Gabriele Kröcher-Tiedemann (1951 – 1995)

Gabriele Kröcher-Tiedemann was een terroriste van de Duitse terreurorganisatie 2 Juni-Beweging. Ook had ze nauwe banden met de Rote Armee Fraktion (RAF). Ze was een van de gedetineerde terroristen die in 1975 werden uitgeruild tegen de ontvoerde CDU-politicus Peter Lorenz. Na haar vrijlating sloot ze zich opnieuw aan bij de gewapende strijd en nam ze deel aan verschillende terreuracties.

OPEC-gijzeling

Ze werd onder meer beschuldigd van deelname aan de gijzelingsactie in het OPEC-hoofdkwartier in Wenen op 21 december 1975. Tijdens deze gijzeling zou ze een Oostenrijkse politieagent en een Iraakse OPEC-medewerker hebben neergeschoten. Eind 1977 schoot ze in Zwitserland twee douanebeambten neer, die haar wilde controleren tijdens een patrouille. In 1978 werd ze hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar. Eind 1987 werd ze uitgeleverd aan de Bondsrepubliek Duitsland.

Geen bewijs

Omdat de rechtbank niet kon bewijzen dat ze daadwerkelijk betrokken was bij de OPEC-gijzeling, werd ze op 22 mei 1990 vrijgesproken. In 1991 kwam ze op vrije voeten. Gabriele Kröcher-Tiedemann stierf in 1995 op 44-jarige leeftijd aan de gevolgen van kanker.

Jeugd en studie

Hasj-rebellen

Oprichting 2 Juni-Beweging

Arrestatie in Bochem

Ontvoering van Peter Lorenz

Gijzelingsactie OPEC

Arrestatie in Fahy

Uitlevering aan de Bondsrepubliek

Vrijspraak en overlijden

 

Jeugd en studie

Gabriele Kröcher-Tiedemann werd geboren op 18 mei 1951 in Ziegendorf. Ze groeide op in de Duitse Democratische Republiek (DDR). Haar vader was veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens anticommunistische sympathieën. Begin jaren 60 werd hij vrijgelaten en het gezin emigreerde van de DDR naar de Bondsrepubliek. Kröcher-Tiedemann doorliep haar middelbareschooltijd aan het gymnasium in Bielefeld (Noordrijn-Westfalen). Na haar diploma te hebben behaald ging ze politicologie en sociologie studeren aan de Universiteit van Bochum. Al snel verliet ze deze academie om haar studie voort te zetten aan de Vrije Universiteit van Berlijn.

Politiek gemotiveerde woongroepen

Tijdens haar studie aan de Vrije Universiteit van Berlijn kwam ze in aanraking met politiek gemotiveerde woongroepen binnen de links-radicale scene (zogenaamde communes). In deze periode ontmoette ze Peter Paul Zahl die als drukker werkzaam was voor het controversiële ondergrondse anarchistische-libertaire tijdschrift Agit 883. Zahl was in de jaren 60 actief binnen de Socialistische Duitse Studentenbond (SDS) en de buitenparlementaire oppositie (APO).

 

Hasj-rebellen

Na de moordaanslag op de charismatische Duitse studentenleider Rudi Dutschke (op 11 april 1968), verschenen er in Agit 883 steeds vaker artikelen, die zinspeelden op de overgang van vreedzaam protest naar gewapend verzet. Mede onder invloed van Agit 883 zouden veel studenten destijds zijn geradicaliseerd. Gabriele Kröcher-Tiedemann was een van hen. Nadat Peter Paul Zahl het tijdschrift in 1971 had verlaten, richtte hij de ondergrondse anarchistische krant Fizz op. In deze krant werd actief campagne gevoerd voor de oprichting van een stadsguerrilla in de Bondsrepubliek. Fizz werd beschouwd als de spreekbuis voor een aantal linkse militante groeperingen die voortkwamen uit het West-Berlijnse drugsmilieu, de zogenaamde ‘hasj-rebellen’.

