Daarmee was het motief voor de moordaanslag voor de politie al snel duidelijk. Later zou tijdens het strafproces van Bachmann blijken dat hij zich ook door andere rechtse kranten had laten ophitsen. Bachmann zou zijn vuurwapen en de munitie hebben verkregen van een voormalig lid van de neonazistische politieke partij NPD. Daarnaast bleek uit het politieonderzoek dat Bachmann contacten had met een rechts-extremistische groepering die bomaanslagen uitvoerde in de Bondsrepubliek.

Kochstrasse

Na de moordaanslag op Rudi Dutschke gingen duizenden boze studenten de straat op, om te demonstreren. Niet alleen in West-Berlijn maar ook in andere grote steden in de Bondsrepubliek. De woede richtte zich vooral weer op de uitgeverij van Axel Springer. Daarnaast richtte de woede zich ook op de West-Berlijnse senaat en conservatieve rechtse politici. De APO-leiding organiseerde een bijeenkomst bij de Technische Universiteit, waar tal van studenten en journalisten zich verzamelden. Tijdens de bijeenkomst stelde het SDS-lid Wolfgang Lefèvre voor om met zijn allen naar het gebouw van de Springer-uitgeverij aan de Kochstrasse te lopen.

Politie grijpt hard in

Het Springer-gebouw was uit voorzorg al omgeven met prikkeldraad en werd beschermd door meer dan 350 politieagenten. Toen de 2000 a 3000 studenten bij het gebouw aankwamen, bekogelden ze de politie met stenen en gooiden ze met brandende fakkels. Daarnaast staken ze bedrijfsvoertuigen van Axel Springer in brand. Ondertussen scandeerden ze leuzen zoals: ‘Springer Moordenaar!’ en ‘Bild-Zeitung heeft meegeschoten!’. De politie greep hard in en probeerde de demonstranten uit elkaar te drijven met wapenstokken, traangas en waterkanonnen. Tijdens de gewelddadigheden raakten zeker 57 politiemensen en 27 medewerkers van de uitgeverij gewond. Ook onder de studenten vielen een flink aantal gewonden.

 

Horst Mahler

De gewelddadige studentenprotesten tegen Axel Springer bleven niet alleen beperkt tot West-Berlijn. Ook in andere grote steden in de Bondsrepubliek waren ongeregeldheden. In tal van plaatsen werd de distributie van Springer-kranten verhinderd. Tijdens de onlusten – die bekend werden als de zogenaamde ‘Paasrellen’ – kwamen in München een persfotograaf en een student om het leven. Een van de demonstranten tijdens de rellen was de socialistische advocaat Horst Mahler, die tal van linkse studenten verdedigde die wegens het overtreden van demonstratieverboden werden vervolgd. Mahler was onder meer de raadsman van de linkse militanten Andreas Baader en Gudrun Ensslin, die waren gearresteerd wegens brandstichting in twee warenhuizen in Frankfurt am Main op 2 april 1968.

Radicale protestacties

Daarnaast verdedigde Mahler de Kommune 1-leden Rainer Langhans en Fritz Teufel, die regelmatig met de West-Duitse justitie in aanraking kwamen wegens allerlei radicale protestacties. Mahler raakte al vroeg betrokken bij de buitenparlementaire oppositie en was een van de meest prominente APO-leden. Tijdens de Paasrellen gaf Horst Mahler een toespraak. Daarin verklaarde hij dat er bij een revolutie – net zoals bij het wegverkeer – nu eenmaal slachtoffers vielen. Voor zijn deelname aan de onlusten zou Mahler later veroordeeld worden tot tien maanden gevangenisstraf en een geldboete van ongeveer 75.000 Duitse mark.

Sterrenmars op Bonn

De Paasrellen gingen geleidelijk aan weer over in vreedzame protestacties en sit-ins. De APO had immers nog belangrijke dingen doen, zoals oppositie voeren tegen het kabinet die de Noodwetten wilden invoeren. Een maand na de moordaanslag op Rudi Dutschke vond de zogenaamde ‘Sterrenmars op Bonn’ plaats. Tijdens deze protestmanifestatie op 11 mei 1968 verzamelden meer dan 60.000 deelnemers zich voor een mars naar de toenmalige West-Duitse hoofdstad Bonn. De grotendeels vreedzame demonstranten waren met treinen, bussen en auto’s uit alle delen van de Bondsrepubliek afgereisd.

Verregaande aantasting van vrijheid

De betogers eisten dat de overheid zou afzien van de invoering van de Noodwetten, die zij beschouwden als een onaanvaardbare mogelijkheid van inmenging van de staatsorganen, in de grondrechten van West-Duitse burgers. Volgens de demonstranten was deze ingrijpende wetswijziging van de grondwet, een verregaande aantasting van hun vrijheid. Ondanks de massale weerstand tegen de kabinetsplannen werden de Noodwetten op 30 mei 1968 toch door de Bondsdag aangenomen. De nieuwe wetten traden vervolgens op 28 juni 1968 officieel in werking.

 

De SDS valt uiteen

In het najaar van 1968 ontstonden er binnen de APO en dan vooral binnen de SDS conflicten tussen de leden, over de koers die de buitenparlementaire oppositie nu moest gaan varen. De interne tegenstellingen werden alsmaar groter. Daardoor kon de SDS niet langer de jeugd- en studentenbeweging als geheel of zelfs alleen in haar essentiële onderdelen vertegenwoordigen. De organisatiestructuur van de APO veranderde fundamenteel en er was sprake van versplintering. De crisis binnen de Socialistische Duitse Studentenbond was deels ontstaan, als gevolg van de snelle groei van de beweging.

Nieuwe linkse groeperingen

Er ontstonden allerlei nieuwe linkse groeperingen, die onderling allemaal streden om erkenning en machtsposities, in plaats van dat ze streden voor hun gezamenlijke doelen en idealen. Eind 1969 bundelden enkele SDS-groepen van de orthodoxe vleugel hun krachten, om de ‘Vereniging van Marxistische Studenten’ te vormen. Ander SDS-leden sloten zich later aan bij de zogenaamde ‘K-groepen’, kleine maoïstisch georiënteerde partijen die zinspeelden op hun gemeenschappelijke zelfbeeld als communistische kaderorganisaties. De SDS zou in februari 1970 uiteindelijk officieel worden ontbonden.

 

Gewapend verzet

Veel linkse jongeren zagen het uiteenvallen van de APO als een nederlaag en probeerden hun idealen op een andere manier te verwezenlijken. Een aantal linkse activisten besloot in deze periode om gewapend verzet te gaan plegen tegen de Duitse staat. Onder hen waren de militanten Horst Mahler, Andreas Baader en Gudrun Ensslin. Samen met andere links-radicalen vormden ze een stadsguerrillagroep, die gebaseerd was op linkse guerrillagroepen in Zuid-Amerika. Mahler, Baader en Ensslin zagen zichzelf als onderdeel van het internationale anti-imperialisme.

Legitimering van geweld

Ze waren van mening dat de gewapende revolutionaire strijd tegen de het Amerikaanse imperialisme en de West-Duitse kapitalistische klassenmaatschappij, de enige effectieve methode was om die strijd te winnen. Een deel van de voormalige SDS-leden sympathiseerde met de nieuwe stadsguerrillagroep en binnen de studentenbeweging ontstond een levendige discussie over de legitimering van geweld tegen de autoriteiten in de Bondsrepubliek.

 

Proces tegen Baader en Ensslin

Andreas Baader en Gudrun Ensslin waren eerder op 4 april 1968 samen met de linkse activisten Thorwald Proll en Horst Söhnlein gearresteerd wegens de brandstichting in twee warenhuizen in Frankfurt. Tijdens het proces werden de brandstichters bijgestaan door advocaat Horst Mahler, die sterk met zijn cliënten sympathiseerde. De rechtszaak werd bijgewoond door de uitgesproken linkse journaliste Ulrike Meinhof die verslag deed van de procesvoering. In deze periode raakte Meinhof bevriend met Baader en Ensslin.

Hoger beroep

Op 31 oktober 1968 kregen de brandstichters 3 jaar gevangenisstraf opgelegd. Horst Mahler en de andere advocaten gingen vervolgens tegen het vonnis van de rechtbank in hoger beroep. Op 13 juni 1969 werden de brandstichters onder voorwaarden voorlopig vrijgelaten. Ze mochten het hoger beroep in vrijheid afwachten. Een aantal maanden later – op 10 november 1969 – werd het hoger beroep afgewezen, waardoor de brandstichters opnieuw de cel in moesten. Horst Söhnlein meldde zich bij de politie en onderging zijn straf. Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Thorwald Proll waren echter niet van plan om naar de gevangenis terug te keren en vluchtten naar Parijs.

 

Arrestatie Andreas Baader in West-Berlijn

In Parijs zaten ze ondergedoken in het appartement van de Franse filosoof en journalist Régis Debray, die op dat moment zelf in Bolivia in de gevangenis zat, wegens deelname aan de guerrillagroep van Che Guevara. Ook Thorwalds zus Astrid Proll voegde zich bij het gezelschap in Parijs. In december 1969 verliet Thorwald de groep en vertrok hij naar Engeland. Na Parijs doken Andreas Baader en Gudrun Ensslin nog een tijdje onder in Italië. Daar werden ze bezocht door hun advocaat Horst Mahler die hen overhaalde om naar de Bondsrepubliek terug te keren en samen met hem een stadsguerrillagroep op te richten.

Hinderlaag

Baader en Ensslin gaven gehoor aan de oproep van Mahler en kwamen terug naar de Bondsrepubliek. De West-Duitse geheime dienst was echter al snel op de hoogte van de terugkeer van Baader, vermoedelijk na een tip van hun informant Peter Urbach, die binnen de links-radicale scene was geïnfiltreerd. Vervolgens werd er op 4 april 1970 in West-Berlijn een hinderlaag voor Baader opgezet, in de vorm van een fictieve verkeerscontrole. Baader werd gearresteerd en vastgezet in de gevangenis van Tegel.

 

Bevrijdingsactie universiteitsbibliotheek

Door de arrestatie van Andreas Baader werden de plannen van Horst Mahler voor de vorming van een marxistische stadsguerrillagroep gedwarsboomd. Daarom bedacht Mahler samen met Gudrun Ensslin een plan om Baader uit de gevangenis te bevrijden. Omdat een bevrijdingsactie uit de gevangenis van Tegel bij voorbaat al kansloos was, moest er iets anders worden bedacht. Ze moesten hem naar een andere locatie overgeplaatst zien te krijgen, waar ze hem relatief eenvoudig zouden kunnen laten ontsnappen.

Hulp van Ulrike Meinhof

Daarvoor werd de hulp ingeschakeld van de journaliste Ulrike Meinhof, die niet alleen met Baader en Ensslin bevriend was, maar ze sympathiseerde ook met hun revolutionaire ideeën. Meinhof bleek inderdaad zeer bereid om aan de bevrijdingsactie deel te nemen en al vrij snel werd er een haalbaar plan bedacht. Meinhof zou zogenaamd aan een boek werken over welzijnsonderwijs en gemarginaliseerde jongeren in de Bondsrepubliek. Voor haar research wilde ze graag samen met Andreas Baader onderzoek doen naar het onderwerp in de universiteitsbibliotheek van West-Berlijn.

Thuis-campagne

Baader en Ensslin waren eerder betrokken geweest bij de zogenaamde ‘Thuis-campagne’ van de APO, waarbij aandacht werd gevraagd voor de autoritaire en onderdrukkende omstandigheden in het West-Duitse welzijnsonderwijs. Deze campagne was specifiek gericht op het creëren van een sociaal revolutionair bewustzijn onder ernstig kansarme jongeren in de Bondsrepubliek.

Verzoek wordt ingewilligd

Ulrike Meinhof liet haar uitgever Klaus Wagenbach een verzoek indienen om haar een aantal uren samen te laten zitten met Andreas Baader, in de studiezaal van het Duitse Centraal Instituut voor Sociale Aangelegenheden (universiteitsbibliotheek). Dat verzoek werd aanvankelijk afgewezen door de West-Duitse autoriteiten, maar later gaf de gevangenisdirectie alsnog toestemming. Andreas Baader mocht onder bewaking een aantal uren met Meinhof onderzoek doen. In de dagen voordat Baader naar de universiteitsbibliotheek werd overgebracht hadden verschillende linkse militanten uit de groep rondom Horst Mahler en Gudrun Ensslin de omgeving van het gebouw nauwkeurig geïnspecteerd. Zo konden ze hun strategie bepalen en ontdekken tegen welke problemen ze eventueel zouden kunnen aanlopen.

Schietpartij

Op 14 mei 1970 was het zover. Baader werd ’s morgens rond 9.45 uur onder begeleiding van een aantal gevangenbewaarders naar de studiezaal van de universiteitsbibliotheek gebracht. Daar zat Ulrike Meinhof al op hem te wachten. Toen Baader bij Meinhof aan de tafel was aangeschoven, werden zijn handboeien door de bewakers afgedaan. Zo kon hij gemakkelijk door de boeken, kranten, tijdschriften en andere naslagwerken bladeren. Het was de bedoeling dat Meinhof na de bevrijdingsactie – die over ongeveer een uur en een kwartier zou beginnen – net zou doen alsof ze compleet overdonderd was door de actie. Vervolgens zou ze verslag uitbrengen aan de autoriteiten.

Ruw verstoord

Baader en Meinhof spraken met elkaar en zochten de artikelen uit die van belang waren voor het onderwerp van hun boek. Ze maakten aantekeningen en rookten samen sigaretten. Na 75 minuten werd hun samenzijn ruw verstoord, toen drie jonge vrouwen en een gemaskerde man de studiezaal binnenstormden. Het waren Gudrun Ensslin, Ingrid Schubert en Irene Goergens. Wie de gemaskerde man was is nooit duidelijk geworden. Ze droegen vuurwapens en begonnen direct te schieten. De bewakers verzetten zich en er ontstond een handgemeen. Toen de aanvallers met traangas spoten werden de bewakers verblind. Bij de schietpartij raakte de bibliotheekmedewerker Georg linke en een van de bewakers zeer zwaargewond. De bewakers schoten terug, maar door het traangas wisten ze geen van de aanvallers te raken.

 

Ulrike Meinhof gaat ondergronds

Baader en zijn bevrijders vluchtten vervolgens door een raam naar buiten. Ook Ulrike Meinhof – die zoals afgesproken in de studiezaal quasi-geschokt zou achterblijven – vluchtte met de aanvallers mee naar buiten. Daar stonden de groepsleden Astrid Proll en Brigitte Asdonk met twee vluchtauto’s te wachten. Na de bevrijding van Andreas Baader werd er een grote zoekactie naar de aanvallers op touw gezet, maar doordat er onderweg van vluchtvoertuig werd gewisseld. konden ze niet meer worden getraceerd.

