RAF en de 2 Juni-Beweging
In de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw ontstonden er in de Bondsrepubliek Duitsland – maar ook in andere Europese landen – verschillende extreemlinkse bewegingen. Deze bewegingen waren fel gekant tegen de kapitalistische systemen en hadden tot doel om de kapitalistische consumentenmaatschappij omver te werpen en te vervangen door communistische of socialistische samenlevingen. Een van de meest gevreesde terreurgroepen uit die periode was de marxistisch georiënteerde Rote Armee Fraktion (RAF) die jarenlang dood en verderf zaaide op West-Duits grondgebied.
Protestbewegingen eind jaren 60
Ook de anarchistische terreurgroep 2 Juni-Beweging pleegde in de Bondsrepubliek talloze aanslagen waarbij dodelijke slachtoffers te betreuren waren. Deze goed georganiseerde terreurorganisaties kwamen voort uit de protestbewegingen eind jaren 60, waarbinnen veel jongeren waren geradicaliseerd. Op deze pagina leg ik uit hoe de Rote Armee Fraktion, de 2 Juni-Beweging en een aantal andere West-Duitse linkse terreurgroepen ontstonden.
Brandstichting warenhuizen Frankfurt
Aanhouding Andreas Baader en Gudrun Ensslin
Andreas Baader versus Rudi Dutschke
Vriendschap tussen Dutschke en Meinhof
Internationale Vietnam Congres
Gewelddadige protesten bij Axel Springer
De Noodwetten worden aangenomen
Oprichting Centrale Raad van de Zwervende Hasj-Rebellen
Oprichting Tupamaros West-Berlijn en Tupamaros München
Hasj-rebellen
De Hasj-rebellen waren anarchistische jongeren die protesteerden tegen de gevestigde orde in de Bondsrepubliek. Eind jaren 60 verzetten veel West-Duitse studenten zich tegen de kapitalistische en materialistische consumptiemaatschappij. Volgens hen was de samenleving te veel gericht op arbeid, geld verdienen, bezittingen, status, zekerheid en macht. Daarnaast hadden veel jongeren een aversie tegen het conventionele en vaak kleinburgerlijke gezinsleven. Ze waren van mening dat mensen door de overheid werden onderdrukt, door de overmaat aan regels en beperkingen. Deze betutteling zou niet alleen leiden tot onvrijheid, maar ook zouden mensen worden afgeremd in hun gevoelens en ideeën, waardoor ze zich niet volledig konden ontplooien.
Imperialisme en Vietnamoorlog
Veel jongeren waren ook boos over het wijdverbreide imperialisme in de wereld en de verschillende oorlogen die destijds werden gevoerd. Vooral tegen de oorlog in Vietnam werd fel geprotesteerd. De jongeren verzetten zich tegen liefdeloosheid, geweld en discriminatie. Ze vonden dat er meer ruimte moest komen voor plezier, spontaniteit, creativiteit en spiritualiteit. Ook seksuele taboes moesten worden doorbroken en de vrije liefde moest worden gepropageerd. In de begindagen van de studentenprotesten werd vooral vreedzaam gedemonstreerd, door middel van sit-ins en spectaculaire happenings. Later werden de protesten feller en massaler. Een aantal jongeren werd zelfs zo radicaal dat ze zich aansloten bij linkse terreurgroepen.
Berlin Blues
Veel linkse jongeren probeerden hun geest te verruimen met drugs. Er was een tegencultuur ontstaan die niet alleen allerlei nieuwe denkbeelden voortbracht, maar ook geheel nieuwe muziek. Ze wilden hun ideeën daadwerkelijk praktisch vormgeven en sloten zich aan bij politieke bewegingen en actiegroepen. Daarnaast werden er politiek gemotiveerde communes opgericht, waarin werd geëxperimenteerd met verschillende samenlevingsvormen. Sommige anarchistische jongeren sloten zich aan bij de Hasj-rebellen. De Hasj-rebellen maakten deel uit van een ondergrondse beweging in West-Berlijn, die ook wel bekend stond als de ‘Berlin Blues’.
Anarchistisch georiënteerd
De Hasj-rebellen waren anarchistisch georiënteerd en hun protesten waren in eerste instantie vooral gericht tegen het strenge drugsbeleid in Berlijn. Bijna dagelijks voerde de politie drugsinvallen uit in woningen en cafés. De individuele losjes gevormde groepen van de Berlin Blues, waren niet altijd even eenvoudig van elkaar te onderscheiden. Bekende Hasj-rebellen uit die tijd waren Michael (Bommi) Baumann, Dieter Kunzelmann, Bernhard Braun, Georg von Rauch, Norbert Kröcher, Thomas Weisbecker, Ralf Reinders en Ronald Fritzsch.
SPUR en de Situationistische Internationale
De linkse terreurgroepen die eind jaren 60 en begin jaren 70 werden opgericht onsproten deels uit de West-Duitse studentenbeweging, die deel uitmaakte van de buitenparlementaire oppositie. De links-radicale activist en ras-provocateur Dieter Kunzelmann was sinds het begin van de jaren 60 lid van ‘SPUR’, een kunstenaarsgroep uit München, die op verschillende manieren aanschopte tegen de gevestigde orde binnen de kunstwereld.
Afschaffing van materialisme
Daarnaast was Kunzelmann in die periode lid van de ‘Situationistische Internationale’, een linkse groep van Europese kunstenaars en intellectuelen (waaronder politieke theoretici en architecten). De meest leden van de groep opereerden op het snijvlak van kunst, politiek, architectuur en realiteit en riepen op tot de afschaffing van materialisme, loonarbeid, technocratie en hiërarchische structuren. Ze ontwikkelden een concept van ‘theoretische en praktische creatie van situaties’, waarbij het leven zelf als een kunstwerk moest worden gezien.
Subversive Aktion
Na de ontbinding van SPUR richtte Dieter Kunzelmann in 1963 de kleine maatschappijkritische groep ‘Subversive Aktion’ op. In die hoedanigheid organiseerde hij tal van happenings en foldercampagnes. De groep combineerde sociale en culturele kritiek met provocerende, non-conformistische protestacties, om een sociale en culturele revolutie op gang te brengen. Een prominent lid van Subversive Aktion was Rudi Dutschke die later als studentenleider een belangrijke rol zou vervullen, binnen de Socialistische Duitse Studentenbond (SDS).