Verzet tegen het kapitalisme en de Vietnamoorlog

Net zoals veel andere West-Duitse jongeren verzette Gabriele Kröcher Tiedemann zich eind jaren 60 tegen het kapitalisme en de Vietnamoorlog. Ze kwam in aanraking met bekende de hasj-rebellen zoals Dieter Kunzelmann, George von Rauch, Thomas Weisbecker, Ronald Fritzsch en Ralf Reinders. Ook leerde ze in deze periode de hasj-rebel Norbert Kröcher kennen, met wie ze later trouwde. Dieter Kunzelmann was de oprichter van de politiek gemotiveerde woongemeenschap ‘Kommune 1’, die uitvloeide uit de West-Duitse buitenparlementaire oppositie (APO). De leden van Kommune 1 kwamen regelmatig in opspraak door ludieke acties met een humoristische ondertoon. Deze acties hadden meestal tot doel om de bevolking in de Bondsrepubliek ‘wakker te schudden’. Veel van deze acties balanceerden op de grens van satire en pure provocatie

Centrale Raad van de zwervende Hasj-Rebellen

In de zomer van 1969 werd binnen een andere politiek gemotiveerde woongroep (de zogenaamde Wieland-kommune) een stadsguerrillagroep opgericht, die door Dieter Kunzelmann de ‘Centrale Raad van de zwervende Hasj-Rebellenwerd genoemd. Deze naam was vooral ironisch bedoeld om de indruk te wekken, dat de Centrale Raad een groot aantal extreemlinkse groeperingen vertegenwoordigde. Vervolgens vertrok Dieter Kunzelmann met verschillende hasj-rebellen – waaronder zijn vriendin Ingrid Siepmann, Georg von Rauch en Michael Baumann – naar Jordanië, om daar mee te doen aan guerrillatrainingen in kampen van de Palestijnse verzetsorganisatie al-Fatah. Daar leerden ze omgaan met vuurwapens en leerden ze hoe ze explosieven konden fabriceren. In Jordanië ontstond het plan om in West-Berlijn een nieuwe terreurgroep te gaan vormen, die zou gaan strijden tegen het Amerikaanse imperialisme in de wereld en het zionisme.

 

Oprichting 2 Juni-Beweging

Ook Norbert en Gabriele Kröcher-Tiedemann waren nauw betrokken bij de Centrale Raad van de zwervende Hasj-Rebellen en raakten steeds meer geradicaliseerd. Uit de Centrale Raad van de zwervende Hasj-Rebellen kwamen verschillende kleine losjes georganiseerde linkse terreurbewegingen voort zoals Tupamaros West-Berlijn (TW) en Tupamaros München (TM). De kernleden van deze terreurgroepen vormden later de strakker georganiseerde terreurorganisatie 2 Juni-Beweging. Ook Gabriele Kröcher-Tiedemann en haar man waren bij de oprichting van de 2 Juni-Beweging betrokken.

Ondergronds

In 1971 ging Gabriele Kröcher-Tiedemann ondergronds om zich voor te bereiden op de gewapende revolutie. In deze periode was ze waarschijnlijk betrokken bij verschillende bankovervallen. Terroristen van de terreurgroep pleegden verschillende terroristische misdrijven. Ze pleegden onder meer een bomaanslag op de Britse jachtclub in het Berlijnse stadsdeel Kladow en beraamden een aanslag op de Amerikaanse officiersclub in het stadsdeel Berlin-Dahlem. Ook was de 2 Juni-Beweging verantwoordelijk voor de moord op jurist Günter von Drenkmann en de ontvoeringen van de CDU-politicus Peter Lorenz en de Oostenrijkse textielindustrieel Walter Michael Palmers.