Baader-Meinhof-Groep

Op enig moment had Ulrike Meinhof blijkbaar besloten om samen met de linkse militanten ondergronds te gaan en haar burgerlijke bestaan op te geven. Of ze dat ruim van tevoren besloten had of kort voor de bevrijdingsactie is nooit duidelijk geworden. De in linkse kringen alom gerespecteerde journaliste was nu plotseling een van de meest gezochte voortvluchtigen van de Bondsrepubliek. In de West-Duitse media werd vanaf dat moment gesproken van de ‘Baader-Meinhof-Groep’.

Sicilië

Na de ontsnapping werden de twee dochters van Ulrike Meinhof door het groepslid Monika Berberich naar het Italiaanse eiland Sicilië gereden. Daar werden de 7-jarige meisjes Regine en Bettina ondergebracht in een noodopvangkamp voor mensen die dakloos waren geworden, na een uitbarsting van de vulkaan Etna. De meisjes werd verteld dat ze spoedig weer met hun moeder zouden worden herenigd. Eerder waren de meisjes tijdens de voorjaarsvakantie twee weken ondergebracht bij Meinhofs goede vriend en schrijver Jürgen Holtkamp in Bremen.

Dierentuin

Een aantal groepsleden zouden de tweeling kort voor de bevrijdingsactie bij Holtkamp hebben opgehaald en naar de West-Berlijnse dierentuin hebben gebracht, waar ze vervolgens aan Monika Berberich werden overgedragen. Toen Meinhofs ex-man Klaus Rainer Röhl erachter kwam dat Ulrike bij de bevrijding van Andreas Baader betrokken was, vroeg hij bij de rechtbank direct de voogdij over zijn dochters aan. De meisjes waren toen echter al verdwenen. De scheiding tussen Meinhof en Röhl was bitter geweest en daarom wilde Meinhof waarschijnlijk voorkomen dat de tweeling door hun vader zou worden gevonden.

 

Officiële oprichting Rote Armee Fraktion

Op 22 mei 1970 – een week na de bevrijding van Andreas Baader – werd de RAF officieel opgericht. De nieuwe terreurbeweging werd aangekondigd in een artikel in het anarchistisch-libertaire tijdschrift Agit 883. Het artikel had de titel: ‘Bouw het Rode Leger!’ en ging vergezeld van de volgende verklaring:

‘Dachten de varkens nu echt dat we kameraad Baader twee of drie jaar in de gevangenis zouden laten zitten? Dachten de varkens nu echt dat we zouden blijven vechten met eieren tegen knuppels, met stenen tegen pistolen, met molotovcocktails tegen machinegeweren? Dacht men nu echt dat we zouden praten over de ontwikkeling van de klassenstrijd, over de reorganisatie van het proletariaat, zonder ons tegelijkertijd te bewapenen? Dachten de varkens, die het eerst schoten echt dat we ons zouden laten doden als slachtdieren zonder weerstand te bieden? Gandhi en Martin Luther King zijn dood. De kogels van hun moordenaars, de kogels tegen Rudi, de kogels afgevuurd door Kurras, Dallwitz en Wetter hebben de droom van geweldloosheid begraven. Wie zich niet verzet, sterft. Iedereen die niet sterft wordt levend begraven: in de gevangenissen, in de hervormingsscholen, in de holen van Kreuzberg, Wedding en Neukölln, in de stenen doodskisten van de wolkenkrabbers, in de overvolle kinderdagverblijven en scholen, in de volledig uitgeruste keukens, in de verpande slaapkamerpaleizen. Dachten de varkens nu echt dat internationalisme dood is? In 1968 zeiden we: ‘Vietnam is het Spanje van onze generatie’. BZ in mei 1970: ‘Berlijn is geen Zuid-Amerika’. Berlijn is een buitenpost van het Amerikaanse imperialisme. Dachten de varkens echt dat we in de strijd tegen het Amerikaanse imperialisme 2 of 3 jaar zonder onze kameraad Baader konden? Dachten de varkens echt dat ze het vuile werk van het Amerikaanse imperialisme konden blijven opknappen met de terreurvonnissen en dienstpistolen van de staat?

Ontwikkel de klassenstrijd!

Organiseer het proletariaat!

Begin de gewapende strijd!

Bouw het Rode Leger!’

 

Militaire training in Jordanië

In de verklaring werden de West-Duitse autoriteiten consequent bestempeld als ‘varkens’, die zich voor het karretje lieten spannen van de Amerikaanse ‘bezetters’. In de zomer van 1970 reisden een stuk of twintig leden van de Rote Armee Fraktion naar het Midden-Oosten. Onder hen waren Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Horst Mahler en Ulrike Meinhof. In Jordanië sloten ze zich aan bij een Palestijns militair trainingskamp van de verzetsbeweging al-Fatah. Daar werden ze getraind in het schieten met zware automatische vuurwapens en leerden ze hoe ze zelf bommen met tijdsmechanismen konden maken. In het kamp ontstonden al vrij snel conflicten tussen een aantal RAF-leden.

Autoritaire leider

Andreas Baader ontpopte zich als een autoritaire leider van de groep en dat werd niet door iedereen even gewaardeerd. Ook de Palestijnse verzetsstrijders waren niet erg van Baaders gedrag gediend. Op een bepaald moment kwam het tot een conflict tussen Baader en het RAF-lid Peter Homann, die volgens de RAF-leider een verrader zou zijn. Daarom zou Baader aan de andere RAF-leden hebben voorgesteld om Homann te vermoorden. De liquidatie zou worden vermomd als een schietincident tijdens een wapentraining, waaraan alle groepsleden moesten meedoen. Toen de Palestijnse verzetsstrijders achter de moordplannen kwamen, hielpen ze Homann uit het trainingskamp ontsnappen.

 

Dreierschlag

Eenmaal terug in West-Duitsland zocht Peter Homann contact met de journalist Stefan Aust en informeerde hem over de verblijfplaats van de tweeling Regine en Bettina. In september 1970 wist Aust de meisjes uit het noodopvangkamp in Sicilië te bevrijden en terug te brengen naar hun vader Klaus-Rainer Röhl. Het vermoeden bestaat dat de RAF van plan was om de tweeling over brengen naar het Palestijnse kamp. In het najaar van 1970 waren de meeste RAF-leden weer terug in de Bondsrepubliek. De militanten – die inmiddels getraind waren in het maken van explosieven en gevechtstechnieken – hadden echter wel geld nodig om hun terroristische acties voor te bereiden. Er moesten immers vuurwapens worden aangeschaft en schuilappartementen worden gehuurd.

Drie bankovervallen op hetzelfde moment

Daarom pleegden terroristen van de Rote Armee Fraktion op 29 september 1970 drie bankovervallen in West-Berlijn, op exact hetzelfde moment. Bij deze simultane bankberoving – die bekend werd als de zogenaamde ‘Dreierschlag’ – werd in totaal een bedrag van 209.000 Duitse mark buitgemaakt. Zeker 16 RAF-terroristen deden aan de Dreierschlag mee, onder wie Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Horst Mahler en Ulrike Meinhof. Bij een van de bankovervallen had de RAF een pamflet achtergelaten waarop stond: ‘Onteigen de vijanden van het volk’. Hierdoor realiseerden de West-Duitse autoriteiten zich dat de Dreierschlag een actie was van de Rote Armee Fraktion.

 

Arrestatie Horst Mahler

Er was niet alleen geld nodig voor het huren van appartementen en de aanschaf van wapens, maar ook voor allerlei logistieke processen en het levensonderhoud van de RAF-leden. Er werden voertuigen gestolen die vervolgens werden voorzien van andere chassisnummers en kentekenplaten. Daarnaast braken de RAF-leden in bij gemeentehuizen om documenten te stelen die ze konden gebruiken voor het vervalsen van paspoorten. Langzaam maar zeker kreeg de Rote Armee Fraktion steeds meer de vorm van een gestroomlijnde terreurorganisatie.

Niet zonder slag of stoot

De vorming van de RAF ging echter niet zonder slag of stoot, want op 9 oktober 1970 werd Horst Mahler samen met de vrouwelijke RAF-terroristen Ingrid Schubert, Brigitte Asdonk, Irene Goergens en Monika Berberich, gearresteerd in een woning in het West-Berlijnse stadsdeel Charlottenburg. Ze werden beschuldigd van betrokkenheid bij de bankovervallen tijdens de Dreierschlag tien dagen daarvoor. Op 15 januari 1971 pleegden RAF-leden twee bankovervallen in Kassel. Daarbij werd een geldbedrag van ongeveer 114.000 Duitse mark buitgemaakt.

 

Het stadsguerrilla-concept

In april 1971 publiceerde de RAF het strategiedocument ‘Het stadsguerrilla-concept’. In dit document noemde de terreurorganisatie zich voor het eerst Rote Armee Fraktion en werd hun logo geïntroduceerd: een rode ster, met daarin een machinepistool en de witte letters RAF. Het document dat waarschijnlijk werd geschreven door Ulrike Meinhof, schetste in feite het ideologische argument van de RAF, voor de gewapende revolutionaire strijd tegen de West-Duitse staat.

Marxistisch-leninistische-maoïstische retoriek

Het stadsguerrilla-concept stond bol van de marxistisch-leninistische-maoïstische retoriek en verwees onder meer naar de Zuid-Amerikaanse guerrillastrijders van de bevrijdingsbeweging Tupamaros Uruguay. Daarnaast verwees het strategiedocument naar de uitgeverij van Axel Springer, de Vietnamoorlog en de Afro-Amerikaanse politieke organisatie Black Panther Party. In het document gaf de RAF een uitgebreide reden voor het beginnen van de gewapende strijd.

Vijanden van de staat

Na de verschijning van het document werden de RAF-terroristen door de West-Duitse autoriteiten gekwalificeerd als: ‘de grootste bedreiging voor de democratie in de Bondsrepubliek’. Vervolgens werden ze aangemerkt als ‘vijanden van de staat’. Daardoor verloren de RAF-leden in principe al hun basisrechten. De bescherming van de staat werd voor de West-Duitse overheid topprioriteit. In de praktijk hield dat in dat de regering haar toevlucht nam tot autoritaire methoden, om politieke problemen met linkse militanten op te lossen.

 

Vuurgevechten met de politie

Om de terreurgroep zo effectief mogelijk te kunnen bestrijden, werd de politie voorzien van machinegeweren en handgranaten. Tevens werd ook de zoektocht naar RAF-leden – die zich voorheen voornamelijk concentreerde in West-Berlijn – uitgebreid naar de gehele Bondsrepubliek. Overal in West-Duitsland werden gezocht-posters opgehangen, met daarop de gezichten en namen van RAF-terroristen. Zoals aangekondigd in Het stadsguerrilla-concept reageerde de Rote Armee Fraktion met gewapend verzet, op arrestatiepogingen van RAF-terroristen. Daarbij kwamen verschillende politieagenten, maar ook meerdere RAF-leden om het leven.

Vuurgevechten in Hamburg

Op 15 juli 1971 werd het 20-jarige RAF-lid Petra Schelm in Hamburg tijdens een vuurgevecht met de politie doodgeschoten. Ze was de eerste RAF-terrorist die sneuvelde in de gewapende strijd van de terreurorganisatie. Op 22 oktober 1971 werd de Hamburgse politieagent Norbert Schmid doodgeschoten terwijl hij probeerde om de RAF-terroriste Margrit Schiller te arresteren.

Dood van Herbert Schoner en Hans Eckhardt

Amper twee maanden later – op 22 december 1971 – werd in Kaiserslautern de politieman Herbert Schoner gedood, door RAF-leden die even daarvoor de Beierse Hypotheken- en Wisselbank hadden overvallen. Op 2 maart 1972 kwam het in Hamburg tot een vuurgevecht tussen de politie en de RAF, toen agenten de RAF-terroristen Manfred Grashof en Wolfgang Grundmann probeerden te arresteren. Daarbij werd hoofdinspecteur Hans Eckhardt geraakt door een aantal dumdumkogels uit het wapen van Grashof. De inspecteur raakte zeer zwaargewond en stierf drie weken later in het ziekenhuis alsnog aan zijn verwondingen.

Stadsguerrilla en klassenstrijd

In april 1972 publiceerde de RAF het document ‘Rote Armee Fraktion – Stadsguerrilla en klassenstrijd’. De inhoud van het document werd geschreven door Ulrike Meinhof. In het voorwoord verheerlijkte de linkse journaliste de dood van het RAF-lid Petra Schelm en de extreemlinkse radicalen George von Rauch en Thomas Weisbecker, die alle drie tijdens een vuurgevecht met de politie waren gesneuveld.

Verband tussen de uitbuiting van mensen en de politiek

Ulrike Meinhof probeerde in drie hoofdstukken het verband aan te tonen, tussen de uitbuiting van mensen en de politiek. In alle hoofdstukken werd vastgesteld dat steeds meer mensen ontevreden waren over het kapitalistische systeem, wat tot uiting kwam in steeds grotere verzetsacties. In het document komt Meinhof meermaals terug op het belang van de gewapende strijd.

Legitieme onteigeningsacties

Daarnaast rechtvaardigde ze de bankovervallen die door de RAF werden gepleegd als legitieme ‘onteigeningsacties’. Aan het eind van het document verontschuldigde Ulrike Meinhof zich tegenover de RAF-sympathisanten, voor het feit dat de terreurorganisatie zich tot dan toe louter had beziggehouden met logistieke processen en nog niet in echt in actie was gekomen. Volgens Meinhof waren de eerste acties een kwestie van tijd. Ze sloot het document af met de wapenkreten: ‘Dien de mensen!’, ‘Bouw de revolutionaire guerrilla!’ en ‘Overwinning voor de volksoorlog!

 

Mei-offensief 1972

In het voorjaar van 1972 pleegde de Rote Armee Fraktion de eerste grote terroristische aanslagen. Deze aanslagenreeks werd bekend als het zogenaamde ‘Mei-offensief’. Bij deze aanslagen kwamen vier mensen om het leven en raakten meer dan zeventig mensen gewond. Doelwitten van de aanslagen waren instellingen van het Amerikaanse leger in de Bondsrepubliek, politiebureaus, de Springer-uitgeverij en een hooggeplaatste rechter. Door deze aanslagengolf werd het voor de West-Duitse overheid duidelijk dat ze te maken hadden met een goed georganiseerde terreurorganisatie, die tot alles in staat was.