Anschlag
Ook de Duitse socioloog en schrijver Bernd Rabehl is lid geweest van de groep. Sinds 1964 brachten leden van Subversive Aktion het tijdschrift ‘Anschlag’ uit, waarin een breed scala aan linkse theorieën werd behandeld. In het voorjaar van 1966 verliet Dieter Kunzelmann de groep en werd Subversive Aktion opgeheven. De SDS nam vervolgens enkele van hun ideeën en actievormen over, om de West-Duitse studentenbeweging verder te beïnvloeden.
Kommune 1
Nadat Dieter Kunzelmann de groep Subversive Aktion had verlaten richtte hij in 1967 in West-Berlijn, de politiek gemotiveerde woongemeenschap ‘Kommune 1’ op. Ook Fritz Teufel was al vroeg bij deze commune betrokken. Hij zou later een belangrijke rol spelen bij de vorming van verschillende linkse terreurgroepen. De woongemeenschap kwam rechtstreeks voort, uit de buitenparlementaire oppositie (APO) van de studentenbeweging in de Bondsrepubliek. De commune was eerst gevestigd in het leegstaande appartement van de Duitse schrijver Hans Magnus Enzensberger aan de Fregestrasse 19, in het stadsdeel Berlin-Friedenau.
Uwe Johnson
Een paar weken later verhuisde de commune echter alweer naar een andere locatie. Ze namen hun intrek in het studio-appartement van de Duitse schrijver Uwe Johnson, die destijds in New York verbleef. Dit appartement was gevestigd aan de Niedstrasse 14 in dezelfde wijk. Daarna verbleven de commune-leden nog een tijdje in de hoofdwoning van Uwe Johnson aan de Stierstrasse 3 en woonden ze een paar maanden in een appartement op de hoek van de Stuttgarter Platz en de Kaiser-Friedrich-Strasse in het stadsdeel Charlottenburg. Later verhuisden de commune-leden naar een verlaten fabriek aan de Stephanstrasse 60 in het stadsdeel Moabit.
Tegenmodel van het burgerlijke gezinsleven
De leden van Kommune 1 zagen de West-Duitse samenleving als zeer conservatief en de woongroep was aanvankelijk bedoeld, als tegenmodel van het in hun ogen ‘burgerlijke gezinsleven’. Ze waren van menig dat fascisme deels voortkwam uit het kleine gezin. Mannen en vrouwen leefden volgens hen te veel in afhankelijkheid van elkaar, waardoor geen van beiden zich tot vrije mensen konden ontwikkelen. Binnen de woongroep stonden seks, muziek en drugs centraal. Kommune 1 stond bekend om zijn ludieke acties die bedoeld waren om de autoriteiten in de Bondsrepubliek te provoceren en de tradities in de ‘autoritaire staat’ te ontmaskeren.
Satirische invalshoek
Deze vaak respectloze en ontwrichtende protestacties hadden vaak een satirische invalshoek. Omdat er bij de acties geen geweld werd gebruikt werd gesproken van een spassguerrilla (leuke guerrilla). De linkse terreurgroepen die later zouden worden opgericht (zoals bijvoorbeeld de Rote Armee Fraktion en de 2 Juni-Beweging) waren echter zeer gewelddadig en allesbehalve leuk.
Provocerende acties
De provocerende acties van Kommune 1 waren bedoeld om zoveel mogelijk publiciteit te genereren en aandacht te vragen voor hun opvattingen. Een van die acties was de zogenaamde ‘puddingaanslag’, gericht tegen de Amerikaanse vice-president Hubert H. Humphrey tijdens zijn bezoek aan West-Berlijn op 6 april 1967. Daarbij waren een aantal linkse demonstranten van plan geweest om Humprey te bekogelen met zakken die gevuld waren met meel, pudding en yoghurt. Het idee voor de puddingactie kwam van Dieter Kunzelmann.
Bijeenkomst
Een aantal dagen voor het bezoek van Humphrey had hij een bijeenkomst georganiseerd, waarbij een aantal commune-leden aanwezig waren. Ook had hij een stuk of 20 linkse activisten uitgenodigd die ze hadden leren kennen tijdens verschillende demonstraties. Behalve Rainer Langhans wilde niemand van de demonstranten aan de puddingaanslag meedoen. De Amerikaanse vice-president werd omringd door tal van veiligheidsmensen, die zonder enige twijfel direct zouden schieten op de aanslagplegers. Het risico op een bloedbad was volgens de andere demonstranten veel te groot.
Puddingaanslag
De autoriteiten kwamen op tijd achter de plannen voor de aanval, door een tip van een geheim agent. Vervolgens werd de actie door de politie verijdeld. Op 5 april 1967 werden er 11 linkse activisten gearresteerd, waaronder Dieter Kunzelmann, Rainer Langhans en Fritz Teufel. Aanvankelijk dachten de West-Duitse autoriteiten dat de links-radicalen een aanslag wilden plegen met rookbommen, explosieven of chemicaliën. Pas later bleek dat het om een relatief ‘onschuldige’ puddingaanslag ging. Korte tijd later werden de activisten weer vrijgelaten.
Ontruiming van het appartement
In de media werd uitvoerig bericht over de geplande puddingaanval. Vooral de kranten van uitgeverij Axel Springer schreven zeer negatief over de commune-leden en hun provocaties. Ook Uwe Johnson was niet van de actie gecharmeerd en wilde dat de commune-leden zijn woning, zo snel mogelijk zouden verlaten. Maar omdat hij op dat moment in het buitenland verbleef, liet zijn buurman – de schrijver en beeldend kunstenaar Günter Grass – het appartement door de politie ontruimen.