 

Arrestatie in Bochem

Kort na de oprichting van de 2 Juni-Beweging werd er tegen Gabriele Kröcher-Tiedemann en haar man Norbert een arrestatiebevel uitgevaardigd, vanwege hun betrokkenheid bij een bankoverval. Norbert vluchtte naar Zweden en vestigde zich in 1972 in Stockholm. Ook daar sloot hij zich aan bij de links-radicale scene. Gabriele scheidde van haar man en dook onder in de Bondsrepubliek. In 1973 schoot ze in Bochum een aantal politieagenten neer, die haar wilde arresteren nadat ze kentekenplaten had gestolen. Ze kon uiteindelijk toch worden opgepakt en worden veroordeeld, tot een gevangenisstraf van 8 jaar wegens poging tot moord.

 

Ontvoering van Peter Lorenz

In 1975 zaten meerdere terroristen van de 2 Juni-Beweging vast in de gevangenis. Daarom werd er door de terreurorganisatie een plan bedacht om een aantal kameraden vrij te krijgen. Ze besloten om de CDU-politicus Peter Lorenz te ontvoeren. De kidnapping werd uitgevoerd door de terroristen Inge Viett, Till Meyer, Ronald Fritzch, Ralf Reinders, Gabriele Rollnik, Andreas Vogel en Gerald Klöpper. De ontvoering (die op 27 februari 1975 werd uitgevoerd) draaide uit op een groot succes voor de terreurorganisatie. De West-Duitse overheid bleek bereid te zijn om met de terroristen te onderhandelen en liet een aantal gevangenen vrij. Onder hen waren Gabriele Kröcher-Tiedemann, Ingrid Siepmann, Rolf Heissler, Verena Becker en Rolf Pohle. Na hun vrijlating werden ze overgevlogen naar het socialistische Zuid-Jemen. Vervolgens werd Peter Lorenz door zijn ontvoerders vrijgelaten.

 

Gijzelingsactie OPEC

West-Duitse terreurgroepen hadden in de jaren 70 nauwe banden met Palestijnse verzetsgroepen. In Zuid-Jemen nam ook Gabriele Kröcher-Tiedemann deel aan guerrillatrainingen in Palestijnse kampen. Op 21 december 1975 vond in de Oostenrijkse hoofdstad Wenen een gijzelingsactie plaats, tijdens een conferentie van de Organisatie van olie-exporterende landen (OPEC). Deze gijzelingsactie was gepland onder leiding van de terrorist Wadi Haddad, van de Palestijnse verzetsorganisatie PFLP. De actie was bedoeld om aandacht te vragen voor de situatie van het Palestijnse volk. Daarnaast wilde het PFLP losgeld afpersen om de activiteiten van de verzetsorganisatie te financieren.

Wraakactie van Moammar Mohammed al-Qadhafi?

Vermoed wordt dat de toenmalige Libische leider Moammar al-Qadhafi de feitelijke opdrachtgever was van de gijzelingsactie. Hij zou wraak hebben willen nemen op de staten binnen de OPEC, die hadden gepleit voor een stabilisatie of zelfs een verlaging van de olieprijs. Het ging om de landen Saoedi-Arabië en Iran. Als onderdeel van de aanval zouden de Iraanse olieminister Jamschid Amouzegar en zijn Saoedische collega Ahmed Zaki Yamani op zijn instructies worden gedood. Men veronderstelt dat de terroristen door Libië werden voorzien van geld, wapens en logistieke hulp.

Oliecrisis van 1973

De aanleiding voor de gijzelingsactie begon eigenlijk al op 6 oktober 1973, toen Egypte en Syrië een verrassingsaanval uitvoerden op Israël tijdens Jom Kipoer, de belangrijkste en heiligste dag binnen het jodendom. De OPEC verlaagde de productievolumes van de olie doelbewust met ongeveer 5%, om de westerse landen onder druk te zetten Israël te steunen. Op 17 oktober 1973 steeg de olieprijs van ongeveer 3 dollar per vat tot meer dan 5 dollar. In 1974 steeg de olieprijs zelfs tot meer dan 12 dollar per vat.