Bomaanslagen Frankfurt

De eerste aanslag van het Mei-offensief werd gepleegd op het hoofdkwartier van het Amerikaanse leger in Frankfurt. Op 11 mei 1972 gingen daar drie zware bommen af die in en om het gebouwencomplex een enorme ravage aanrichtten. Bij de explosies kwam de Amerikaanse luitenant-kolonel Paul A. Bloomquist om het leven en raakten dertien mensen gewond. De materiële schade werd geraamd op zo’n 3,1 miljoen Duitse Mark. De bomaanslagen werden drie dagen later opgeëist door het ‘Petra Schelm Commando’ van de RAF, vernoemd naar het in 1971 omgekomen RAF-lid.

Aanslagen in Augsburg en München

Een dag na de bomaanslagen op de Amerikaanse legerbasis in Frankfurt, ontploften er op 12 mei 1972 twee bommen bij een politiekantoor in Augsburg. Daarbij raakten zes politiemensen en een burger gewond. Een derde bom was om de een of andere reden niet afgegaan. Enkele uren na de aanslag in Augsburg kwam er een telefoontje binnen bij het Staatssalarisbureau in de Beierse hoofdstad München. Het Staatssalarisbureau was onder andere verantwoordelijk voor de afwikkeling van de salarissen van ambtenaren.

Cruciale fout

De anonieme beller waarschuwde dat er binnen een aantal minuten een explosief zou afgaan bij het aangrenzende Staatsrecherchebureau. Daarop werden het Staatsrecherchegebouw en het Staatssalarisbureau ontruimd. De werknemers vluchtten naar buiten en verzamelden zich op de parkeerplaats voor het gebouw. Dat bleek een cruciale fout, want om 14.20 uur ontplofte er een bom onder een geparkeerde auto. Er vielen tien gewonden en de materiële schade was groot. Tientallen voertuigen werden vernield. De aanslagen in Augsburg en München werden vier dagen later opgeëist door de RAF.

Aanslag op Wolfgang Buddenberg

Op 15 mei 1972 ontsnapte Wolfgang Buddenberg – een rechter van het Federale Grondwettelijk Hof – ternauwernood aan de dood, toen er een bom ontplofte onder de passagiersstoel van zijn auto in Karlsruhe. Normaliter werd Buddenberg door zijn echtgenote naar kantoor gereden, maar die dag had hij besloten om lopend naar zijn werk te gaan. Toen zijn vrouw Gerta de motor van de wagen startte explodeerde de bom. Gerta raakte zeer zwaargewond, maar overleefde de aanslag. Als Wolfgang Buddenberg die dag op de passagiersstoel had gezeten, dan had hij dat waarschijnlijk niet overleefd. Na de aanslag op de rechter verstuurde de RAF een bekentenisbrief, waarin werd gedreigd met nog meer aanslagen op hooggeplaatste juristen.

Aanslag Springer-uitgeverij

Dat de RAF vroeg of laat een aanslag zou plegen op de uitgeverij van Axel Springer lag voor de hand, gezien de gespannen verhoudingen tussen de rechtse conservatieve media en de linkse beweging. Op 19 mei 1972 kwam er rond 15.30 een telefoontje binnen bij de Springer-uitgeverij in Hamburg, waarin werd gemeld dat er over enkele minuten een bom in het gebouw zou afgaan. Een paar minuten na het eerste telefoontje zou er nog een tweede anonieme beller hebben gewaarschuwd voor op handen zijnde bomexplosies.

Evacuatie

Na de bommeldingen werden de medewerkers van het gebouw geëvacueerd. Niet alle medewerkers konden echter op tijd wegkomen. Er ontploften bommen in de correctiekamer en op de 6e verdieping waar op dat ogenblik een conferentie plaatsvond. Bij de explosies raakten zeker 17 mensen gewond, van wie 2 ernstig. De schade aan het gebouw was enorm en werd geschat op ongeveer 1.000.000 Duitse mark. Een dag na de bomaanslagen bij het Springer-concern ontving de politie een anoniem telefoontje, waarin werd gemeld dat niet alle bommen in het gebouw waren ontploft. De beller vertelde dat er nog een niet-ontplofte bom lag in een schoonmaakkast en twee niet-ontplofte bommen op de 12e verdieping van de hoogbouw. Vervolgens werden deze explosieven door een speciale eenheid van de politie onschadelijk gemaakt.

Aanslag in Heidelberg

De laatste aanslag van het Mei-offensief vond plaats op 24 mei 1972. De RAF plaatste twee zware bommen in de kofferbak van twee auto’s. Vervolgens werden de voertuigen geparkeerd bij het Europese hoofdkwartier van het Amerikaanse leger in Heidelberg. De bommen veroorzaakten enorme explosies. Drie mensen kwamen om het leven en zeker vijf mensen raakten gewond. De aanslagen werden een dag later door de RAF opgeëist. In de bekentenisbrief werd specifiek verwezen naar de Amerikaanse bombardementen in Vietnam.

Beveiliging wordt aangescherpt

Na het gewelddadige Mei-offensief van de RAF werd de beveiliging van Amerikaanse instellingen, faciliteiten en objecten verder aangescherpt. Ook andere potentiële doelwitten werden strenger bewaakt. Daarnaast werd ook de beveiliging van hooggeplaatste overheidsfunctionarissen en hoge militairen opgeschroefd. Vervolgens werd er op 31 mei 1972 een grootschalige klopjacht op de terroristen in gang gezet. Deze klopjacht werd bekend als ‘Aktie Waterslag’.

 

Aktie Waterslag

Een aantal dagen voor het begin van Aktie Waterslag had de chef van de federale recherche in de Bondsrepubliek, alle hoofden van speciale commissies van de West-Duitse deelstaten en vertegenwoordigers van de grenspolitie bij elkaar geroepen. Samen bespraken ze de mogelijkheden voor een massale zoekactie naar de RAF-terroristen. Er werd gekozen voor een strategie waarbij er zoveel mogelijk onrust in het ‘water’ zou worden gecreëerd, waarbij de ‘vissen’ in paniek zouden wegzwemmen. Daarom moesten er in het hele land overal wegblokkades worden opgeworpen en moesten op- en afritten streng worden gecontroleerd. Daarnaast moesten er in tal van verdachte woningen invallen worden gedaan.

Verkeerschaos

Om de operatie te kunnen uitvoeren werd de beschermingspolitie van de West-Duitse deelstaten een dag lang helemaal ondergeschikt gemaakt aan de landelijke politiedienst (BKA). De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Hans-Dietrich Genscher ging akkoord met Aktie Waterslag. Tijdens de operatie werd iedereen in de Bondsrepubliek opgeroepen om aan de zoekactie mee te doen. Niet alleen burgers, maar ook de West-Duitse media werd gevraagd om alle mogelijke relevante informatie over eventuele RAF-leden, bij de politie te melden. De klopjacht op de RAF-terroristen had een enorme verkeerschaos tot gevolg.

 

Arrestatie Andreas Baader, Holger Meins en Jan-Carl Raspe

Kort voor het begin van Aktie Waterslag had de politie een mogelijke RAF-locatie in Frankfurt am Main onderzocht. Een aantal dagen eerder was er een tip binnengekomen over een garagebox, waar verdachte personen waren gesignaleerd. In de garagebox onder een flatgebouw aan de Hofeckweg troffen agenten meerdere emmers aan met daarin explosieve stoffen. Vervolgens werden het appartementencomplex en de garagebox onder observatie gehouden. Het explosieve materiaal werd door de politie vervangen door een visueel gelijkend onschuldig poeder.

Schotenwisseling

In de vroege morgen van 1 juni 1972 zagen agenten dat er een auto bij de garagebox stopte. Andreas Baader en zijn RAF-kameraden Holger Meins en Jan-Carl Raspe stapten uit het voertuig. Alleen Baader en Meins gingen de garage binnen. Raspe bleef bij de deur staan om de wacht te houden. Toen er twee agenten op Raspe afliepen om hem te arresteren, trok hij zijn vuurwapen en vuurde hij een aantal kogels af. Desondanks wisten de agenten hem toch te overmeesteren. Baader en Meins – die de schotenwisseling hadden gehoord – hielden zich vervolgens twee uur lang schuil in de afgesloten garagebox.

Grote politiemacht

Direct werd er een grote politiemacht ingezet en het flatgebouw werd door zeker 150 agenten omsingeld. Vervolgens werd de garagedeur door een gepantserd voertuig naar binnen geduwd. Meins gaf zichzelf over aan de politie, maar Baader bood nog enig verzet. Daarop werd hij door agenten in zijn dij geschoten en viel hij gewond op de grond. De arrestatie van de twee terroristen werd gefilmd door meerdere tv-reporters.

Meer arrestaties

Op 7 juni 1972 trof de eigenaar van een kledingboetiek in Hamburg een vuurwapen aan in een jas die op een stoel lag. Deze jas was van Gudrun Ensslin. De boetiekeigenaar belde de politie, die de RAF-leidster vervolgens arresteerde. Op 9 juni 1972 had de politie weer succes, toen ze in West-Berlijn de terroristen Bernhard Braun en Brigitte Mohnhaupt konden oppakken. Een kleine week later – op 15 juni 1972 – werden Ulrike Meinhof en Gerhard Müller aangehouden in de plaats Langenhagen, bij Hannover. De RAF-terroristen Irmgard Möller en Klaus Jünschke werden op 9 juli 1972 gearresteerd in Offenbach am Main. Anderhalve maand na het begin van Aktie Waterslag zaten tien RAF-leden achter slot en grendel en daarmee was de terreurorganisatie een zware slag toegebracht. Zeker ook omdat alle RAF-kopstukken nu vastzaten.

Eenzame opsluiting

De RAF-terroristen werden onderworpen aan een zeer streng gevangenisregime. De meesten van hen zaten in volledige isolatie opgesloten in speciaal daarvoor ingerichte terroristenvleugels. Ze mochten geen enkel contact hebben met elkaar en werden continu door de gevangenbewaarders in de gaten gehouden. Ook werden hun cellen doorlopend geïnspecteerd. Afgezien van hun advocaten en de gevangenisartsen mochten ze geen bezoek ontvangen. RAF-sympathisanten en familieleden van de terroristen protesteerden tegen de in hun ogen ‘inhumane’ detentieomstandigheden. Volgens hen zou ’s nachts het licht in de cellen worden aan gelaten, zodat ze de slaap niet konden vatten. Bovendien zou er door de autoriteiten worden bepaald welke boeken ze wel of niet mochten lezen. Het strenge gevangenisregime was volgens de RAF-aanhangers bedoeld om de politieke identiteit van hun gevangen kameraden te breken.

Antifoltercomités

Door de eenzame afzondering van de RAF-gedetineerden was er sprake van ‘sensorische deprivatie’, waarbij de gevangenen geen prikkels meer kregen van buitenaf. Doordat hun zintuigen niet meer werden geprikkeld kregen sommige RAF-leden last van psychische problemen, zoals extreme angsten, hallucinaties en depressies. Daarnaast ging ook hun fysieke gezondheid snel achteruit, omdat ze maar heel kort – of helemaal niet meer – werden gelucht. Door een gebrek aan beweging kregen een aantal gevangenen problemen met de bloedsomloop. Om aandacht te vragen voor de omstandigheden van de RAF-gevangenen, richtten de RAF-sympathisanten de zogenaamde ‘antifoltercomités’ op.

Speciaal geprepareerde terroristenvleugel

In 1973 werden de RAF-kopstukken samengebracht in een speciaal voor hen geprepareerde terroristenvleugel, op de zevende verdieping van de zwaarbewaakte Stammheim-gevangenis in Stuttgart. Daar mochten de RAF-gevangenen contact hebben met elkaar en kregen ze iets meer privileges. Desondanks bleven de RAF-aanhangers beweren dat er nog steeds sprake was van psychische en fysieke martelingen. Op 30 oktober 1974 bezetten 32 RAF-sympathisanten het kantoorgebouw van de mensenrechtenorganisatie Amnesty International in Hamburg, om te protesteren tegen het gevangenisregime. Een aantal van hen zou zich later actief bij de Rote Armee Fraktion aansluiten en ondergronds gaan.

 

Horst Mahler verlaat de RAF

Tijdens zijn detentie maakte Horst Mahler zich los van de RAF en sloot hij zich aan bij een kleine maoïstische partij, die was voortgevloeid uit de buitenparlementaire oppositie. In het najaar van 1974 bracht de Rote Armee Fraktion een verklaring naar buiten, waarin Mahler werd uitgemaakt voor een ‘smerige burgerlijke chauvinist’, die geen enkele notie had van de revolutionaire strijd en alleen maar uit was op persoonlijk gewin’. Na zijn vervroegde vrijlating in 1980 maakte de socialistische advocaat Mahler een opmerkelijke switch van extreemlinks naar extreemrechts. De linkse militant werd een neonazi. In die hoedanigheid werd hij meermaals veroordeeld voor antisemitisme en het ontkennen van de Holocaust.

 

Dood Holger Meins

De RAF-gevangenen gingen meerdere keren in collectieve hongerstaking om te protesteren tegen hun slechte behandeling. Tijdens een van deze hongerstakingen kwam het RAF-lid Holger Meins om het leven. Bij zijn overlijden op 9 november 1974 in de gevangenis van Wittlich woog de boomlange Meins nog maar 39 kilogram, ondanks de dwangvoeding die de autoriteiten op hem hadden toegepast. De dood van Holger Meins leidde direct tot felle protesten van RAF-sympathisanten. Zo’n 5.000 aanhangers kwamen – ondanks een demonstratieverbod – in West-Berlijn bijeen. Ze beschuldigden de West-Duitse overheid van een doelbewuste ‘uitroeiingsbewaring’ van RAF-gevangenen.

Bezoek Jean-Paul Sartre

In december 1974 werd Andreas Baader in de Stammheim-gevangenis bezocht door de Franse filosoof Jean-Paul Sartre, die probeerde te bemiddelen, in het conflict over het strenge gevangenisregime van de RAF-gedetineerden. Sartre zou een uur lang met de RAF-leider hebben gesproken. Het gesprek tussen de twee verliep niet echt soepel. Andreas Baader sprak geen woord Frans en Jean-Paul Sartre sprak geen Duits, dus alles moest door een tolk worden vertaald. Daardoor ging een groot deel van de gesprekstijd verloren. Na het gesprek zou Sartre Baaders gezondheidstoestand hebben beschreven als ‘slecht’. De slechte gezondheid was volgens hem te wijten aan de omstandigheden waarin Baader gevangenzat. Sartre beschreef de gevangenschap van Baader later zelfs als ‘psychologische marteling’. Het bezoek van Sartre ging gepaard met veel media-aandacht.