Rode Boekjes
De commune-leden betrokken vervolgens een oud gebouw in de wijk Charlottenburg, maar verhuisden daarna naar de Stephanstrasse in Moabit. Er ging nauwelijks een week voorbij waarin de commune-leden niet ergens een satirische provocatie of andersoortige spraakmakende actie uitvoerden, waarover de media vervolgens uitvoerig berichtten. Zo waren er bijvoorbeeld een aantal commune-leden geweest die de Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche waren opgeklommen, waarna ze honderden Rode Boekjes van de Chinese leider MAO Zedong naar beneden gooiden. En in tegenstelling tot de gevestigde orde – die van de acties huiverde – werden de studenten steeds enthousiaster. De leden van Kommune 1 werden door veel jongeren dan ook gezien als de ‘popsterren’ van de West-Duitse protestbeweging.
Brand Belgisch warenhuis
Op 22 mei 1967 brak er een grote brand uit in een Brussels filiaal van de Belgische warenhuisketen ‘Innovation’. Bij deze ramp kwamen 251 mensen om het leven en vielen zeker 62 gewonden. Veel mensen hadden pas laat in de gaten dat het gebouw in brand stond en konden dan ook geen kant meer uit, toen het vuur hen bereikte. In blinde paniek sprongen mensen uit de ramen. De Belgische autoriteiten gingen er in eerste instantie van uit, dat de brand was aangestoken door extreemlinkse militanten.
Anti-Amerikaanse protesten
Er waren op dat moment in Brussel namelijk al een week lang anti-Amerikaanse protesten aan de gang, tegen de oorlog in Vietnam. Er is echter nooit bewijs gevonden voor brandstichting. Later zou blijken dat er zich gas had opgehoopt onder een verlaagd plafond, dat vervolgens was ontstoken door een verhitte lamp. Na het drama in Brussel verspreidden de leden van Kommune 1 een controversieel pamflet waarin stond:
‘Wanneer branden de Berlijnse warenhuizen?’
‘Onze Belgische vrienden begrijpen eindelijk hoe ze de bevolking moeten betrekken bij de ellende in Vietnam. Ze steken een warenhuis in brand en tweehonderd tevreden burgers maken een einde aan hun spannende bestaan en Brussel wordt Hanoi. Als er in de nabije toekomst ergens brand uitbreekt, een kazerne ontploft of de tribune van een stadion instort, wees dan niet verbaasd. Brand warenhuis, brand!.’
Op 24 mei 1967 verspreidden de leden van Kommune 1 nogmaals een pamflet, waarin stond:
‘Consument, waarom staat u in brand?’
‘Ervaar dat knetterende Vietnam-gevoel dat we thuis niet zouden willen missen. Hoezeer we ook meeleven met de pijn van de nabestaanden in Brussel, zolang de juiste maat niet wordt overschreden , staan wij open voor nieuwe stoutmoedige en onconventionele methoden. Bewondering faalt niet, ondanks alle menselijke tragedie.’
Proces tegen Teufel en Langhans
De flyeractie werd niet door iedereen even enthousiast ontvangen. Na de verspreiding van de pamfletten werden Fritz Teufel en Rainer Langhans beschuldigd van het aanzetten tot brandstichting. Er werden juridische stappen tegen hen ondernomen en op 6 juni 1967, werden ze officieel aangeklaagd. Tijdens het gedenkwaardige proces ontstond een publiek debat over de scheidslijn tussen satire en het daadwerkelijk oproepen tot geweld. Verschillende schrijvers en deskundigen op het gebied van satire namen het op voor de commune-leden. Zij hekelden de ‘kleinburgerlijke’ politieke rechterlijke macht en vonden dat satire – in welke vorm dan ook – een belangrijke functie had bij het uiten van maatschappelijke kritiek.
Vrijspraak
De schrijvers typeerden de pamfletten dan ook als een fictionele, surrealistische en poëtische provocatie, die verder niet de intentie had om anderen aan te zetten tot strafbare feiten. Volgens hen hadden de commune-leden het volste recht om te provoceren en viel de flyeractie in principe gewoon onder de artistieke vrijheid. De rechter was het hier mee eens en Fritz Teufel en Rainer Langhans werden op 22 maart 1968 door de regionale rechtbank in Berlijn-Moabit vrijgesproken.
Brandstichting warenhuizen Frankfurt
Toch is het zeer waarschijnlijk dat de pamfletten een aantal links-radicalen op het idee hadden gebracht, om ook winkels in de Bondsrepubliek in brand te steken. Want elf dagen nadat de Kommune 1-leden door de rechtbank waren vrijgesproken, werd er brand gesticht in twee West-Duitse warenhuizen. Op 2 april 1968 plaatsten de links-radicale activisten Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Thorwald Proll en Horst Söhnlein, brandbommen in twee winkelcentra in Frankfurt. De explosieven waren voorzien van tijdsontstekers waardoor ze op een vooraf bepaald tijdstip konden ontploffen.
Waterschade
Iets voor middernacht gingen de brandbommen af. Bij een van de warenhuizen brandde een deel van de sportartikelen-afdeling af, bij het andere warenhuis gingen de wand van een kleedkamer en een kast in vlammen op. Gelukkig vielen er bij de brand geen menselijke slachtoffers. De schade door de brand zelf was gering, maar doordat de sprinklerinstallatie werd geactiveerd ontstond er behoorlijk wat waterschade. Deze brandstichting was in feite de allereerste aanslag van de groep die later zou uitgroeien tot de RAF, de meest gewelddadige linkse terreurgroep die de Bondsrepubliek ooit heeft gekend.
Dood Benno Ohnesorg
Tien maanden voor de warenhuisbranden in Frankfurt – op 2 juni 1967 – waren er in West-Berlijn massale studentenprotesten tegen het staatsbezoek van de sjah van Perzië, Mohammad Reza Pahlavi. Deze protesten werden door de Berlijnse politie keihard afgeslagen en veel jongeren raakten daarbij gewond. Burgemeester Heinrich Albertz had de Berlijnse politiechef Erich Duensing de opdracht gegeven om de demonstraties te beëindigen. Tal van demonstranten, waaronder ook Kommune 1-lid Fritz Teufel, werden gearresteerd en vastgezet. Hij werd later beschuldigd van het verstoren van de openbare orde en het gooien van stenen.