Olie-embargo

Tal van Arabische landen namen deel aan het olie-embargo, waaronder Saoedi-Arabië, Iran, Irak, Koeweit, de V.A.E., Qatar, Algerije en Libië. De oliecrisis had een grote invloed op de wereldwijde economie en trof tal van westerse landen. Veel economische sectoren die van olie afhankelijk waren kwamen nagenoeg tot stilstand. De politieke onmin tussen de olie-exporterende landen vormde de basis voor de OPEC-gijzeling twee jaar later.

Carlos de Jakhals

De gijzelingsactie werd uitgevoerd door de Venezolaan Ilich Ramírez Sánchez, die beter bekend is als Carlos de Jakhals. Carlos werd bij deze terreurdaad ondersteund door de Libanese guerrillastrijder Anis al-Naqqash (Kahled) en twee nooit geïdentificeerde Palestijnen. Naast Gabriele Kröcher-Tiedemann (alias Nada) deed ook de Duitser Hans-Joachim Klein (alias Angie) mee aan de gijzelingsactie. Hans-Joachim Klein was een terrorist van de links-extremistische terreurorganisatie ‘Revolutionaire Cellen’. Hij had Carlos in het voorjaar van 1975 in Londen ontmoet.

Nauwelijks beveiliging

Op die bewuste zondagochtend op 21 december 1975 namen de 6 terroristen de tram naar het hoofdkwartier van de OPEC. In hun tassen en onder hun jassen hadden ze vuurwapens, explosieven en handgranaten verstopt. De beveiliging bij het OPEC-gebouw was zo lek als een mandje. Bij de ingang stond slechts één politieagent, die geen instructies had gehad om toelatingscontroles uit te voeren. Daarom konden de terroristen zonder enig probleem naar binnen lopen. Ook binnen was er bijna geen bewaking, omdat dit zo overeengekomen was tussen de Oostenrijkse regering en de OPEC.

Anton Tichler en Josef Janda

Er waren slechts 2 staatspolitieagenten in het gebouw aanwezig. De ene was de 60-jarige Anton Tichler, die bijna met pensioen zou gaan, de andere was de 59-jarige Josef Janda. Volgens het veiligheidsconcept hadden ze de opdracht gekregen, om bij gevaar geen vuurwapens te gebruiken, maar direct melding van de situatie te doen. Beide politiemannen waren echter niet uitgerust met portofoons, waardoor ze niet direct konden communiceren. Dat bleek fataal.

Schietpartij

Anton Tichler werd bij de liften door een van de terroristen van korte afstand in zijn nek geschoten. De lijfwacht van de Iraakse minister van Petroleum, Ala Saces al Khafazi werd doodgeschoten in de ontvangstruimte. Vermoed wordt dat Gabriele Kröcher-Tiedemann de fatale schoten op Tichler en Khafazi had gelost. Carlos (Ilich Ramírez Sánchez) doodde het Libische delegatielid Yussuf Izmirli, door hem in zijn hoofd en rug te schieten. Vijf minuten nadat de aanval was begonnen arriveerde de Oostenrijkse politie bij het OPEC-gebouw. De politie probeerde de situatie in kaart te brengen en stuurde een agent naar binnen om poolshoogte te nemen.

OPEC-gebouw wordt hermetisch afgesloten

Deze politieman – de 52-jarige Kurt Leopolder – ging de trap op naar de eerste verdieping, waar hij werd geconfronteerd met Hans-Joachim Klein. Er werd over en weer geschoten, waarbij Klein in zijn buik werd geraakt. Leopolder werd door kogels in zijn billen getroffen. De agent raakte hierdoor deels verlamd en zou negen jaar later in 1984, alsnog overlijden aan de langetermijneffecten van zijn verwondingen. Na het vuurgevecht besloot de politie om geen verdere actie te ondernemen. In plaats daarvan sloten ze de omgeving van het OPEC-hoofdkwartier hermetisch af. De terroristen schoten vervolgens op de politie vanuit de ramen van het gebouw.