 

Tweede generatie RAF-terroristen

Tijdens de gevangenschap van de RAF-leiding vormden zich buiten de gevangenis een tweede generatie RAF-terroristen. Andreas Baaders advocaat Siegfried Haag speelde een belangrijke rol bij de rekrutering van nieuwe leden. Haag sympathiseerde met het gedachtegoed van de terreurorganisatie en fungeerde als koerier tussen de RAF-gevangenen in verschillende penitentiaire inrichtingen. Zo zou hij informatie (waaronder specifieke instructies van Baader) hebben overgebracht aan de andere RAF-gedetineerden en zou hij de gevangenen hebben aangemoedigd om hun hongerstakingen voort te zetten.

Advocatenkantoor in Heidelberg

De meeste nieuwe terroristen werden aangeworven via Haags advocatenkantoor in Heidelberg. Een aantal RAF-terroristen die door Siegfried Haag werden gerekruteerd waren Lutz Taufer, Hanna Krabbe, Ulrich Wessel en Bernhard Rössner. In tegenstelling tot de eerste generatie RAF-terroristen, waarbij vooral de nadruk werd gelegd op de gewapende strijd tegen de West-Duitse kapitalistische klassenmaatschappij, was de tweede generatie veel meer gefocust op de bevrijding van hun kameraden uit de gevangenis.

Lorenz-ontvoering door de 2 Juni-Beweging

Begin maart 1975 was het de anarchistische zuster-terreurgroep ‘2 Juni-Beweging’ gelukt om vijf terroristen uit te gevangenis vrij te krijgen. Een aantal dagen daarvoor hadden ze de christendemocratische CDU-politicus Peter Lorenz ontvoerd en hem vervolgens overgebracht naar een schuiladres in West-Berlijn. De 2 Juni-Beweging dreigde om Lorenz iets aan te doen als de West-Duitse regering niet aan hun eisen zou voldoen. Ze eisten dat de terroristen Horst Mahler, Verena Becker, Rolf Heissler, Gabriele Kröcher-Tiedemann, Rolf Pohle en Ingrid Siepmann uit de gevangenis zouden worden vrijgelaten. De regering in de Bondsrepubliek ging op de eisen in om zo het leven van Lorenz te redden.

Aden

Vervolgens werden de terroristen – behalve Horst Mahler – per vliegtuig overgevlogen naar de Zuid-Jemenitische hoofdstad Aden op het Arabisch Schiereiland. Mahler wilde in de gevangenis zijn straf uitdienen. Nadat de terroristen in Aden waren aangekomen, werd Peter Lorenz ongedeerd door de 2 Juni-Beweging vrijgelaten. De vrijlating van de terroristen liet een zure nasmaak achter bij de West-Duitse regering, want er liepen nu weer vijf gevaarlijke individuen vrij rond, die een potentieel gevaar vormden voor de staat. Bovendien had de overheid zich door het inwilligen van de eisen, wel heel erg chantabel en kwetsbaar opgesteld. Het was nu natuurlijk wachten op een volgende ontvoering door terroristen, om zo nog meer gevangenen vrij te krijgen.

 

Gijzelingsactie West-Duitse ambassade in Stockholm

En die angst bleek terecht. De Rote Armee Fraktion moet gedacht hebben: ‘Wat de 2 Juni-Beweging kan, dat kunnen wij ook’. Nog geen twee maanden na de ontvoering van Peter Lorenz voerde de RAF een gijzelingsactie uit op de West-Duitse ambassade in Stockholm. Ze gijzelden het personeel, onder wie verschillende diplomaten. De gijzelingsactie werd uitgevoerd door de RAF-leden Lutz Taufer, Hanna Krabbe, Ulrich Wessel, Siegfried Hausner en Bernhard Rössner.

Vrijlating van 26 kameraden

De RAF eiste dat de West-Duitse overheid 26 gevangen kameraden – waaronder de RAF-leiders – uit de verschillende gevangenissen in de Bondsrepubliek zou vrijlaten. Vervolgens stelde de RAF een ultimatum. Dit keer bleek de West-Duitse regering onder leiding van Bondskanselier Helmut Schmidt minder buigzaam en de regeringsleden weigerden dan ook om op de eisen in te gaan. Als ze nu weer terroristen zouden vrijlaten dan zou de overheid niet alleen haar geloofwaardigheid en daadkracht verliezen, maar dan was het wachten op de volgende ontvoering of gijzelingsactie.

Twee diplomaten worden vermoord

Na het verstrijken van het ultimatum werd er een 44-jarige diplomaat neergeschoten, die later aan zijn verwondingen overleed. De regering in de Bondsrepubliek hield voet bij stuk: ‘Met terroristen wordt niet onderhandeld’. Daarop brachten de gijzelnemers 15 kilo springstof aan in het ambassadegebouw, om hun eisen kracht bij te zetten. De explosieven werden vervolgens met kabels aan elkaar verbonden. Omdat de regering bleef weigeren RAF-gevangenen vrij te laten, werd er een 64-jarig diplomaat voor het open raam gezet en publiekelijk door een van de terroristen doodgeschoten.

Explosies

Nadat de tweede dode was gevallen besloten de Zweedse autoriteiten om het ambassadegebouw binnen te vallen. Maar nog voordat de politie in actie kon komen, klonken er een aantal oorverdovende explosies. De springstof was waarschijnlijk gedetoneerd, doordat een van de terroristen over een ontstekingskabel was gestruikeld. Alle gewonde ambassademedewerkers konden het gebouw – ondanks hun verwondingen – levend verlaten. Ook de terroristen raakten gewond. RAF-terrorist Ulrich Wessel was er zelfs zo slecht aan toe, dat hij twee uur later overleed in een Zweeds ziekenhuis. Ook het RAF-lid Siegfried Hausner was zeer ernstig gewond geraakt en zou 11 dagen later overlijden in de Bondsrepubliek. Alle andere RAF-terroristen konden worden gearresteerd.

 

Dubieuze rol RAF-advocaten

In de aanloop naar het strafproces tegen de RAF-leiders Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe speelde niet alleen de advocaat Siegfried Haag een dubieuze rol. Ook de RAF-advocaten Hans-Christian Ströbele, Klaus Croissant, Kurt Groenewold, Arndt Müller en Armin Newerla zouden zich schuldig hebben gemaakt aan verschillende strafbare feiten. Zo zouden ze betrokken zijn geweest bij het opzetten en in stand houden van een communicatiesysteem, waardoor de RAF-terroristen in de gevangenis konden communiceren met de RAF-terroristen buiten de gevangenismuren.

Handdossiers

In speciaal geprepareerde handdossiers zouden allerlei kleine elektronische onderdeeltjes de zwaarbewaakte Stammheim-gevangenis zijn binnengesmokkeld. Met deze onderdeeltjes was het Jan-Carl Raspe gelukt om stiekem een soort intercomsysteem te bouwen, waarmee de gevangenen ook onderling met elkaar in contact konden staan. Via het advocatenkantoor van Arndt Müller en Armin Newerla werden op deze manier zelfs vuurwapens en explosieven naar binnengesmokkeld. Deze advocaten zouden later allemaal strafrechtelijk worden vervolgd of een tijdelijk beroepsverbod opgelegd krijgen.

Wetswijziging

Naar aanleiding van de dubieuze rol van de RAF-advocaten werd er een wetswijziging doorgevoerd. De nieuwe wetten waren specifiek aangepast op basis van de ernstige dreiging van de Rote Armee Fraktion. Door de wetsverandering werd het maximum aantal raadslieden beperkt tot drie en werd de gelijktijdige verdediging van meerdere beklaagden verboden. Daardoor konden de in opspraak geraakte advocaten Kurt Groenewold, Hans-Christian Ströbele en Klaus Croissant van het strafproces worden uitgesloten. Zij werden vervangen door andere raadslieden.

Voorzetting van de strafzitting

De strafbare feiten die werden gepleegd door de advocaten Arndt Müller en Armin Newerla zouden pas veel later aan het licht komen. Daarnaast werd in de nieuwe wetgeving bepaald dat een strafzitting altijd kon worden voorgezet, ook als de beklaagde verwijtbaar – dus door eigen toedoen – niet in de rechtszaal aanwezig kon zijn. Hierdoor kon de procedure tegen een verdachte gewoon doorgaan, indien hij of zij ten gevolge van een hongerstaking, te zwak was om voor de rechter te verschijnen.

 

Stammheim-proces

Op 21 mei 1975 ging het strafproces tegen de RAF-leiders van start. Baader, Ensslin, Meinhof en Raspe werden beschuldigd van vier moorden en 54 pogingen tot moord, tijdens het Mei-offensief in 1972. Ulrike Meinhof was een aantal maanden eerder al veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, vanwege haar betrokkenheid bij de bevrijding van Andreas Baader uit de universiteitsbibliotheek in West-Berlijn.

Bunker

Het strafproces tegen de RAF-kopstukken – dat bekend werd als het roemruchte ‘Stammheim-proces’ – vond plaats in een speciaal daarvoor gebouwde bunker, op het zwaarbewaakte terrein van de Stuttgartse gevangenis. De rechtszaal in de bunker had geen ramen en iedereen die ook maar in de buurt van de penitentiaire inrichting kwam, werd streng gecontroleerd. Doordat het strafproces bij de Stammheim-gevangenis plaatsvond, hoefden de beklaagde terroristen niet over grote afstanden worden vervoerd en kon het eventuele risico van ontsnapping tot een minimum worden beperkt.

Mediaspektakel

Het strafproces dat uiteindelijk 192 procesdagen duurde, werd een waar mediaspektakel. Volgens de aanklacht was het OM van plan om ongeveer 997 getuigen op te roepen, waaronder de moeder van Baader, de zus en ouders van Ensslin en de ex-man van Ulrike Meinhof. Een van de belangrijkste kroongetuigen tijdens het proces was Gerhard Müller. Hij was samen met Ulrike Meinhof toen ze werden opgepakt in Langenhagen. De verklaringen van Müller vormden de belangrijkste getuigenissen tegen de RAF-leiders.

Politiek tribunaal

Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof en Jan-Carl Raspe wilde van het Stammheim-proces een politiek tribunaal maken. Daarom wilden hun advocaten een aantal hooggeplaatste militairen en politici oproepen als getuigen. De voornaamste verdedigingsstrategie van de advocaten behelsde de ‘rechtvaardiging’ van de daden van de RAF-beklaagden, tegen Amerikaanse legerinstellingen in de Bondsrepubliek. De advocaten voerden aan dat er een recht van verzet bestond op grond van het internationaal recht, omdat de deelname van de VS aan de oorlog in Vietnam in strijd was met het internationaal recht. Daarom wilde de verdediging verschillende hooggeplaatste functionarissen als getuige oproepen, die een belangrijke positie hadden binnen het Amerikaanse leger en de Amerikaanse politiek.

Getuigen

Ook wilden de advocaten verschillende politici uit de Bondsrepubliek oproepen als getuigen. De rechtbank ging daar echter niet mee akkoord en wees de verzoeken van de verdediging af. De rechter oordeelde dat het verhoren van deze getuigen op geen enkele wijze relevant was, voor de strafrechtelijke beoordeling van de strafbare feiten van de beklaagden. Een aantal van de terroristische aanslagen tijdens het Mei-offensief in 1972 was dan weliswaar ingegeven door de Vietnamoorlog, maar die oorlog was niet het onderwerp in het Stammheim-proces. Volgens de rechters hadden Baader, Ensslin, Meinhof en Raspe het volste recht om partij te kiezen in de Vietnamoorlog en te streven naar een socialistische samenleving in de Bondsrepubliek, maar ze hadden niet het recht om andere mensen te doden.

 

Dood Ulrike Meinhof

De strafprocedure liep vertraging op door verschillende gebeurtenissen. Op 9 mei 1976 werd de beklaagde Ulrike Meinhof dood in haar cel aangetroffen. Naar verluidt had ze zichzelf opgehangen met handdoekstroken aan het raamrooster. De advocaten twijfelden aan de officiële lezing van zelfmoord, onder meer omdat er geen afscheidsbrief bij haar werd aangetroffen. Daarom eiste de verdediging dat het strafproces werd onderbroken.

Autopsie

Een eerste autopsie op het lichaam van Meinhof wees uit dat ze door wurging om het leven was gekomen, zonder inmenging van buitenaf. Ook een tweede autopsie op verzoek van Meinhofs zus concludeerde zelfdoding. Op 10 juni 1976 werd het onderzoek naar haar dood afgesloten. De omstandigheden rondom de dood van Meinhof bleven altijd onderwerp van speculaties. Veel RAF-sympathisanten waren ervan overtuigd dat ze door de autoriteiten werd vermoord.

Wrakingsverzoeken

Ook liep het Stammheim-proces vertraging op door conflicten tussen de verdediging en de rechtbank. De rechtbankvoorzitter Theodor Prinzing werd regelmatig belachelijk gemaakt door de advocaten van Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe. Op een bepaald moment schold Andreas Baader de rechter zelfs uit voor ‘fascistische klootzak’. De verdediging beschuldigde Prinzing ervan vooringenomen te zijn, waardoor de RAF-beklaagden geen schijn van kans hadden op een eerlijk proces. De RAF-advocaten dienden vervolgens talloze wrakingsverzoeken tegen de rechter in, die bijna allemaal werden afgewezen.

Processtukken

In 1977 beschuldigde de verdediging Theodor Prinzing ervan, dat hij onrechtmatig processtukken had doorgestuurd naar zijn goede vriend Albrecht Mayer, de federale rechter wiens senaat bij het Federale Hof van Justitie, de beroepsinstantie was voor het Stammheim-proces. Deze rechter zou de vertrouwelijke stukken vervolgens aan de media hebben doorgestuurd. Toen dat bekend werd, werd Mayer overgeplaatst naar een andere afdeling van het Federale Hof, waardoor hij niet langer betrokken was bij het Stammheim-proces. Het 85ste wrakingsverzoek – dat werd ingediend door de advocaat van Andreas Baader – werd uiteindelijk wel ingewilligd. Rechter Theodor Prinzing werd vervolgens vervangen door de rechter Eberhard Foth.

Afluisterpraktijken

De voortgang van het Stammheim-proces kwam ook ernstig in gevaar door een afluisteraffaire. Tijdens het proces werd ontdekt dat de vertrouwelijke gesprekken tussen de RAF-beklaagden en hun raadslieden stiekem werden afgeluisterd door de West-Duitse geheime dienst. Het afluisteren van het gespreksverkeer tussen advocaten en hun cliënten was bij wet verboden en daarom werden de afluisterpraktijken gerechtvaardigd met een zogenaamde ‘bovenwettelijke noodsituatie’.