Dramatische wending
De protesten kregen een dramatische wending toen de 26-jarige student – Benno Ohnesorg – door een Berlijnse politieagent werd doodgeschoten. Zijn dood en het gewelddadige politieoptreden die dag, brachten het radicaliseringsproces onder veel linkse jongeren in een stroomversnelling. De 2 Juni-Beweging – een van de linkse terreurgroepen uit de jaren 80 – werd vernoemd naar de sterfdag van Ohnesorg. De fatale schietpartij leidde tot wekenlange massademonstraties in de hele Bondsrepubliek. De gebeurtenissen van 2 juni 1967 leidden uiteindelijk ook tot het ontslag van burgemeester Albertz. Aanvankelijk had Albertz de studenten de schuld gegeven van het geweld en dood van Benno Ohnesorg, maar later bleek uit onderzoek dat de politie doelbewust op een conflict met de demonstranten had aangestuurd.
Karl-Heinz Kurras
De politieman die Ohnesorg had gedood – Karl-Heinz Kurras – werd uiteindelijk vrijgesproken. Tijdens zijn proces had hij altijd beweerd dat hij door de studenten met messen in het nauw gedreven was en dat hij uit noodweer had gehandeld. Later zou echter blijken dat van noodweer geen sprake is geweest. Bovendien waren er tijdens de rechtszaak allerlei cruciale bewijzen en getuigenverklaringen buiten beschouwing gelaten. En hoewel de beroepsprocedure de valse verklaringen van Kurras had aangetoond, bleef hij ongestraft. In 2009 – 42 jaar na de gebeurtenissen – kreeg de zaak een verrassende wending. Toen kwam namelijk aan het licht dat Kurras destijds een medewerker was, van de Oost-Duitse geheime dienst (Stasi). Daarom is het mogelijk dat de DDR destijds rechtstreeks betrokken is geweest bij de dood van Benno Ohnesorg.
Foto’s Thomas Hesterberg
Na de gebeurtenissen van 2 juni 1967 werd de 30-jarige fotograaf Thomas Hesterberg, door de Kommune 1-leden Dieter Kunzelmann en Rainer Langhans uitgenodigd voor een fotocampagne. Hesterberg had veel foto’s gemaakt van de protesten en het gewelddadige politieoptreden. De Kommune 1-leden waren boos over het brute politieoptreden en voelden zich enorm in hun rechten aangetast. De fotocampagne was bedoeld om de misstanden nog nadrukkelijker onder de aandacht te brengen.
Poedelnaakt
Er werden verschillende foto’s gemaakt van de Kommune 1-leden, waarop ze poedelnaakt met hun handen omhoog tegen een witte muur stonden, met hun ruggen naar de camera gericht en hun benen wijd uit elkaar. Met de naaktfoto’s wilde Hesterberg op een ludieke manier de link leggen, tussen de demonstraties en een arrestatie tijdens een politie-inval. Een van de foto’s werd gepubliceerd in het weekblad Der Spiegel. Het werd een van de bekendste foto’s uit de hedendaagse Duitse geschiedenis.
Letterballet
Op 10 juni 1967 kwamen acht studenten bijeen voor een protestactie op de Kurfürstendam, die was gericht tegen de West-Berlijnse burgemeester Heinrich Albertz. Eén van deze studenten was Gudrun Ensslin. Echter hadden de autoriteiten de demonstratie nadrukkelijk verboden. Tijdens de actie die bekend werd als het ‘Letterballet’ droegen de jongeren witte T-shirts met een letter op de voor- en achterkant. Toen de studenten naast elkaar stonden was er op de voorzijde te lezen: ‘ALBERTZ! Op de achterzijde stond: ‘AFTREDEN’. Het latere RAF-kopstuk Gudrun Ensslin droeg het uitroepteken en de letter N. Tijdens deze protestactie – die breed werd uitgemeten in de landelijke media – leerde Ensslin de latere RAF-leider Andreas Baader kennen. Op dat moment werd in feite de basis gelegd voor de Rote Armee Fraktion.
Staatsceremonie Paul Löbe
Kommune 1 presenteerde zich naar buiten toe als een radicaal alternatief voor de burgerlijke samenleving en voor het publiek en de media, cultiveerden ze hun imago als taboedoorbrekers. Op 9 augustus 1967 vond er in het stadhuis van Schöneberg in West-Berlijn een staatsceremonie plaatst, voor de voormalige sociaaldemocratische politicus Paul Löbe, die een aantal dagen daarvoor was overleden. Tegelijkertijd hielden de leden van Kommune 1 een alternatieve satirische ceremonie, in de vorm van een happening op de nabijgelegen John-F.-Kennedy-Platz. Tijdens deze happening – waarbij Löbe werd bespot – eisten de Kommune 1-leden de vrijlating van hun kameraad Fritz Teufel. De kommune 1-leden ensceneerden een begrafenis en deden alsof ze de Berlijnse rechterlijke macht in een kist naar hun graf droegen.
Folders
De kist – waarop de tekst ‘Senat’ stond – werd onder anderen gedragen door Rainer Langhans, Ulrich Enzensberger, Peter Urbach en Andreas Baader. Toen de politie de kistdragers wilde tegenhouden vloog het deksel van de kist open. In de kist lag Dieter Kunzelmann. Hij ging rechtop staan en gooide folders in de menigte. Op de folders stond de schokkende tekst:
‘Vandaag jaagt u Paul Löbe door de schoorsteen […] Wij willen een paar slimme lijken begraven, die langzaam naar de hemel stinken.’
Vervolgens werden er een aantal leden van de Berlijnse senaat opgesomd. Deze tekst werd door veel mensen als zeer aanstootgevend ervaren. Tijdens deze hapening werden 24 studenten opgepakt. Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Ulrich Enzensberger wisten aan de politie te ontkomen. Deze protestactie wordt tegenwoordig beschouwd als een van de eerste ‘ontsporingen’ van Kommune 1.