Vijandige staten

De terroristen stuurden een OPEC-medewerker naar buiten om een boodschap aan de politie over te brengen. Ze boden een staakt-het-vuren aan, zodat de ernstig gewonde Kurt Leopolder en Hans-Joachim Klein medisch behandeld konden worden. Even later werd Klein naar een Weens ziekenhuis gebracht. De kogel had zijn darmen en alvleesklier doorboord en zat vast in zijn ruggengraat. De andere terroristen hielden 62 mensen in gijzeling. Daaronder waren elf OPEC-ministers, verschillende andere delegatieleden en medewerkers van het OPEC-hoofdkwartier. De gegijzelden werden bijeengebracht in de vergaderruimte en verdeeld in vier groepen. Deze groepen werden vervolgens opgesteld aan verschillende kanten van de kamer. De delegatieleden van Iran, Saoedi-Arabië, Qatar en de V.A.E. werden in één groep geplaatst en aangemerkt als ‘vijandige staten’.

Geen crisisplan

De gijzelingsactie had de autoriteiten in Oostenrijk compleet verrast. Het land had een dergelijke gewelddadige terreurdaad nog nooit meegemaakt. Niemand had een aanval op het OPEC-gezelschap verwacht. Daarom was het zo slecht gesteld met de veiligheidsmaatregelen. Er was geen crisisplan opgesteld voor een situatie zoals deze, en daarom moest er in allerijl een reddingsoperatie op touw worden gezet. Politieagenten die vrij waren werden opgeroepen om zich direct bij de federale politie in Wenen te melden. Ook de terroristen waren slecht voorbereid. Pas drie dagen voor de gijzelingsactie waren ze voorzien van wapens en hadden ze de specifieke instructies ontvangen. De moord op de Libische afgevaardigde Yussuf Izmirli leidde later herhaaldelijk tot speculaties of Libië eigenlijk wel achter de terreuractie zat.

Communiqué

In eerste instantie vroegen de terroristen de Libische ambassadeur Al Ghadamsi om als bemiddelaar op te treden bij de onderhandelingen met de Oostenrijkse regering, maar die was op dat moment in de Tsjecho-Slowaakse hoofdstad Praag. Daarom bood de Iraakse zaakgelastigde van de Iraakse ambassade, Riyadh al-Azzawi, zich aan als bemiddelaar. Vervolgens werd de Algerijnse olieminister Abdesselam door de terroristen met een officiële mededeling naar buiten gestuurd. Het was een communiqué van zes en een halve pagina dat in het Frans geschreven was. Het bericht moest om de twee uur op de landelijke radio worden voorgelezen. Als hieraan geen gehoor werd gegeven, dan zou er ieder kwartier een gijzelaar worden gedood.

In het communiqué stond het volgende:

  • Israël mocht door geen enkele moslimstaat worden erkend.
  • Iran moest worden verklaard als agent van het Amerikaanse imperialisme.
  • De Arabische eenheid moest worden gerealiseerd.
  • De oliebronnen in de Arabische regio moesten worden genationaliseerd en de olieopbrengsten moesten ten goede komen van het Arabische volk.
  • De oliestaten moesten het Palestijnse verzet financieren.
  • Volgens de terroristen werd het Arabische volk bedreigd door een ‘enorm complot’, waarbij Amerikaanse imperialisten, zionistische agressors en een aantal Arabische regeringen betrokken waren.
  • Het communiqué eindigde met een excuses van de terroristen aan de vredelievende Oostenrijkse bevolking, voor de moeilijkheden die de gijzelingsactie met zich meebracht.