Voorbereiding van nieuwe aanslagen

Medewerkers van de geheime dienst hadden microfoons verborgen in meerdere cellen. Daardoor konden de gesprekken tot in detail worden afgeluisterd. De RAF-gevangenen werden afgeluisterd omdat het vermoeden bestond dat er nog altijd advocaten bij de verdediging zaten, die met de RAF sympathiseerden. Daardoor konden de gevangen RAF-leiders via hun raadslieden nog steeds opdrachten geven aan de nog actieve terroristen van tweede generatie buiten de gevangenismuren en op die manier ook nieuwe aanslagen voorbereiden.

Advocaat van Gudrun Ensslin stapt op

Door het afluisteren wilde de geheime dienst eventuele nieuwe plannen voor terreurdaden identificeren en voorkomen. Nadat de ministers Traugott Bender van Justitie en minister Karl Schiess van Binnenlandse Zaken de afluisteraffaire op 17 maart 1977 publiekelijk hadden toegeven, ontstak Otto Schily – de advocaat van Gudrun Ensslin – in woede. Hij verliet de rechtszaal en nam daarna ook niet meer deel aan het Stammheim-proces.

Elementaire rechtsbeginselen geschonden

Ook de andere advocaten waren ontstemd en dienden een verzoek in om de het strafproces te staken. Er was immers een groot aantal elementaire rechtsbeginselen geschonden en dat kon volgens hen niet zonder consequenties blijven. Ze eisten dat de procedure werd geschorst, zolang minister Traugott Bender geen garanties kon geven voor een vertrouwelijke en private omgang tussen de advocaten en hun cliënten. Desondanks werden schorsingsverzoeken door de rechter afgewezen en ging het strafproces bij de Stammheim-gevangenis gewoon door.

 

Vonnis tegen de RAF-beklaagden

Op 28 april 1977 deed de rechtbank uitspraak in het Stammheim-proces. Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe werden veroordeeld tot levenslange gevangenisstraffen. De rechtbank achtte voldoende bewezen dat het drietal verantwoordelijk was voor de bomaanslagen in mei 1972, meerdere bankovervallen, diefstallen, inbraken, het vervalsen van paspoorten en lidmaatschap van een terreurorganisatie. De RAF-advocaten gingen vervolgens tegen het vonnis in hoger beroep.

Arrestatie Siegfried Haag

Een half jaar voor de uitspraak in het Stammheim-proces (op 30 november 1976) werd Siegfried Haag door de politie gearresteerd in de omgeving van Butzbach, in de deelstaat Hessen. Tijdens zijn arrestatie was hij in het bezit van een vuurwapen en in zijn auto werden verschillende documenten aangetroffen, waaruit bleek dat de nog actieve RAF-leden bezig waren met het voorbereiden van nieuwe aanslagen en een ontvoering.

Gecodeerde documenten

Echter was niet precies duidelijk welke doelwitten de terreurorganisatie had uitgekozen. De documenten waren gecodeerd en het lukte de politie niet om de inhoud op tijd te ontcijferen. Na de arrestatie van Haag werden de terreurplannen door de tweede generatie RAF-terroristen in de ijskast gezet. Daar kwam verandering in toen het RAF-lid Brigitte Mohnhaupt enkele maanden later – op 8 februari 1977 – werd vrijgelaten uit de gevangenis. Na haar vrijlating sloot Mohnhaupt zich direct weer aan bij de ondergrondse RAF-terroristen en nam ze de leiding op zich. Vervolgens werden de aanslagplannen weer uit de ijskast gehaald.

 

Moordaanslag op Siegfried Buback

Twee maanden nadat Brigitte Mohnhaupt de gevangenis had verlaten, pleegde de RAF een moordaanslag op de procureur-generaal Siegfried Buback. De moord op de hoge magistraat schokte de West-Duitse natie. Toen Buback op 7 april 1977 samen met zijn chauffeur Wolfgang Göbel en begeleider Georg Wurster in een Mercedes voor een verkeerslicht in Karlsruhe stond te wachten, kwamen er plotseling twee RAF-terroristen op een motor naast hen staan. De bijrijder van de motor haalde een machinepistool tevoorschijn en vuurde vervolgens vijftien kogels op de inzittenden van de wagen af. Alle drie de inzittenden werden geraakt.

Onbekend gebleven schutter

Bubacks chauffeur strompelde uit de auto, die vervolgens nog enkele meters verder doorrolde en tegen een paaltje op de stoeprand tot stilstand kwam. Na de schietpartij gingen de RAF-terroristen er met hoge snelheid vandoor. Siegfried Buback en zijn chauffeur stierven ter plaatse aan hun verwondingen. De zwaargewonde Wurster werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht, waar hij werd geopereerd. Desondanks overleed hij een week na de aanslag alsnog aan zijn verwondingen. Wie de schutter en de bestuurder van de motor waren is tot op de dag van vandaag nooit opgehelderd. De moordaanslag op procureur-generaal Buback maakte duidelijk dat de Rote Armee Fraktion nog niet klaar was met de gewapende strijd tegen de West-Duitse staat.

 

Duitse herfst

In de daarop volgende zomer lieten terroristen van de Rote Armee Fraktion weer van zich horen. Op 30 juli 1977 pleegden ze een moordaanslag op de toenmalige bestuursvoorzitter van de Dresdner Bank Jürgen Ponto. Een kleine maand later – op 25 augustus 1977 beraamde de RAF een raketaanslag op het Federale Hof van Justitie (Bundesgerichtshof) in Karlsruhe. De aanslag mislukte echter doordat de lanceerinstallatie niet werkte. De geweldsgolf van de terreurorganisatie bereikte zijn hoogtepunt in het najaar van 1977.

Ontvoering Hanns-Martin Schleyer en vliegtuigkaping

Deze periode werd bekend als de zogenaamde ‘Duitse herfst’, waarin de RAF onder meer de West-Duitse werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer ontvoerde en vermoordde. Daarnaast werd er een passagierstoestel van Lufthansa gekaapt, door de bevriende extreemlinkse Palestijnse verzetsorganisatie PFLP. De ontvoering en de kaping hadden wederom tot doel het onder druk zetten van de West-Duitse regering om RAF-gevangen vrij te laten.

Contactblokkeringswet

Tijdens de kaping en de ontvoering van Schleyer nam de Bondsdag de zogenaamde ‘Contactblokkeringswet’ aan, waardoor alle contacten tussen de RAF-gedetineerden en hun advocaten werden verboden. Daarmee wilde de regering voorkomen dat de terroristen vanuit de gevangenis, via hun advocaten nog instructies zouden kunnen geven aan de actieve terroristen.

De RAF in Nederland

Ook Nederland maakte tijdens de Duitse herfst kennis met het geweld van de RAF, toen in Den Haag de 21-jarige agent Randy Siersema door terroristen werd neergeschoten. Hij raakte zwaargewond maar overleefde de aanslag. Politieman Arie Kranenburg was minder fortuinlijk. Hij werd drie dagen later in Utrecht doodgeschoten door RAF-terrorist Knut Folkerts.

 

Dood van de RAF-leiders

De vliegtuigkaping werd op 18 oktober 1977 in de Somalische hoofdstad Mogadishu met succes beëindigd door de West-Duitse antiterreureenheid GSG 9. Enkele uren na de beëindiging van de vliegtuigkaping werden de RAF-leiders Andreas Baader en Gudrun Ensslin dood aangetroffen in hun cel, nadat ze zichzelf – volgens de officiële lezing – om het leven hadden gebracht. Ook de RAF-gevangenen Jan-Carl Raspe en Irmgard Möller werden zwaargewond in hun cel aangetroffen, nadat ze zichzelf ernstig hadden verwond. Raspe overleed enkele uren later alsnog aan zijn verwondingen.

RAF-sympathisanten waren overtuigd van moord

De dood van de RAF-leiders is altijd aanleiding geweest voor allerlei speculaties over de werkelijke omstandigheden. Veel RAF-sympathisanten waren ervan overtuigd dat Baader, Ensslin en Raspe werden vermoord door de West-Duitse autoriteiten. Van zelfmoord was volgens hen geen sprake. Ook de enige overlevende van de ‘dodennacht van StammheimIrmgard Möller, bleef altijd volhouden dat ze zichzelf die nacht niet had verwond.

Complottheorieën

Naar eigen zeggen zou ze zijn gaan slapen nadat ze voor de laatste keer naar de radio had geluisterd, over de gebeurtenissen in Mogadishu. Vervolgens zou ze wakker zijn geworden van een geluid dat ze niet kon plaatsen. Ze had een doffe klap gehoord alsof er verderop in de terroristenvleugel van de Stammheim-gevangenis een kast omviel. Het volgende dat Möller zich kon herinneren was dat ze in de gang van het cellencomplex lag. De mensen die om haar heen stonden hielden haar vast en probeerden haar ogen wijd te openen. Op dat ogenblik zou ze iemand hebben horen zeggen dat Andreas Baader en Gudrun Ensslin dood waren. Vervolgens zou Möller bewusteloos zijn geraakt en pas drie dagen later weer zijn bijgekomen op de IC van het ziekenhuis. De doodsoorzaak van de RAF-leiders is tot op de dag van vandaag nog altijd controversieel en er doen meerdere complottheorieën de ronde.

Wapensmokkel

De Duitse rechercheur Alfred Klaus (die in die periode betrokken was bij de bestrijding van het extreemlinkse terrorisme in de Bondsrepubliek) heeft de beschuldigingen aan het adres van de West-Duitse autoriteiten altijd bestreden. Er waren geen aanwijzingen dat de autoriteiten ook maar op enige manier betrokken waren geweest bij de dood van de RAF-kopstukken. Baader en Raspe hadden zichzelf doodgeschoten met naar binnengesmokkelde vuurwapens en Gudrun Ensslin had zichzelf opgehangen met behulp van een luidsprekerkabel. Irmgard Möller – die was aangetroffen met steekwonden in haar borststreek – zou de steekwonden bij zichzelf hebben aangebracht.

Advocatenkantoor van Arndt Müller

De vuurwapens waren de streng bewaakte Stammheim-gevangenis binnengesmokkeld in speciaal geprepareerde handdossiers. De handdossiers werden geprepareerd door Volker Speitel, een RAF-sympathisant die als assistent op het advocatenkantoor van Arndt Müller werkte. Doordat de handdossiers door de bewakers in de rechtszaal maar heel vluchtig werden doorgebladerd, voordat ze aan de RAF-gevangenen werden overhandigd, werden de vuurwapens nooit ontdekt. Andreas Baader en Jan-Carl Raspe wisten de wapens uiteindelijk in hun cel verborgen te houden. Zo verstopte Baader het wapen in een platenspeler en verborg Raspe het wapen in een muurholte achter een plint.

Verklaringen Susanne Albrecht en Monika Helbing

Jaren later zouden de RAF-terroristen Susanne Albrecht en Monika Helbing na hun arrestatie verklaren dat er in 1977 een plan was uitgewerkt, waarin was besloten dat de RAF-leiders zichzelf van het leven zouden beroven als er voor hen geen enkel perspectief op vrijlating meer was. En na de beëindiging van de vliegtuigkaping in Mogadishu – en de standvastigheid van de West-Duitse overheid om niet aan de terroristen toe te geven – was er voor Baader, Ensslin, Raspe en Möller geen enkele mogelijkheid meer om vrij te komen. Volgens Albrecht en Helbing was er destijds absoluut sprake van zelfmoord.

Gedetailleerde reconstructie van de dodennacht

In 2011 publiceerde de Duitse schrijver Helge Lehmann het boek ‘De dodennacht van Stammheim: een onderzoek’. Daarin wordt de officiële lezing van ‘zelfmoord’ op de proef gesteld. Voor zijn onderzoek bestudeerde Lehmann talloze documenten en andere beschikbare informatie over de gebeurtenissen in de Stammheim-gevangenis in die bewuste nacht van 18 oktober 1977. Aan de hand van deze informatie maakte hij een gedetailleerde reconstructie van de dodennacht. Daarbij ontstond een soort indirect proces, waarbij hij ontdekte dat er tijdens het politieonderzoek sprake was van een grote hoeveelheid aan tekortkomingen, nalatigheid en tegenstrijdige conclusies.

Reconstructie van de handdossiers

Zo vraagt Helge Lehmann zich in zijn boek onder meer af hoe het mogelijk was dat RAF-advocaten vuurwapens, explosieven en allerlei elektronische onderdeeltjes voor het aanleggen van een geheim intercomsysteem naar binnen konden smokkelen, zonder dat ook maar iemand in de zwaarbeveiligde penitentiaire inrichting iets in de gaten had. Voor zijn onderzoek reconstrueerde Lehmann zelfs de handdossiers, herbouwde hij een deel van het intercomsysteem en controleerde hij of het überhaupt wel mogelijk was om een vuurwapen in een platenspeler te verstoppen. In 2012 diende Helge Lehmann samen met de broer van Gudrun Ensslin een verzoek in bij het parket van Stuttgart om het onderzoek naar de gebeurtenissen tijdens de dodennacht van Stammheim te heropenen. Dat verzoek werd echter afgewezen.

 

Begrafenis RAF-leiders

Andreas Baader, Gudrun Ensslin en jan-Carl Raspe werden op 27 oktober 1977 begraven in een gezamenlijk graf, op de Dornhalden-begraafplaats in Stuttgart. De uitvaartdienst mocht alleen worden bijgewoond door familieleden, genodigden en een aantal journalisten. De teraardebestelling buiten op de begraafplaats werd bijgewoond door honderden RAF-sympathisanten. Velen van hen hadden hun gezicht verborgen onder Palestijnse sjaals. Ze droegen spandoeken met teksten zoals: ‘Gudrun, Andreas en Jan, gemarteld en vermoord in Stammheim’. Om de orde te bewaken waren er een paar honderd politie- en veiligheidsmensen op de been.

Onrustig

Bij het neerlaten van de doodskisten werd het onrustig op de begraafplaats. De West-Duitse autoriteiten hadden bewust onduidelijk gelaten wie er in welke kist lag. Een aantal verslaggevers rende naar voren en schreeuwden tegen de grafdelver dat hij het deksel van een van de kisten moest openen, zodat ze het lijk konden zien. Daarop duwde de grafdelver de verslaggever naar achteren. Vervolgens renden er een aantal cameramensen en fotografen op het graf af, waarbij ze een aantal vazen met bloemen omstootten. De grafdelvers hadden de opdracht gekregen om het graf direct te sluiten, zodra de familieleden van Baader, Ensslin en Raspe waren vertrokken.