SDS sluit relschoppers uit
Na bijna een half jaar te hebben vastgezeten werd Fritz Teufel in november 1967 vrijgelaten, nadat hij met een aantal andere opgepakte studenten in hongerstaking was gegaan. Op 22 december 1967 werd hij door de rechtbank officieel vrijgesproken. De acties van Kommune 1 werden door de West-Duitse autoriteiten met argusogen bekeken. De hedonistische levenshouding van de commune-leden – die alles deden waar ze zin in hadden – conflicteerde niet alleen met de conventionele West-Duitse maatschappelijke normen en waarden, maar ook politiek links kreeg steeds meer moeite met de provocaties van de woongroep.
Geen enkel politiek belang
Zo was de Socialistische Duitse Studentenbond (SDS) bijvoorbeeld niet blij met het feit dat de folders van Kommune 1, werden ondertekend met SDS. Veel socialistische studenten waren van mening dat de commune-leden geen enkel politiek belang hadden, maar zich puur overgaven aan egoïsme. Daarom besloot de SDS om de ‘revolutionaire relschoppers’ uit te sluiten van de bond.
Aanhouding Andreas Baader en Gudrun Ensslin
Na de warenhuisbranden van 2 april 1968 beseften veel studenten wie er achter deze terreurdaden zaten. Dit moest wel het werk zijn van revolutionaire relschoppers die bereid waren om een stap verder te gaan, dan de meeste socialistische jongeren in die tijd. Een dag na de brandstichting loofde de directie van de warenhuizen een hoge beloning uit, voor de tip die zou leiden naar de daders. Die gouden tip liet niet lang op zich wachten, want al in de ochtend van 4 april 1968 ontving de politie cruciale informatie over de mogelijke daders. Vervolgens konden Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Thorwald Proll en Horst Söhnlein worden aangehouden.
Andreas Baader versus Rudi Dutschke
De brandaanslagen op de warenhuizen in Frankfurt waren in feite de allereerste terreurdaden van de RAF. Niet lang daarna werd Andreas Baader door veel conservatieve Duitsers gezien als de ‘dandy van het kwaad’. Een gevaarlijke dandy die bereid was om zeer veel geweld te gebruiken als dat nodig was, om de marxistische revolutie in gang te zetten. Onder linkse West-Duitse jongeren kreeg hij echter steeds meer aanhang. Zonder Baader zou de RAF waarschijnlijk nooit zijn opgericht. Aan de andere kant van het spectrum stond de flamboyante charismatische studentenleider Rudi Dutschke, die de Socialistische Duitse Studentenbeweging een gezicht gaf. Zonder Dutschke zou de invloed van de buitenparlementaire oppositie destijds waarschijnlijk een stuk minder groot zijn geweest.
Lijnrecht tegenover elkaar
En hoewel Andreas Baader en Rudi Dutschke zich in dezelfde historische trend bewogen, leken ze in hun aanpak van de marxistische revolutie lijnrecht tegenover elkaar te staan. Toch was er iets wat Baader en Dutschke met elkaar verbond. Beide mannen vertrouwden compromisloos op de revolutionaire strijd en op een strategie van escalatie. Daarnaast hadden ze allebei een obsessieve affiniteit met geweld en bewonderden ze Zuid-Amerikaanse guerrillaleiders, zoals bijvoorbeeld Che Guevara. Rudi Dutschke was de eerste die het idee van de stadsguerrilla in verdeeld Duitsland oppakte, geruime tijd voordat de studentenopstanden uitbraken. Andreas Baader was de eerste die de stadsguerrilla ook daadwerkelijk in de praktijk bracht.
Mars door de instellingen
Rudi Dutschke is vooral bekend om zijn ‘Mars door de instellingen’ (Duits: Marsch durch die Institutionen), een slogan uit 1967 die hij bedacht om zijn strategie te beschrijven, om de voorwaarden voor een revolutie te scheppen. Namelijk: de samenleving ondermijnen door instellingen te infiltreren. Het was een methode die opriep tot een langdurig politiek-strategisch perspectief, van de toen nog voornamelijk door studenten gedomineerde links-socialistische protestbeweging. Deze strategie betekende in feite de overgang van een normale studentenbeweging, naar een echte buitenparlementaire oppositie.
Vernietiging van West-Duitse instituten van binnenuit
De slogan was een verwijzing naar de ‘Lange Mars’ van Mao Zedong’, een strategische verplaatsing van Chinese communisten van het Rode Leger, tussen 1934 en 1935. Veel jongeren eind jaren 60 haatten de overheidsinstellingen in Bondsrepubliek. Volgens hen regeerden er binnen de West-Duitse instituten uitsluitend conservatieve krachten, die tegen elke verandering waren. Daarom moesten de instellingen worden aangevallen en worden gezuiverd van de gevestigde orde. De Mars door de instellingen gaat meer over de vernietiging van West-Duitse instituten van binnenuit, dan over een machtsovername door linkse groeperingen van buitenaf.
Amerikaanse commune-experimenten
Dutschke die sociologie, etnologie, filosofie en geschiedenis studeerde aan de Vrije Universiteit van Berlijn was al vroeg politiek actief. In 1963 had ook hij zich aangesloten bij de maatschappijkritische groep Subversive Aktion, die door Dieter Kunzelmann was opgericht. Tijdens zijn lidmaatschap van Subversive Aktion deed hij mee aan verschillende protestacties die sociale en culturele kritiek met elkaar combineerden. Tijdens zijn studie had hij zich vooral verdiept in het werk van Karl Marx en andere marxistische historische filosofen. Daarnaast had hij veel kennis van de geschiedenis van de arbeidersbeweging.
Antiautoritaire socialisme
Rudi Dutschke ontwikkelde zich als een groot voorstander van het ‘antiautoritaire socialisme’. Tegen 1968 was hij een gefundeerd marxist. Dutschke – die sinds 1966 getrouwd was met de Amerikaanse Gretchen Klotz – had zich samen met zijn vrouw ook verdiept in verschillende Amerikaanse commune-experimenten. Die kennis deelde hij vervolgens met leden van de Socialistische Duitse Studentenbond (SDS).