De eisen worden ingewilligd

De terroristen wilden de volgende dag om zeven uur ’s ochtends met een bus naar de luchthaven van Wenen worden gebracht. Daar moest een vliegtuig voor hen worden klaargezet. De terroristen hielden zich wakker door speed te gebruiken. De Oostenrijkse ministers kwamen in crisisberaad bijeen. Bondskanselier Bruno Kreisky had zijn skivakantie onderbroken en kwam tegen de avond in Wenen aan. De overheid realiseerde zich dat de bedreigingen heel serieus genomen moesten worden en alles was er dan ook op gericht om mensenlevens te redden. Vervolgens werden de eisen van de terroristen ingewilligd.

Naar het buitenland

Kreisky ging ermee akkoord dat het communiqué op de radio zou worden voorgelezen. Het crisisteam stelde als voorwaarden voor de terroristen dat ze zich vrijelijk zouden terugtrekken. Daarnaast moesten alle gegijzelden ermee instemmen om te worden weggevlogen naar het buitenland. Ook zouden de gegijzelden na de eerste landing direct moeten worden vrijgelaten. De gegijzelden met de Oostenrijkse nationaliteit en OPEC-medewerkers die in Oostenrijk woonden, moesten vóór vertrek worden vrijgelaten. De terroristen accepteerden de voorwaarden van de regering, maar eisten wel dat hun zwaargewonde kameraad Hans-Joachim Klein met hen mee zou vliegen.

Vertrek naar de luchthaven

De volgende ochtend op 22 december 1975 stond er een bus klaar voor de ingang van het OPEC-gebouw. De OPEC-medewerkers werden even voor 8.00 uur vrijgelaten. De overige gegijzelden – 11 ministers en 22 afgevaardigden – stapten met de terroristen in de bus. Onder politiebegeleiding werd de bus naar het vliegveld bij Wenen gebracht. Hans-Joachim Klein zat niet in de bus, maar werd samen met de arts Wiriya Rawenduzy per ambulance naar de luchthaven gereden. Deze arts had een Iraaks-Koerdische achtergrond en had zijn diensten aangeboden, nadat hij op de radio over de gijzelingsactie had gehoord. Robert Danzinger – een hoge politiefunctionaris en aangewezen directeur-generaal voor de openbare veiligheid – nam de leiding van de operatie op zich. Hij vroeg de arts namens bondskanselier Kreisky of hij bereid was om de gewonde terrorist te vergezellen tijdens de vlucht, zodat hij hem medische zorg kon verlenen. Rawenduzy ging hiermee akkoord.

DC-9

Op de luchthaven van Wenen stond een DC-9 van de Oostenrijkse luchtvaartmaatschappij Austrian Airlines klaar. De piloten Manfred Pollak en Otto Herold hadden zich vrijwillig aangeboden om de terroristen en de gegijzelden naar hun bestemming te vliegen. Carlos de Jakhals stapte uit de bus en ging het vliegtuig binnen. Echter kwam hij al snel weer naar buiten. Bemiddelaar Riyadh al-Azzawi en de Oostenrijkse minister van Binnenlandse Zaken Otto Rösch stonden bij de achterste trap van het toestel. Beide heren schudden iedere gijzelaar de hand. Carlos de Jakhals ging als laatste het toestel binnen en ook hij schudde Rösch de hand. Hij liet weten dat bondskanselier Kreisky verstandig had gehandeld. De foto’s van deze handdruk gingen de wereld rond. Er kwam veel kritiek op de handdruk. Rösch zou niet de intentie hebben gehad om Carlos de hand te schudden, maar had hem in een reflex aangenomen toen hij hem uitstak.

Algiers en Tripoli

De DC-9 steeg op zonder dat de bestemming bij de piloten bekend was. Toen ze eenmaal in de lucht waren kregen ze te horen dat ze naar Algerijnse hoofdstad Algiers moesten vliegen. Nadat het toestel in het Noord-Afrikaanse land was geland,  werd de zwaar gewonde Hans-Joachim Klein naar een ziekenhuis gebracht. Tevens werden er een aantal gijzelaars vrijgelaten. Het vliegtuig steeg weer op en zette koers richting Tripoli, de hoofdstad van het buurland Libië. Daar verlieten de Libische en Algerijnse olieministers en vier andere gegijzelden het toestel. De terroristen en de overige gijzelaars bleven aan boord.