Geen bedevaartsoord

Bij de uitgangen van de Dornhalden-begraafplaats werd iedereen door de politie gecontroleerd. Daarom klommen verschillende RAF-aanhangers over de hekken heen en verdwenen vervolgens in het aangrenzende bos. Buiten de begraafplaats klonken overal politiesirenes. Boven de begraafplaats cirkelden een aantal politiehelikopters. De agenten werden door de links-radicale jongeren bekogeld met appels en in het gezicht gespogen. De politiemensen met helmen vormden daarop een menselijke ketting tegen de menigte en probeerden de jongeren te verdrijven. Later die dag keerde de rust op de Dornhalden-begraafplaats weer terug. De vrees bestond bij de West-Duitse autoriteiten dat het gezamenlijke graf van de drie RAF-terroristen een bedevaartsoord zou worden voor RAF-aanhangers, maar die angst bleek onterecht.

Stille hoop

Na de dood van de RAF-leiders was er de stille hoop dat het gedaan was met de terreurorganisatie. Toch bleek dat niet het geval. De tweede generatie RAF-terroristen ging onverminderd door met aanslagen, bankovervallen, inbraken en diefstallen. Ze pleegden onder meer aanslagen op de Amerikaanse opperbevelhebbers Alexander Haig en Frederick Kroesen. Daarnaast pleegden ze een bomaanslag op het hoofdkwartier van de Amerikaanse luchtmacht in Europa in Ramstein.

Gedesillusioneerd

Ook Nederland kreeg in november 1978 weer te maken met RAF-geweld, toen bij de Nederlands-Duitse grens een aantal grenswachters door terroristen werden beschoten. Twee Nederlandse douanebeambten kwamen daarbij om het leven. Eind jaren 70 waren veel RAF-terroristen moegestreden. Tal van kameraden waren inmiddels gearresteerd of waren in de gewapende strijd gesneuveld. Bovendien kwamen verschillende RAF-terroristen tot het besef dat de jarenlange strijd, uiteindelijk niet datgene had opgeleverd waarvoor ze vochten en waren dan ook gedesillusioneerd geraakt.

 

RAF-uitvallers

In 1980 wilde een aantal RAF-terroristen de terreurorganisatie graag verlaten. Echter was het voor deze terroristen echter niet mogelijk om weer terug te keren naar het normale leven. Ze zouden vrijwel direct door de politie worden gearresteerd. Deze zogenaamde ‘RAF-uitvallers’ vormden een groot risico voor de overgebleven RAF-terroristen, vanwege hun kennis over het reilen en zeilen binnen de Rote Armee Fraktion.

DDR

Daarom werd er een plan bedacht om de RAF-uitvallers in de DDR onder te brengen. Het RAF-lid Inge Viett had contacten met medewerkers van de Oost-Duitse geheime dienst (Stasi) en mede dankzij haar inspanningen, werden uiteindelijk tien RAF-terroristen naar de DDR overgebracht. Daar werden ze voorzien van een geheel nieuwe identiteit en konden ze tot aan de val van de Berlijnse Muur en de ineenstorting van de DDR in 1990, een relatief onbezorgd leven leiden in de anonimiteit.

 

Mei-document

Doordat de RAF-uitvallers naar de DDR waren vertrokken en er verschillende RAF-leden waren gearresteerd, was de groepering sterk uitgedund. Het vermoeden bestaat dat de Rote Armee Fraktion in 1982 nog maar uit 20 personen bestond. In het voorjaar van 1982 publiceerde de RAF het zogenaamde ‘Mei-document’, een krant met de titel: ‘Guerrilla, verzet en het anti-imperialistisch front’. Dit document maakte duidelijk dat de RAF vanaf dat moment een meer internationalere koers wilde gaan varen. De terreurorganisatie beweerde dat ze sinds de dood van de RAF-leiders en de vele arrestaties van RAF-kameraden, alleen maar sterker was geworden. Ook erkende de Rote Armee Fraktion haar fouten tijdens de Duitse herfst in 1977.

Anti-imperialistisch front

Daarnaast schetst de RAF in het document een beeld van een ‘anti-imperialistisch front’, dat nog moet worden georganiseerd in West-Europa. Een front waarbij verschillende Europese linkse terreurgroepen samenwerken aan ‘gecoördineerde militante projecten’. Ook beweerde de Rote Armee Fraktion dat er wereldwijd een ‘eenheid van imperialistische reactie’ was. Het Mei-document staat bol van oorlogsretoriek met woorden zoals: ‘front’, ‘offensief’ en ‘mobilisatie’. Het voornaamste doel van deze publicatie was het aanwerven van nieuwe sympathisanten. Met name de links-radicalen binnen de krakersscene in de grote West-Duitse steden, werden aangespoord om in actie te komen. De oproep vond binnen de linkse kringen echter weinig weerklank.

 

Derde generatie RAF-terroristen

In 1984 waren de belangrijkste RAF-terroristen van de tweede generatie gearresteerd. Andere terroristen zaten ondergedoken in het Midden-Oosten. Er werden verschillende RAF-schuilplaatsen ontdekt en er werden wapendepots ontmanteld. Daardoor kon een groot deel van de RAF-logistiek worden vernietigd en werd de terreurgroep als het ware vleugellam gemaakt. RAF-leden die vanuit het Midden-Oosten weer terugkeerden naar de Bondsrepubliek, werden meestal snel opgespoord en opgepakt.

Internationale samenwerking

Maar ook nu was het nog niet gedaan met de Rote Armee Fraktion. Na de tweede generatie RAF-terroristen vormde zich uiteindelijk ook nog een derde generatie RAF-terroristen. Deze derde generatie RAF-leden kenmerkte zich doordat ze zich internationaal oriënteerden en intensief samenwerkten met buitenlandse extreemlinkse terreurgroepen zoals het Franse Action Directe, de Italiaanse Rode Brigades en de Belgische Cellules Communistes Combattantes (CCC).

 

Moordaanslagen op prominenten

De derde generatie RAF-terroristen pleegden vooral moordaanslagen op West-Duitse prominenten uit het bedrijfsleven, de politiek en het bankwezen. Zo pleegde de RAF onder meer moordaanslagen op de MTU-topman Ernst Zimmermann, de Siemens-topman Karl Heinz Beckurts, de staatssecretaris van het Ministerie van Financiën Hans Tietmeyer, de president van de Deutsche Bank Alfred Herrhausen, de staatsecretaris van Binnenlandse Zaken Hans Neusel en de topmanager Detlev Karsten Rohwedder. Daarnaast pleegde de derde RAF-generatie bomaanslagen op de Amerikaanse luchtmachtbasis in Frankfurt, de Dornier-vliegtuigfabriek in Immenstaad, het gebouw van de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in Keulen en de Amerikaanse ambassade in Bonn.

 

Arrestatie RAF-uitvallers

Ook de derde generatie RAF-terroristen hield de Bondsrepubliek in zijn greep. In zomer van 1990 – na de val van de Berlijnse Muur – stond de DDR op instorten. Daardoor was de Stasi niet meer in staat om de RAF-uitvallers die in Oost-Duitsland ondergedoken zaten nog te beschermen. Tussen 6 en 18 juni 1990 werden alle RAF-uitvallers opgespoord en gearresteerd. Het ging om de voormalige RAF-leden Susanne Albrecht, Inge Viett, Werner Lotze, Christina Dümlein, Ekkehard von Seckendorff, Monika Helbing, Ralf Friedrich, Sigrid Sternebeck, Silke Maier-Witt en Henning Beer.

Aanzienlijke strafvermindering

In tegenstelling tot de RAF-terroristen die in de Bondsrepubliek in de gevangenis opgesloten zaten, toonden de meeste opgepakte RAF-uitvallers zich wél bereid om verklaringen af te leggen bij de West-Duitse autoriteiten. Sommige van hen werden zelfs opgevoerd als kroongetuige tegen hun voormalige kameraden. Door hun medewerking met justitie kregen de RAF-uitvallers later meestal een aanzienlijke strafvermindering.

Militair oefenterrein van de Stasi

De verontwaardiging was groot toen in 1990 bekend werd dat de DDR, de RAF-terroristen al die jaren een veilig onderkomen had geboden. Ook werd bekend dat het Oost-Duitse regime de Rote Armee Fraktion had ondersteund met het faciliteren van allerlei logistieke processen. Zo zou de Stasi een militair oefenterrein aan de terroristen ter beschikking hebben gesteld in de buurt van de plaats Briesen, waar ze hun terreurdaden konden voorbereiden.

Erich Mielke

De Oost-Duitse minister voor Staatsveiligheid, Erich Mielke, werd er zelfs van verdacht een actieve rol te hebben gespeeld bij het beramen van de aanslag op de Amerikaanse luchtmachtbasis in Ramstein en de aanslag op de Amerikaanse generaal Frederick Kroesen. Omdat de gezondheidstoestand van Mielke tijdens zijn strafproces sterk achteruit ging en hij daardoor niet meer in staat was om terecht te staan, werd de aanklacht tegen hem geseponeerd.

Harry Dahl

Naast Mielke werden er ook een aantal hoge Stasi-officieren aangeklaagd wegens het verlenen van steun aan de RAF. Een van hen was Harry Dahl, een voormalig kolonel van het Ministerie voor Staatsveiligheid in de DDR. Dahl zou de meest belangrijke schakel zijn geweest bij de contacten tussen de Stasi en de RAF. Vooral met RAF-terroriste Inge Viett had hij nauwe banden.

Spionnen

Een van de voornaamste redenen dat de Stasi de Rote Armee Fraktion had ondersteund lag voor de hand. De RAF kon de Oost-Duitse autoriteiten op de hoogte stellen over aanstaande aanslagen, zodat de Stasi daar direct actie op kon ondernemen. Telkens wanneer de RAF ergens een aanslag had gepleegd verkeerden de autoriteiten in de Bondsrepubliek in de hoogste staat van paraatheid. Daardoor liepen Oost-Duitse spionnen in West-Duitsland een groot risico om te worden ontmaskerd. Wanneer de Stasi door de RAF op de hoogte zou kunnen worden gehouden over aanstaande aanslagen, dan konden ze hun spionnen tijdens een periode van verhoogde waakzaamheid, waarschuwen om zich op de achtergrond te houden.

Internationale opsporingslijsten

Ook voor de RAF waren er voordelen van samenwerking met de Stasi. De meeste RAF-terroristen stonden op internationale opsporingslijsten en werden internationaal door de politie gezocht. De Oost-Duitse geheime dienst kon de RAF voorzien van belangrijke informatie, waardoor de terroristen exact wisten welke valse identiteitsdocumenten ze niet meer konden gebruiken. Tevens kon de Stasi de RAF-leden een zekere mate van bescherming bieden, wanneer ze door andere communistische landen in het Oostblok reisden.

Geresocialiseerd

Harry Dahl zou later verklaren dat het nooit de bedoeling is geweest om de autoriteiten in de Bondsrepubliek tegen te werken. Volgens hem had de Stasi West-Duitsland juist een dienst bewezen, doordat tien gevaarlijke terroristen uit de terreurscene waren gehaald en in de DDR werden geresocialiseerd. Ze hadden ervoor gezorgd dat ze geen bedreiging meer vormden voor het Westen. Dahl gaf toe dat de Oost-Duitse geheime dienst een belang had bij het huisvesten van de RAF-terroristen. Door hen uit te horen verkreeg de Stasi veel kennis over de terroristische activiteiten van de RAF, maar ook over de activiteiten van de West-Duitse geheime dienst. Harry Dahl benadrukte dat de ondersteuning aan de RAF niet betekende, dat de Stasi de RAF-aanslagen en moorden ook goedkeurde.

Vrijspraak Harry Dahl

Dahl en een aantal andere hoge Stasi-officieren werden beschuldigd van medeplichtigheid aan moord. De beschuldigingen tegen Harry Dahl en de andere beklaagden werden uiteindelijk ingetrokken. In 1997 werd Dahl alsnog veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete, vanwege het belemmeren van de rechtsgang. Dit vonnis werd in 1998 echter weer vernietigd door het Federale Hof van Justitie en de voormalige Stasi-kolonel werd alsnog vrijgesproken.

 

Moord op Rohwedder

De moordaanslag op topmanager Detlev Karsten Rohwedder op 1 april 1991 was een van de laatste aanslagen van de RAF. Rohwedder was voorzitter van de ‘Treuhandanstalt’ een agentschap dat een belangrijke speelde bij de privatisering van Oost-Duitse bedrijven, na de Duitse hereniging. De weduwe van Rohwedder heeft altijd het vermoeden gehad dat voormalig Stasi-medewerkers bij de moordaanslag op haar man betrokken zijn geweest. Vlak voor de moordaanslag zou de Treuhandanstalt op het punt hebben gestaan om een grote hoeveelheid verdwenen activa van de SED – de partij die in de DDR de absolute macht had – op te sporen. De Stasi-medewerkers zouden dat met de moord op Rohwedder hebben willen voorkomen. Ze zouden de RAF mogelijk opdracht hebben gegeven om de Treuhandantstalt-topman om het leven te brengen. De ware toedracht van de moord werd echter nooit helemaal opgehelderd.

 

Voorstel van Klaus Kinkel

Begin 1992 deed Klaus Kinkel – de toenmalige Duitse justitieminister – de RAF-gevangenen een voorstel. Hij bood de terroristen vervroegde vrijlating aan als ze de gewapende revolutionaire strijd zouden afzweren en de Rote Armee Fraktion de rug zouden toekeren. Een aantal gevangenen zoals Lutz Taufer en Karl-Heinz Dellwo waren bereid om het aanbod van Kinkel – dat bekend werd als het zogenaamde ‘Kinkel-initiatief’ – te accepteren. Andere RAF-gevangenen zoals Brigitte Mohnhaupt wezen het aanbod resoluut af en beschuldigden de acceptanten van het voorstel van hoogverraad.

Scheuring binnen de RAF

Het Kinkel-initiatief leidde tot een scheuring binnen de RAF, van voor en tegenstanders van het aanbod. Het initiatief kwam Kinkel op veel kritiek te staan. Veel mensen vonden dat clementie voor dergelijke terroristen niet aan de orde kon zijn. Ondanks een nieuwe golf van geweld had Kinkel zijn inspanningen om tot een oplossing van het probleem te komen toch doorgezet. Het Kinkel-initiatief heeft er waarschijnlijk aan bijgedragen dat het geweld tegen individuele personen door de RAF uiteindelijk werd afgezworen.

 

Persverklaring naar AFP

Op 10 april 1992 stuurde de Rote Armee Fraktion een verklaring naar de Franse persdienst AFP in Bonn. Daarin werd aangekondigd dat de terreurgroep geen aanslagen meer zou plegen op mensen uit het bedrijfsleven en de politiek. In de verklaring erkende de RAF dat er fouten waren gemaakt en dat de organisatie in haar revolutionaire strijd had gefaald. De moordaanslagen en andere terreurdaden hadden het gewenste doel van de RAF niet dichterbij gebracht. De RAF zou voortaan overgaan op een andere politieke strategie, om het imperialisme te overwinnen. De stadsguerrilla en het geweld zouden worden afgezworen.