SDS-commune en Kommune 2
In 1967 hadden meerdere mensen van de SDS besloten om te verhuizen naar een gemeenschappelijke woning. Deze groep werd de SDS-commune genoemd en zag zichzelf als de voorloper van een nieuwe organisatievorm van de SDS. De leden van de groep wilden dat de SDS geleidelijk aan zou worden omgevormd tot ‘levende groepscollectieven’. Daarom voerden ze een gemeenschappelijk fonds in met alle privé-inkomsten van de bewoners, van waaruit alles werd betaald. Nadat de SDS-commune in de zomer van 1967 uit elkaar viel, werd een tijdje later in de West-Berlijnse wijk Charlottenburg de woongroep ‘Kommune 2’ opgericht. Deze commune bestond uit zeven volwassenen en twee kinderen. Binnen deze commune – die ongeveer een jaar heeft bestaan – was sprake van seksueel misbruik van kinderen.
Bevlogen spreker
Dieter Kunzelmann hekelde het ‘burgerlijke principe’ van het huwelijk en vond dat er binnen de woongemeenschappen geen ruimte kon zijn voor vaste relaties. Rudi Dutschke en zijn echtgenote Gretchen verwierpen dat concept en besloten daarom om niet naar Kommune 1 te verhuizen. Dutschke had zich sinds 1966 ontpopt als een zeer bevlogen spreker en was in die hoedanigheid betrokken geweest bij het landelijke Vietnam-congres in Frankfurt. Daarnaast verzette Dutschke zich tegen de vorming van de ‘Grote Coalitie’ onder Bondskanselier Kiesinger, die hij zag als een gevaar voor de democratie. Daarom riep hij op om een buitenparlementaire oppositie (APO) op te richten.
Rosa Luxumburg
Daarbij gebruikte hij citaten van de Duitse marxistische politica en filosofe Rosa Luxemburg. Eind 1966 (na een lezing aan de Vrije Universiteit van Berlijn) vroeg Dutschke aan de Zuid-Vietnamese ambassadeur, of hij op de hoogte was van de sterke steun van de Zuid-Vietnamese plattelandsbevolking, voor de Vietcong. Daarop werd het onrustig in de collegezaal en werd de naam van Hồ Chí Minh gescandeerd. Sindsdien werden Dutschke en andere SDS-leden door de West-Duitse inlichtingen- en veiligheidsdienst scherp in de gaten gehouden.
Woordvoerder van de SDS
Van 10 tot 17 december 1966 zou Rudi Dutschke spreken op een aantal wandeldemonstraties tegen de Vietnamoorlog. Deze demonstraties waren gepland op de Kurfürstendam. De protesten werden echter afgebroken op bevel van de toenmalige West-Berlijnse burgemeester Heinrich Albertz. Vervolgens werd de vreedzame betoging hardhandig beëindigd. De politie vernietigde spandoeken en arresteerde uiteindelijk 86 demonstranten. Onder hen waren ook Rudi Dutschke en zijn vrouw Gretchen. Vanaf dat moment begonnen de West-Duitse media over hem te schrijven als ‘de woordvoerder van de SDS’ en werd hij gezien als de leider en initiatiefnemer van de studentenrellen.
Vriendschap tussen Dutschke en Meinhof
Een aantal maanden later – in het voorjaar van 1967 – raakte Rudi Dutschke bevriend met Ulrike Meinhof, een linkse journaliste die hoofdredacteur was bij het politiek en cultureel georiënteerde tijdsschrift ‘Konkret’. Aan haar gaf hij een lang interview, waarin hij onder meer inging op de Vietnamoorlog en de Noodwetten, die de Grote Coalitie onder leiding van Bondskanselier Kiesinger wilde doorvoeren. Ruim twintig jaar na de Tweede Wereldoorlog en geallieerde bezettingsmacht, streefde de West-Duitse overheid naar meer zelfstandigheid. De regering wilde af van de bestaande situatie waarbij de geallieerden bij politieke onrust – zoals bijvoorbeeld een staatsgreep – konden ingrijpen in de soevereiniteit van de Bondsrepubliek.
Weerstand onder studenten
In ruil voor meer soevereiniteit eisten de geallieerden dat de West-Duitse overheid een aantal noodwetten in het leven zou roepen, waarmee de Bondsregering altijd zou kunnen ingrijpen, wanneer er een politiek ongewenste situatie zou ontstaan. Tegen deze voorgenomen noodwetten was veel weerstand onder studenten, omdat deze wetten deden denken aan de Machtigingswet en de Rijksdagbrandverordening van 1933. Door deze bepalingen kreeg de naziregering destijds meer wetgevende bevoegdheden en kon Adolf Hitler uiteindelijk aan de macht komen. Met de nieuwe wetswijziging eind jaren 60 zou het voor de West-Duitse overheid mogelijk worden om grondrechten tijdelijk op te schorten, tijdens een nationale noodsituatie. De studenten wilden dat voorkomen.
Onteigening Axel Springer
Tijdens de studentenprotesten van 2 juni 1967 waarbij student Benno Ohnesorg werd doodgeschoten, was Rudi Dutschke niet aanwezig geweest. Wel had hij de volgende dag deelgenomen aan een spontane demonstratie in het stadhuis van Schöneberg. Ook deze demonstratie werd door de West-Berlijnse politie met geweld beëindigd. ’s Avonds was er een bijeenkomst bij Vrije Universiteit, waarbij ook de Duitse socioloog en emeritus hoogleraar Klaus Meschkat aanwezig was. Tijdens deze bijeenkomst riep Dutschke op tot de onteigening van de machtige uitgeverij Axel Springer. Volgens Dutschke hadden de kranten van het mediaconcern zeer eenzijdig over de dood van Ohnesorg bericht. Ook hadden de dagbladen zeer negatief geschreven over Dutschke zelf en de studentenbeweging in het algemeen. Daardoor zouden de kranten de Duitse bevolking niet alleen verkeerd informeren, maar ook doelbewust het politiegeweld aanwakkeren.