Jamshid Amouzegar en Ahmed Zaki Yamani

Op 23 december 1975 vloog het toestel weer terug naar Algiers. Daar werden de laatste twee gijzelaars – de Saoedische en Iraanse olieministers – vrijgelaten, nadat de terroristen waren verzekerd van een vrijgeleide. Carlos de Jakhals, Anis al-Naqqash, Gabriele Kröcher-Tiedemann en de twee onbekend gebleven Palestijnen, werden ondergebracht in een villa. Korte tijd later eiste de Oostenrijkse regering hun uitlevering. Dat verzoek werd echter door de Algerijnse autoriteiten afgewezen, omdat er geen uitleveringsverdrag met Oostenrijk bestond. Carlos en de andere terroristen konden op 31 december 1975 ongehinderd naar Libië reizen. In de media werd gespeculeerd dat Carlos van de Libische autoriteiten de opdracht had gekregen om de Iraanse olieminister Jamshid Amouzegar en zijn Saoedische ambtsgenoot Ahmed Zaki Yamani te vermoorden. Volgens de mediaberichten zouden de olieministers Carlos een groot geldbedrag hebben betaald, om hun liquidatie te voorkomen.

Arrestatie Carlos de Jakhals

De juridische behandeling van de gijzelingsactie in Wenen was problematisch. Er was een gebrek aan bewijs, omdat de OPEC de Oostenrijkse politie slechts één uur de tijd gaf, om forensisch onderzoek in het gebouw te doen. In augustus 1994 werd Carlos de Jakhals gearresteerd in de Soedanese hoofdstad Khartoem en vervolgens uitgeleverd aan Frankrijk. Daar werd hij veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, voor een aantal aanslagen, de moord op twee politieagenten en de moord op een Libanese man.

Carlos wordt niet uitgeleverd

De Oostenrijkse autoriteiten overwogen om de uitlevering van Carlos de Jakhals aan te vragen, maar omdat hij in Frankrijk al tot levenslang was veroordeeld werd daar van afgezien. Carlos werd gevangengezet in een streng beveiligde gevangenis in de buurt van Parijs. De Libanees Anis al-Naqqash werd in 1985 in Frankrijk veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens moord. In 1995 werd hij vrijgelaten. De identiteit van de twee Palestijnse gijzelnemers is nooit achterhaald.

Arrestatie Hans-Joachim Klein

Terrorist Hans-Joachim Klein leefde meer dan twintig jaar onder een valse naam in een Frans dorp. In 1988 werd hij door de gendarmerie gearresteerd. De Franse politie werd bij de arrestatie ondersteund door de Duitse federale recherche. Klein werd uitgeleverd aan Duitsland en in het jaar 2000 berecht en veroordeeld tot negen jaar gevangenisstraf, voor zijn aandeel tijdens de OPEC-gijzeling. In december 2003 werd hem gratie verleend en kwam hij op vrije voeten. Na zijn vrijlating ging hij terug naar Frankrijk. Hans-Joachim Klein is ervan overtuigd dat Libië de opdrachtgever was van de gijzelingsactie. Het zou de bedoeling zijn geweest dat de Saoedische olieminister Ahmed Zaki Yamani om het leven werd gebracht, omdat hij een olieprijsbeleid voerde dat in strijd was met het Libische beleid. Klein bevestigde ook dat Carlos en Gabriele Kröcher-Tiedemann de dodelijke schoten hadden gelost tijdens de gijzelingsactie.

 

Arrestatie in Fahy

Gabriele Kröcher-Tiedemann werd op 20 december 1977 samen met de terrorist Christian Möller gearresteerd in de Zwitserse plaats Fahy, vlakbij de grens met Frankrijk. Toen twee douaniers hun auto (met een Frans nummerbord) wilden controleren, trok Kröcher-Tiedemann een vuurwapen en begon te schieten. Een van de douanebeambten werd daarbij geraakt in zijn borst, zijn collega kreeg een kogel in zijn been. Gelukkig overleefden ze de aanval. Christian Möller werd geraakt in zijn voet.