Doorbreken van de geweldspiraal

In ruil daarvoor eiste de RAF dat kameraden die niet in staat waren om hun gevangenisstraf te ondergaan, zouden worden vrijgelaten. Daarnaast moesten ook de RAF-gevangenen die het langst in detentie zaten op vrije voeten worden gesteld. In de verklaring werd het doorbreken van de geweldspiraal als het ware afhankelijk gemaakt, van het gedrag van de Duitse overheid ten opzichte van de RAF-gevangenen. De verbeteringen voor RAF-gedetineerden bleven echter uit. In plaats daarvan werden er talloze nieuwe getuigenissen tegen hen afgelegd, die voor het overgrote deel afkomstig waren van de RAF-uitvallers die in de DDR ondergedoken hadden gezeten.

 

Aanslag op de gevangenis in Weiterstadt

De getuigenissen van de RAF-uitvallers leidde tot nieuwe strafprocessen tegen de RAF-gevangenen. Voor de RAF was dat een signaal dat de Duitse overheid had besloten om de ‘handreiking’ van de terreurorganisatie af te wijzen. De RAF zag zich daardoor genoodzaakt om haar daadkracht te bewijzen. De terreurgroep wilde aantonen dat geweld nog altijd een optie was, als de behandeling en de positie van RAF-gedetineerden niet zouden verbeteren. Daarom pleegde de RAF in de nacht van 26 op 27 maart 1993 een aantal bomaanslagen op de nog in aanbouw zijnde gevangenis van Weiterstadt. Bij de aanslagen raakte niemand gewond, maar de schade aan het gebouw was enorm.

Gebrek aan informatie

Na de aanslagen in Weiterstadt maakte het hoofd van de landelijke politiedienst Hans-Ludwig Zachert zich grote zorgen over het gebrek aan informatie over de organisatiestructuur en de strategie van de derde generatie RAF-leden. De RAF had weliswaar beloofd om geen prominenten uit het bedrijfsleven of de politiek meer te vermoorden, maar de terroristen waren blijkbaar nog niet te beroerd om een splinternieuwe gevangenis op te blazen.

 

Antiterreuractie in Bad Kleinen

Drie maanden later – op 27 juni 1993 – vond er een grote antiterreuractie plaats in Bad Kleinen. Deze actie kon worden opgezet dankzij de inzet van undercoveragent Klaus Steinmetz, die binnen de RAF was geïnfiltreerd. Tijdens de operatie werd de RAF-terrorist Wolfgang Grams doodgeschoten. Daarnaast kwam er ook een officier van de antiterreureenheid GSG 9 om het leven. De RAF-terroriste Birgit Hogefeld kon door de politie worden gearresteerd.

Inconsistente en tegenstrijdige verklaringen

De precieze doodsomstandigheden van Grams werden in eerste instantie in twijfel getrokken, omdat een aantal getuigen inconsistente en tegenstrijdige verklaringen had afgelegd. Zo zou Grams volgens een van de getuigen doelbewust door een van de GSG 9-officieren zijn geëxecuteerd door een gericht hoofdschot. In het forensisch medisch rapport werd echter geconcludeerd dat de kogel in het hoofd van Grams, afkomstig was van zijn eigen vuurwapen. Dat kon betekenen dat Grams zichzelf had neergeschoten. Volgens een ander scenario zou een van de GSG 9-officieren het wapen van Grams hebben afgepakt en hem met zijn eigen wapen hebben gedood.

Slordig politieonderzoek

Uit een onderzoeksrapport van de landelijke recherche bleek later dat er tijdens het politieonderzoek naar de gebeurtenissen in Bad Kleinen, talloze ernstige fouten waren gemaakt en belangrijke sporen verloren waren gegaan. Daardoor ontstond de indruk dat de Duitse autoriteiten het politieonderzoek doelbewust hadden gesaboteerd. Door de dubieuze gang van zaken aarzelden de autoriteiten, om het Duitse parlement en de bevolking te informeren over de voortgang van het onderzoek. De informatie die wel naar buiten werd gebracht was onvolledig en bleek later ook deels onjuist.

Duitse politici in het nauw

Niemand kon exact vertellen wat er nu precies in Bad Kleinen was gebeurd. Daardoor kwamen een aantal Duitse politici in het nauw. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Rudof Seiters nam ontslag en de procureur-generaal Alexander von Stahl moest vervroegd met pensioen. Hans-Ludwig Zachert – de chef van de landelijke politiedienst – omschreef het politieonderzoek als ‘een ramp’.

Inzicht in de organisatiestructuur

Na de antiterreuractie in Bad Kleinen werd in een kluisje op het treinstation van Wismar (16 kilometer boven Bad Kleinen) de rugzak van de gearresteerde Birgit Hogefeld gevonden. In de rugzak zaten verschillende brieven en cassettebandjes, die de politie iets meer inzicht gaven in de organisatiestructuur van de derde RAF-generatie en de hiërarchische verhoudingen tussen de RAF-terroristen onderling. Zo bleek uit de brieven bijvoorbeeld dat de derde generatie RAF-leden nog steeds regelmatig contact met hun familie hadden. Dit was in schril contrast met de RAF-terroristen van de eerste en de tweede generatie, die meestal alle banden met hun familieleden verbraken en alle schepen achter hen verbrandden.

De RAF worstelt met haar strategie

Uit de brieven in de rugzak bleek ook dat de belofte van de RAF om geen moordaanslagen meer te plegen op Duitse prominenten, zoals topmanagers, politici en bankiers, niet per definitie het einde betekende van de gewapende strijd. Uit de brieven kwam duidelijk naar voren dat de RAF worstelde met haar strategie voor de toekomst.

 

De RAF heft zichzelf op

Na de antiterreuractie in Bad Kleinen vonden er geen RAF-aanslagen meer plaats. Het duurde echter nog vijf jaar voordat de terreurorganisatie officieel werd opgeheven. Op 20 april 1998 bracht de Rote Armee Fraktion haar ontbindingsverklaring naar buiten. In de acht pagina’s tellende verklaring stond onder meer:

‘Bijna 28 jaar geleden – op 14 mei 1970 – ontstond de RAF als onderdeel van een bevrijdingscampagne. Vandaag ronden we dit project af. De stadsguerrilla in de vorm van de RAF is nu geschiedenis. (…) Het einde van dit project laat zien dat we op deze weg niet succesvol zijn geweest. (…) De RAF kon geen weg naar bevrijding tonen, maar al meer dan twee decennia heeft ze bijgedragen aan het idee van bevrijding.’

Geen aanslagen meer

De verklaring werd afgesloten met de herinnering aan de RAF-terroristen die tijdens de gewapende revolutionaire strijd waren gesneuveld. Daaronder waren niet alleen leden van de Rote Armee Fraktion, maar ook leden van andere extreemlinkse terreurgroepen zoals de 2 Juni-Beweging en de Revolutionaire Cellen. Nadat deze verklaring naar buiten was gebracht werden er geen aanslagen meer door de RAF opgeëist. Daardoor kan men er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van uitgaan dat de Rote Armee Fraktion zich destijds ook daadwerkelijk heeft opgeheven.

Overvallen op geldtransporteurs

In de jaren nadat de RAF zichzelf had ontbonden werden er nog verschillende voortvluchtige terroristen gearresteerd, waaronder Horst Ludwig Meyer en Andrea Klump. De Duitse autoriteiten vermoeden dat er vandaag de dag nog twee voormalig RAF-terroristen vrij rond lopen: Ernst-Volker Staub en Burkhard Garweg. Hun DNA werd aangetroffen na overvallen op geldtransporteurs in 1999, 2015 en 2016. Door de vondst van de DNA-sporen vreesden de Duitse autoriteiten even dat de RAF mogelijk bezig was met de voorbereidingen, voor een comeback met een vierde generatie RAF-terroristen. De Duitse justitie verklaarde echter dat deze overvallen waarschijnlijk geen terroristische achtergrond suggereerden, maar dat het hier ging om reguliere misdrijven.

Onschuldige toeristen

In juni 2016 maakte het Duitse OM bekend dat Ernst-Volker Staub, Burkhard Garweg en de voormalige RAF-terroriste Daniela Klette (die in februari 2024 werd gearresteerd) destijds mogelijk in Nederland ondergedoken zaten. Daarna zou het drietal in Heerenveen zijn gesignaleerd. In januari 2017 werd melding gemaakt van twee mannen en een vrouw in een vakantiehuisje in Medemblik, die voldeden aan het signalement van de RAF-terroristen. De politie nam het zekere voor het onzekere en rukte uit met meerdere politieauto’s en zette een helikopter in. Op het moment dat twee van de drie vermeende terroristen het vakantiehuis verlieten werden ze door de politie gearresteerd. Echter bleek later na overleg met de Duitse politie dat het om onschuldige toeristen ging, in plaats van de voorvluchtige RAF-terroristen.

Nauwelijks sporen

De meeste terreuraanslagen van de derde generatie RAF-leden werden nooit opgehelderd. Voor een deel kwam dat omdat ze – in tegenstelling tot de eerdere RAF-generaties – nauwelijks sporen zoals vingerafdrukken achterlieten. De politie kon bij de aanslagen vrijwel nooit een specifieke dader aanwijzen. Daarom werd er door sommige mensen gespeculeerd dat de daders van de latere aanslagen misschien niet bij de RAF gezocht moesten worden, maar bij andere militante groeperingen.

 

Wat zijn de beste boeken over de Rote Armee Fraktion?

Stefan Aust: Het Baader Meinhof Complex

Bernd Rabehl: Links geweld. De korte weg naar de RAF 

Petra Terhoeven: De Rote Armee Fraktion. Een geschiedenis van terroristisch geweld 

Gerd Koenen: Het rode decennium. Onze kleine Duitse culturele revolutie 1967 – 1977 

Colin, De Graaf, Pekelder en Umlauf: De ‘Duitse herfst’ en de RAF in de politiek, media en kunst. Nationale en internationale perspectieven

Klaus Pflieger: De Rote Armee Fraktion – RAF. 14-5-1970 tot 20-4-1998 

Michael Sontheimer: ‘Natuurlijk kun je schieten’. Een korte geschiedenis van de Rote Armee Fraktion

Wolfgang Kraushaar: De RAF en het linkse terrorisme 

Wolfgang Kraushaar: De blinde vlekken van de RAF 

Butz Peters: Fatale fout. De geschiedenis van de RAF

Ulf Günter Stuberger: De RAF-dossiers. Daden en Motieven. Daders en slachtoffers 

Willi Winkler: Geschiedenis van de RAF 

Margreet den Buurman: Duitse herfst 

Jacco Pekelder: Sympathie voor de RAF. De Rote Armee Fraktion in Nederland, 1970 – 1980 

Pieter Bakker Schut: Stammheim. Het proces tegen de Rote Armee Fraktion. De noodzakelijke correctie van de heersende opinie 

Stefan Schweizer: Rote Armee Fraktion, veranderende ideologie en strategie. Een analyse van de RAF van 1970 tot 1992

Stefan Schweizer: 50 jaar RAF. Het hele verhaal 

 

Boek Stefan Aust

Stefan Aust is een expert op het gebied van de RAF en publiceerde in 1985 het boek ‘Het Baader Meinhof Complex’. Daarin beschrijft hij de ontstaansgeschiedenis van de terreurgroep en de verschillende terreurdaden die door de terroristen van de organisatie werden gepleegd. Daarnaast beschrijft hij het Stammheim-proces, de gebeurtenissen tijdens de gewelddadige Duitse herfst en de dood van de RAF-leiders. Het Baader Meinhof Complex werd in 2008 verfilmd.

 

Boek Bernd Rabehl

In 2007 publiceerde de Duitse socioloog en schrijver Bernd Rabehl het boek  ‘Links geweld. De korte weg naar de RAF.’ Rabehl was in de jaren 60 een van de bekendste leden van de Socialistische Duitse Studentenbond (SDS) en was bevriend met de studentenleider Rudi Dutschke. In dit boek schetst Rabehl een beeld van de dubbelzinnige relatie van de linkse beweging tot revolutionair geweld. Door Rabehls grondige kennis van de 68-Beweging komen de hoofdpersonen – zoals de latere terroristen Andreas Baader en Gudrun Ensslin – levendig naar voren. Ook de links-radicale Kommune 1-leden Fritz Teufel en Rainer Kunzelmann passeren de revue.

 

Boek Petra Terhoeven

De Duitse historica Petra Terhoeven publiceerde in 2017 het boek ‘De Rote Armee Fraktion. Een geschiedenis van terroristisch geweld’. Dit boek is een beknopte kroniek van de gebeurtenissen en legt op chronologische wijze uit, hoe een groep linkse militanten uiteindelijk over ging tot het plegen van terroristische aanslagen. Door de jaren heen zijn er rondom de RAF talloze mythes ontstaan, maar Terhoeven geeft een objectieve, gedifferentieerde kijk op de terreurorganisatie en weerlegt verschillende misvattingen.

Zeer gedetailleerd

In zes hoofdstukken wordt de lezer meegenomen door de geschiedenis van drie generaties RAF-terroristen. Niet alleen behandelt ze de oprichting van de RAF, maar reflecteert ze ook op de reacties van de West-Duitse overheid en samenleving op de terreurdaden. Zeer gedetailleerd belicht ze de meest belangrijke facetten van de RAF en bekritiseert ze de dubieuze rol die de geheime diensten destijds hebben gespeeld. Op basis van archiefmateriaal probeert Petra Terhoeven de RAF vanuit verschillende perspectieven te belichten en historisch te classificeren.

 

Boek Gerd Koenen

De Duitse historicus Gerd Koenen schreef verschillende boeken over het communisme en de links-radicale scene in de Bondsrepubliek in de jaren 70. In 2001 publiceerde hij zijn boek ‘Het rode decennium. Onze kleine Duitse culturele revolutie 1967 – 1977’. Koenen vertelt het verhaal van de RAF op een zeer consistente en overzichtelijke manier. Hij begint het relaas bij de dood van Benno Ohnesorg in de zomer van 1967, een gebeurtenis die ertoe had geleid dat ook Gerd Koenen zich destijds aansloot bij de Socialistische Duitse Studentenbond. Daardoor is het boek deels autobiografisch en wordt het beeld van de protestbeweging slechts fragmentarisch weergegeven.