Landelijke sit-ins
Na de begrafenis van Ohnesorg op 9 juni 1967 riep Dutschke tijdens een studentenbijeenkomst in Hannover op tot landelijke ‘sit-ins’, om het aftreden te eisen van de verantwoordelijken voor Ohnesorgs dood. Volgens Dutschke moest het West-Berlijnse politieapparaat worden gezuiverd van alle fascistische elementen, die binnen de organisatie nog steeds volop aanwezig waren. Daarnaast vond Dutschke dat het parlementaire systeem in de Bondsrepubliek radicaal op de schop moest. Het regeringsstelsel moest volgens hem plaats maken voor een zogenaamde ‘radenstelsel’, waarbij sprake was van een directe democratie. Dutschke – die een zeer vurig spreker was – pleitte voor een alternatief voor de traditionele marxistische-leninistische partij- en staatsideologie en verdedigde een open en zelfkritisch marxisme, dat afwijzend stond tegenover alle vormen van het autoritaire stalinisme.
Meer invloed
Op 21 oktober 1967 demonstreerde Rudi Dutschke met ongeveer 10.000 mensen tegen de oorlog in Vietnam. Intussen nam zijn invloed binnen de studentenbeweging steeds verder toe. De West-Duitse autoriteiten zagen deze ontwikkeling met lede ogen aan. De SDS werd steeds meer beschouwd als de strategisch plannende en tactisch opererende kernmacht van de buitenparlementaire oppositie. Daarom zag de conservatieve gevestigde orde in de Bondsrepubliek, Rudi Dutschke als een ‘rood’ gevaar dat de kop moest worden ingedrukt.
Dutschke en zijn vrouw duiken onder
Begin januari 1968 kregen Rudi Dutschke en zijn vrouw Gretchen hun eerste zoon ‘Hosea Ché’. In die periode namen ook de aversie en de haat tegen de studentenleider toe. Veel conservatieve en anticommunistische dagbladen lieten geen spaan van Dutschke heel. De rancune bleef niet alleen beperkt tot harde woorden, maar op een bepaald moment werden de studentenleider en zijn vrouw ook fysiek bedreigd. Er werden uitwerpselen voor hun deur achtergelaten en zelfs rookbommen naar hun huis gegooid. De situatie werd op een gegeven moment zo bedreigend, dat het jonge stel met de baby moest onderduiken.
Internationale Vietnam Congres
Naast de sit-ins organiseerden de studenten van de SDS ook steeds vaker zogenaamde ‘go-ins’, waarbij de demonstranten allerlei universitaire evenementen verstoorden en lezingen van sprekers onderbraken. Rudi Dutschke uitte stevige kritiek op de manier waarop de West-Duitse overheidsinstellingen functioneerden en hekelde de parlementaire gewoonten. Zijn toon werd feller en hij riep op tot een eenheidsfront van studenten en arbeiders.
Voor de overwinning van de Vietnamese revolutie
Op 17 en 18 februari 1968 vond het Internationale Vietnam Congres plaats aan de Technische Universiteit van Berlijn. Naar schatting waren er tijdens de bijeenkomst tussen de 3000 en 6000 mensen aanwezig. De grote zaal – die tot aan de nok vol zat – was versierd in de blauw-rood-gele kleuren van de Vietcong. Achter het podium hing een enorme rood-blauwe vlag met een gele ster in het midden. Op de vlag stond de leus:
‘Voor de overwinning van de Vietnamese revolutie.’
Daaronder stond een citaat dat werd toegeschreven aan de Argentijnse marxistische revolutionair en Cubaanse guerrillaleider Che Guevara:
‘Het is de plicht van elke revolutionair om de revolutionaire strijd aan te gaan.’
Daarnaast hingen er posters met teksten zoals:
‘Wat voor ons openstaat, is niet zozeer het wapen van kritiek, als wel gewapende kritiek!’
Vernietiging van de NAVO
Rudi Dutschke was tijdens de conferentie de belangrijkste spreker en hij ontvouwde daar zijn campagne tegen de aanwezigheid van de NAVO-troepen in Europa. Hij hield een pleidooi voor de vernietiging van de NAVO en riep de Amerikaanse militairen op om massaal uit het leger te deserteren. Na het Internationale Vietnam Congres was er een grote demonstratie waarbij zeker 12.000 mensen aanwezig waren. Het was de bedoeling geweest om met de betogers op te trekken naar de Amerikaanse McNair-kazerne in het zuidwesten van Berlijn. Toen de legerleiding daar lucht van kreeg dreigden ze met het gebruik van vuurwapens. Daarom werd uiteindelijk besloten om het plan af te blazen. Na het Internationale Vietnam Congres werd er een slotverklaring gepubliceerd, waarin stond:
‘Vandaag probeert het VS-imperialisme de West-Europese metropolen via de NAVO te integreren in zijn beleid van koloniale contrarevolutie.’
Vervolgens werd er solidariteit betuigd met de Vietnamese revolutie, die werd beschouwd als onderdeel van de socialistische wereldrevolutie.
Interne strijd binnen de SDS
Dutschke werd steeds radicaler. Zo vond hij onder meer dat de SDS te mild was en dat de buitenparlementaire oppositie een nog stevigere koers moest gaan varen. In 1968 had de SDS ongeveer 2.500 leden in het hele land, maar de studentenbond werd steeds meer verscheurd door interne strijd. Veel studenten vonden de koers van Dutschke te radicaal en wilden een andere weg inslaan. Tijdens een ‘pro-Amerikaanse’ demonstratie – die werd ondersteund door de West-Berlijnse senaat op 21 februari 1968, droegen de demonstranten posters met de tekst: ‘Volksvijand nr. 1: Rudi Dutschke’. Toen een voorbijganger werd aangezien voor Rudi Dutschke, werd deze door enkele betogers met de dood bedreigd.
Geen passief protest
Na het Internationale Vietnam Congres reisde de studentenleider naar Amsterdam, waar hij opriep tot actie in het plaatselijke havengebied tegen de NAVO-vloot. Volgens Rudi Dutschke mocht het verzet tegen de NAVO niet worden gezien als een passief protest. Als de oorlog in Vietnam nog verder zou intensiveren dan zouden de Amerikaanse schepen die oorlogsmateriaal naar het Zuidoost-Aziatische land brachten, moeten worden opgeblazen. De Duitse historica en terrorisme-expert Petra Terhoeven interpreteert de felle bewoordingen van Rudi Dutschke destijds, niet als een daadwerkelijke oproep tot geweld tegen personen. Volgens Terhoeven was zijn taalgebruik onderdeel van een strategie die gericht was op het opzetten van een internationaal netwerk, om militante – maar nadrukkelijk niet tegen mensen gerichte – acties uit te voeren.