Losgeld

De twee terroristen vluchtten vervolgens weg, maar konden een half uur later alsnog worden aangehouden. In hun auto werd een groot geldbedrag aangetroffen. Vermoed wordt dat dit een deel van het losgeld was, dat was betaald voor de vrijlating van de Oostenrijkse textielindustrieel Walter Michael Palmers, die een maand daarvoor was ontvoerd. De familie Palmers was ingegaan op de eisen van de 2 Juni-Beweging en had de terroristen een bedrag betaald van bijna 31 miljoen schilling, dat overeenkomt met een bedrag van ongeveer twee miljoen euro.

 

Uitlevering aan de Bondsrepubliek

Op 30 juni 1978 werd Kröcher-Tiedemann in Zwitserland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar wegens poging tot moord op de douaniers. Om te voorkomen dat ze na het uitzitten van haar straf zou worden uitgeleverd aan de Bondsrepubliek Duitsland wilde ze in 1986 trouwen met de Zwitserse journalist en schrijver Jan Morgenthaler. Door dat huwelijk zou ze de Zwitserse nationaliteit hebben gekregen en zou de uitlevering aan West-Duitsland onmogelijk zijn geworden. Het stadsbestuur van Zürich wilde het huwelijk voorkomen, omdat een liefdesrelatie vanuit de gevangenis volgens hen onmogelijk was. Eind 1987 zou de rechtbank uitspraak doen over de huwelijksplannen.

Vervroegde vrijlating

Daarom besloten de autoriteiten om Kröcher-Tiedemann vervroegd vrij te laten, zodat ze daarna direct kon worden uitgeleverd. De terroriste vocht de vervroegde vrijlating aan met alle middelen die ze ter beschikking had, maar ze had geen succes. In haar eindrapport van 17 november 1987 zagen de autoriteiten geen enkele reden om haar nog langer vast te houden. Ze werkte hard en had actief deelgenomen aan het leven in de penitentiaire inrichting. Bovendien had ze zich discreet afgekeerd van het terrorisme. Ze werd vrijgelaten en nog voordat de rechtbank uitspraak kon doen over het voorgenomen huwelijk, zat Gabriele Kröcher-Tiedemann in een West-Duitse gevangenis.

 

Vrijspraak en overlijden

In november 1989 verscheen Kröcher-Tiedemann voor de regionale rechtbank van Keulen. Ze moest zich verantwoorden voor twee moorden tijdens de OPEC-gijzeling. Op 22 mei 1990 werd ze vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. Omdat er destijds maar heel kort forensisch onderzoek mocht worden gedaan in het OPEC-gebouw waren er geen vingerafdruksporen veiliggesteld, terwijl de terroristen geen handschoenen hadden gedragen tijdens de gijzelingsactie. Bovendien wilden veel buitenlandse getuigen die bij de OPEC-gijzeling waren vastgehouden, niet naar Keulen komen om te getuigen. Carlos de Jakhals liep op dat moment immers nog vrij rond en veel mensen waren bang voor eventuele wraakacties.

Gabriele Kröcher-Tiedemann sterft op 44-jarige leeftijd

Tevens had de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Werner Maihofer verklaard, dat Gabriele Kröcher-Tiedemann volgens de inlichtingendiensten op het moment van de OPEC-gijzeling nog in Zuid-Jemen zat. In 1991 werd Kröcher-Tiedemann vrijgelaten. Een jaar later kreeg ze kanker en werd ze verschillende keren geopereerd. Ze overleed op 7 oktober 1995 op 44-jarige leeftijd.

 

Lees ook:

Een volledig overzicht van RAF-terroristen

 

Terug naar boven ↑