Dieper inzicht in de denkpatronen

Daartegenover staat een dieper inzicht in de denkpatronen binnen de studentenbeweging. De belangrijkste terreurdaden van de eerste en tweede generatie RAF-terroristen komen uitgebreid aan bod. Koenen stelt zich de vraag waarom zoveel jongeren eind jaren 60 in opstand kwamen tegen de gevestigde orde en waarom sommigen van hen zelfs overgingen tot gewapend verzet. Het Rode decennium is een geloofwaardige getuigenis van het radicaliseringsproces van een naoorlogse generatie. Dit goedgeschreven stilistische boek is het lezen dan ook meer dan waard.

 

Boek Colin, De Graaf, Pekelder en Umlauf

In 2008 publiceerden de Duitse literatuurwetenschapper Nicole Colin, de Nederlandse terrorisme-expert Beatrice de Graaf, hoogleraar geschiedenis Jacco Pekelder en de germanist Joachim Umlauf, het boek ‘De ‘Duitse herfst’ en de RAF in de politiek, media en kunst. Nationale en internationale perspectieven’. Daarin staat vooral de vraag centraal hoe de terreurdaden van de Rote Armee Fraktion werden ontvangen in de media, de politieke arena en de kunstwereld. In het boek wordt het linkse terrorisme in de Bondsrepubliek niet alleen belicht vanuit een interdisciplinair perspectief, maar ook vanuit een internationaal vergelijkend perspectief.

 

Boek Klaus Pflieger

De Duitse advocaat Klaus Pflieger was in verschillende functies nauw betrokken bij meerdere strafprocessen tegen RAF-terroristen. Ook is hij als officier van justitie betrokken geweest bij het onderzoek naar de ontvoering van en moord op de West-Duitse werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer. In 2011 publiceerde hij zijn boek ‘De Rote Armee Fraktion – RAF. 14-5-1970 tot 20-4-1998’. Daarin schetst Pflieger een uitgebreid beeld van de bijna dertig jaar durende geschiedenis van de terreurorganisatie. Hij beschrijft niet alleen hoe de RAF is ontstaan, maar belicht ook de ideologie en de politieke doelen van de terroristen. Daarnaast komen ook het Stammheim-proces tegen de RAF-kopstukken en de strafprocessen tegen de andere beklaagden uitgebreid aan bod.

 

Boek Michael Sontheimer

In 2010 publiceerde de Duitse journalist en historicus Michael Sontheimer het boek ‘Natuurlijk kun je schieten’. Een korte geschiedenis van de Rote Armee Fraktion’. Het boek is grotendeels gebaseerd op gesprekken met voormalige RAF-terroristen en belicht de verschillende periodes van de terreurgroep. Het verhaal wordt op een lekker leesbare en spannende manier verteld en Sontheimer probeert in een begrijpelijke taal uit te leggen, waarom intelligente Duitse studenten uiteindelijk overgingen tot een gewapende strijd tegen de West-Duitse staat.

Machtsverhoudingen binnen de terreurgroep

Ook worden de terreurdaden van de RAF geanalyseerd aan de hand van de laatste bevindingen en worden de machtsverhoudingen binnen de terreurgroep onder de loep genomen. Dit boek is niet alleen geschikt voor iedereen die nog niet zoveel kennis heeft over de Rote Armee Fraktion, maar zeker ook voor mensen die denken al alles over de RAF te weten.

 

Boeken Wolfgang Kraushaar

In 2006 publiceerde de Duitse politicoloog Wolfgang Kraushaar het boek ‘De RAF en het linkse terrorisme’. Hij wordt beschouwd als een expert op het gebied van de 68’er-Beweging en het linkse terrorisme in de Bondsrepubliek. Hij schreef verschillende boeken over het onderwerp en publiceerde in 1977 zijn eerste kroniek over de studentenbeweging. Niet iedereen deelde zijn visie op de studentenbeweging en de opkomst van linkse terreurgroepen in West-Duitsland.

Nietsontziende terreurgroep

Volgens Kraushaar werd de RAF in sommige literatuur over de terreurorganisatie sterk geromantiseerd, terwijl het toch echt een nietsontziende terreurgroep was, die talloze mensen de dood had ingejaagd. Daarom was de mythe van de RAF aan een grondige herziening toe. Een aantal van zijn publicaties over de RAF en het linkse antisemitisme veroorzaakte langdurige controverse. Ook Kraushaars opvattingen over de studentenleider Rudi Dutschke en zijn relatie tot de gewapende strijd, stuitte op weerstand van meerdere 68’er-experts.

Multidisciplinaire benadering

Dit boek benadrukt de moeilijkheid om de RAF en het linkse terrorisme in het algemeen eenduidig te classificeren. Veel sociale wetenschapers zijn van mening dat er geen monocausale verklaring bestaat voor het ontstaan, de ontwikkeling en het voortbestaan van de Rote Armee Fraktion. Alleen een multidisciplinaire benadering – waarbij historici, sociologen, politicologen, juristen, psychologen, theologen, cultuurwetenschappers en mediaspecialisten worden betrokken – kan de mythe van de RAF enigszins duiden. Aan ‘De RAF en het linkse terrorisme’ werkten dan ook verschillende RAF-kenners mee.

Uitgebreide sociologische studie

Het boek belicht niet alleen de individuele hoofdrolspelers uit de West-Duitse linkse terreurscene, maar gaat ook in op de organisatievorm van de Rote Armee Fraktion. Daarmee is het boek van Wolfgang Kraushaar een van de meest uitgebreide sociologische studies over de geschiedenis van de RAF.

 

Blinde vlekken

In 2017 publiceerde Wolfgang Kraushaar het boek ‘De blinde vlekken van de RAF’. Daarin reflecteert de politicoloog op de gewelddadige gebeurtenissen tijdens de ‘Duitse herfst’ in 1977. Hij belicht onder meer de ontvoering van en moord op de Duitse werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer, de vliegtuigkaping door terroristen van de extreemlinkse Palestijnse terreurgroep PFLP en de ‘dodennacht van stammheim’ waarin de RAF-leiders zichzelf van het leven beroofden. In de ‘De blinde vlekken van de RAF’ werpt Kraushaar nieuw licht op de gebeurtenissen en komt hij tot een verrassende conclusie.

 

Boek Butz Peters

In 2004 publiceerde de Duitse advocaat en journalist Butz Peters het boek ‘Fatale fout. De geschiedenis van de RAF’. In dit boek wordt de gehele geschiedenis van de Rote Armee Fraktion verteld, beginnend bij de hevige studentenprotesten eind jaren 60 en eindigend bij de laatste terroristische aanslagen van de RAF in de jaren 90. Aan de hand van talloze politiedocumenten, rechterlijke uitspraken en ander archiefmateriaal, reconstrueert Butz Peters de gebeurtenissen en belicht hij de rol van de RAF-terroristen. Ook het Stammheim-proces tegen Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Jan-Carl Raspe en Ulrike Meinhof komt uitgebreid aan bod. Deze gemakkelijk leesbare kroniek schets een goed beeld van bijna drie decennia RAF-terrorisme.

 

Boek Ulf Günter Stuberger

In 2008 publiceerde de Duitse journalist Ulf Günter Stuberger het boek ‘De RAF-dossiers. Daden en Motieven. Daders en slachtoffers.’ Daarin worden de belangrijkste rechterlijke uitspraken tegen de RAF-kopstukken in het Stammheim-proces in Stuttgart behandeld. Stuberger was de enige journalist die het strafproces tegen de terreurverdachten voortdurend observeerde, in de zwaarbewaakte rechtszaal op het gevangenisterrein. Lange tijd werden de teksten van deze uitspraken geheim gehouden voor het publiek. Door het uitkomen van dit boek kon de Duitse bevolking voor het eerst lezen hoe er in 1977 in hun naam recht werd uitgesproken tegen de RAF-leiders. De vonnissen geven een complete beschrijving van de feiten, zoals deze destijds door de rechtbank werden vastgesteld en beoordeeld.

 

Boek Willi Winkler

De Duitse journalist en literair criticus Willi Winkler publiceerde in 2007 het boek ‘Geschiedenis van de RAF’. Dit boek vertelt de complete geschiedenis van de Rote Armee Fraktion, vanaf de oprichting in 1970 tot aan de ontbinding in 1998. In het boek onderzoekt Winkler wie deze terroristen nu eigenlijk precies waren en wat hen dreef tot het voeren van een guerrillastrijd tegen de West-Duitse staat. Dit prettig lezende informatieve relaas, geeft een gedetailleerd overzicht van de gebeurtenissen.

 

Monografie Margreet den Buurman

In 2009 publiceerde de Nederlandse literatuurwetenschapper Margreet den Buurman de monografie ‘Duitse herfst’. Daarin beschrijft ze de terreurdaden van de RAF en de daaropvolgende gebeurtenissen in het najaar van 1977. In de monografie wordt het ontstaan van de Rote Armee Fraktion verklaard vanuit de context van het naoorlogse West-Duitsland. Daarbij word de rol van de RAF-kopstukken Andreas Baader en Ulrike Meinhof uitvoerig belicht. Welke maatschappelijke omstandigheden hebben ertoe geleid dat een alom gerespecteerde linkse journaliste, zich aansloot bij een terreurorganisatie en haar pen verruilde voor een wapen? Deze monografie van Margreet den Buurman probeert een antwoord te geven op de vraag, waarom Meinhof bereid was tot het uiterste te gaan om haar politieke doelstellingen te realiseren.

 

Boek Jacco Pekelder

Hoogleraar geschiedenis en Duitsland-specialist aan de Universiteit van Utrecht, Jacco Pekelder, publiceerde in 2007 het boek ‘Sympathie voor de RAF. De Rote Armee Fraktion in Nederland, 1970 – 1980’. De terreur van de RAF bleef niet alleen beperkt tot de Bondsrepubliek. Ook ons land kreeg met het geweld van de West-Duitse terreurorganisatie te maken. Zo werd de ontvoerde werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer door de RAF-terroristen de grens overgereden en een aantal dagen vastgehouden in een woning in Scheveningen. Bij een schietpartij op 19 september 1977 tussen RAF-terroristen en de politie in Den Haag, raakte de Nederlandse politieagent Randy Siersema zwaargewond.

Dood van Arie Kranenburg

Op 22 september 1977 werd in Utrecht de politieman Arie Kranenburg doodgeschoten door de RAF-terrorist Knut Folkerts. Ook onze hoofdstad ontkwam niet aan de RAF-terreur. Toen de Amsterdamse politie op 10 november 1977 de RAF-terroristen Christof Wackernagel en Gert Schneider wilden arresteren ontstond er een vuurgevecht. Daarbij raakten niet alleen de terroristen gewond, maar ook drie Nederlandse politiemensen.

Nederlandse RAF-sympathisanten

Op 1 november 1978 kwamen de Nederlandse douaniers Dyon de Jong en Jan Goemans om het leven, toen zij in het Limburgse Kerkrade werden neergeschoten door de RAF-terroristen Rolf Heissler en Adelheid Schulz. Verschillende advocaten, artsen en activisten boden vervolgens hun diensten aan, aan de Rote Armee Fraktion. Zij maakten deel uit van een Nederlands netwerk van RAF-sympathisanten. In het boek ‘Sympathie voor de RAF. De Rote Armee Fraktion in Nederland, 1970 – 1980’ buigt Jacco Pekelder zich onder meer over de vraag, wie deze RAF-aanhangers nu precies waren en waarom ze zich aangetrokken voelden tot de revolutionaire strijd van de Rote Armee Fraktion.

 

Studie Pieter Bakker Schut

De Nederlandse advocaat Pieter Bakker Schut werd bekend doordat hij het enige Nederlandse RAF-lid – Ronald Augustin – verdedigde tijdens zijn strafproces. Ook stond hij de Duitse RAF-leden Knut Folkerts, Christof Wackernagel en Gert Schneider bij, nadat ze in ons land waren gearresteerd. In 1986 promoveerde Bakker Schut aan de Universiteit van Utrecht op een uitgebreide studie naar het Stammheim-proces in Stuttgart. In deze studie –‘Stammheim. Het proces tegen de Rote Armee Fraktion. De noodzakelijke correctie van de heersende opinie’ – weerlegt Bakker Schut de bewering dat het strafproces tegen de RAF-kopstukken een ‘normale juridische procedure’ was.

Politiek proces

Volgens de Nederlandse advocaat was de strafzaak het klassieke voorbeeld van een politiek proces, waarin de gerechtelijke procedure werd gebruikt voor politieke doeleinden. Volgens hem werden de beklaagden Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof en Jan-Carl Raspe opgevoerd in een showproces, waarbij alle beschikbare middelen door de West-Duitse staatsmacht werden ingezet. Verschillende facetten tijdens het proces – zoals de strikte isolatie van de RAF-gevangenen, de uitsluiting van RAF-advocaten, de afluisteraffaire, de invoering van speciale wetten voor RAF-gedetineerden en de contactverboden – komen in deze studie uitgebreid aan bod. Pieter Bakker Schut geeft een boeiende juridische en politieke analyse van de rechtsgang tijdens het Stammheim-proces.

 

Boeken Stefan Schweizer

In 2009 publiceerde de politicoloog Stefan Schweizer het boek ‘Rote Armee Fraktion, veranderende ideologie en strategie. Een analyse van de RAF van 1970 tot 1992’. Dit boek maakt duidelijk dat een serieus onderzoek van de geschiedenis van de terreurorganisatie de moeite waard is. Op basis van verschillende theoretische geschriften, brieven, strategiedocumenten en ander archiefmateriaal, behandelt Schweizer de verschillende fasen van de RAF en laat hij zien hoe de ideologische en strategische houding van de RAF, door de jaren heen veranderde.

50 jaar RAF

Tien jaar later – in 2019 – publiceerde Stefan Schweizer het boek ‘50 jaar RAF. Het hele verhaal’. Daarin beschrijft hij niet alleen op een spannende en informatieve wijze de hele geschiedenis van de RAF, maar gaat hij ook uitgebreid in op de laatste jaren van de terreurorganisatie. Daarbij analyseert en interpreteert Schweizer verschillende RAF-documenten. Daarnaast toont hij belangrijke sociaal-politieke en sociologische factoren die de Rote Armee Fraktion beïnvloedden. Ook dit boek brengt nieuwe inzichten aan het licht die kritisch kijken naar de beweegredenen van de RAF, om over te gaan op een gewapende strijd tegen de West-Duitse gevestigde orde.

 

Handige links:

RAF (Social History Portal)

RAF tijdlijn (Duitsland Instituut)

Rote Armee Fraktion in beeld en geluid (Duitsland Instituut)

 

Bronnen:

De in dit artikel opgenomen informatie is gebaseerd op bovenstaande naslagwerken over de Rote Armee Fraktion.

 

Terug naar boven ↑