Bezoek aan Praag
In maart 1968 reisde Rudi Dutschke naar de Tsjecho-Slowaakse hoofdstad Praag, waar op dat moment de Praagse Lente gaande was. Hier gaf hij een aantal lezingen voor de Christelijke Vredesconferentie (CFK), een internationale niet-gouvernementele internationale organisatie, bij de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties. Veel socialistische kerken waren bij het CFK aangesloten. De CFK was controversieel omdat de oprichting van de organisatie mede tot stand kwam, dankzij socialistische staten die zich schuldig maakten aan stelselmatige discriminatie en vervolging van christenen.
Communistische frontorganisatie
De CFK werd beschouwd als een communistische frontorganisatie. Tijdens de lezingen moedigde Dutschke de aanwezige Tsjecho-Slowaakse studenten aan om socialisme en burgerrechten met elkaar te combineren. Hij rechtvaardigde dit met de ‘stellingen over Feuerbach’ van Karl Marx’. Deze stellingen vertegenwoordigden de eerste formulering van zijn opvattingen over materialisme.
Verhuizing naar Amerika
De oproep van Rudi Dutschke aan studenten om socialisme en burgerrechten met elkaar te combineren, werd hem eenmaal terug in de Bondsrepubliek niet in dank afgenomen door een aantal Duits-orthodoxe marxisten. Zij eisten dat de studentenleider van de SDS zou worden uitgesloten. Die uitsluiting werd echter met een meerderheid van stemmen afgewezen. Dutschke hekelde het feit dat hij inmiddels het boegbeeld van de studentenbeweging was geworden. Deze rol was immers in tegenspraak met zijn fundamentele antiautoritaire opvattingen. Hij vond dat de West-Duitse buitenparlementaire oppositie ook zonder zijn aanwezigheid naar buiten moest kunnen treden. Daarom besloot Dutschke om samen met zijn gezin twee jaar in de Verenigde Staten te gaan wonen, om daar Latijns-Amerikaanse bevrijdingsbewegingen te bestuderen. Zover zou het echter niet komen want tijdens de voorbereidingen voor de verhuizing naar Amerika, werd Dutschke neergeschoten.
Media-hetze
De negatieve berichtgeving over de buitenparlementaire oppositie en de demonisering van Rudi Dutschke in de West-Duitse media, hadden inmiddels bijgedragen aan een zeer vijandig maatschappelijk klimaat in de Bondsrepubliek. De links-radicalen en conservatief-rechts stonden in 1968 lijnrecht tegenover elkaar en de West-Duitse samenleving was tot op het bot gepolariseerd. Vooral de kranten van Axel Springer hadden de SDS en zijn aanvoerder continu in een kwaad daglicht gezet, door middel van talloze antisocialistische pamfletten en karikaturen. In het dagblad Bild-Zeitung werden foto’s van Rudi Dutschke gepubliceerd met daarnaast opruiende koppen zoals: ‘Stop de terreur van de jonge roden nu!’ en ‘Rode herrieschoppers brengen democratie in gevaar!’ Het was dan ook een kwestie van tijd geweest voordat de media-hetze tegen de studentenleider, daadwerkelijk iemand zou aanzetten tot een gewelddadige actie.
Moordaanslag op Rudi Dutschke
In de namiddag van 11 april 1968 werd Rudi Dutschke bij het SDS-kantoor aan de Kurfürstendamm opgewacht door Josef Bachmann, een 23-jarige rechts-extremistische, ongeschoolde arbeider. Bachmann stapte op de studentenleider af en vroeg aan hem of hij Rudi Dutschke was. Toen Dutschke daar ja op antwoordde haalde Bachmann een vuurwapen tevoorschijn en schoot hem neer. Op het moment dat hij de trekker overhaalde schold Bachmann zijn slachtoffer uit voor ‘vuil communistisch varken’. De studentenleider werd twee keer in zijn hoofd geraakt en één keer in zijn linkerschouder, maar overleefde de aanslag ternauwernood. Bachmann vluchtte weg en liet de zwaargewonde Dutschke achter. Even later kon hij door de politie worden opgepakt.
Politieke onrust
Vlak voor zijn arrestatie had Bachmann geprobeerd om zelfmoord te plegen met slaappillen, daarom werd hij naar een ziekenhuis gebracht om de vergiftigingsverschijnselen tegen te gaan. Ook Rudi Dutschke werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht, waar hij een aantal uren werd geopereerd. De aanslag op de SDS-man veroorzaakte de grootste politieke onrust, die de naoorlogse democratie in de Bondsrepubliek tot dan toe had gekend.
Motief Joseph Bachmann
Toen Joseph Bachmann na zijn arrestatie hoorde dat Rudi Dutschke de aanslag had overleefd, verklaarde hij:
‘Helaas moet ik vaststellen dat Dutschke nog leeft. Ik had een machinepistool kunnen kopen. Als ik daar het geld voor had gehad, dan ik hem helemaal aan flarden geschoten.’
Het motief voor de moordaanslag werd vrij snel duidelijk, toen bleek dat Bachmann extreemrechtse sympathieën had. Tijdens zijn arrestatie had de aanslagpleger een exemplaar bij zich van de rechts-extremistische krant ‘Deutsche National-Zeitung’. In de krant stond een artikel over Dutschke. Het artikel was geïllustreerd met vijf portretfoto’s van de studentenleider met daarboven de kop:
‘Stop Dutschke nu! Anders komt er een burgeroorlog.’
Langdurig revalidatieproces
Joseph Bachmann voelde een diepe haat voor communisten en speelde al een tijdje met de gedachte om een daad stellen. Wellicht dat de moordaanslag op Martin Luther King – precies een week daarvoor – hem had geïnspireerd om daadwerkelijk te handelen. Rudi Dutschke bleek zeer ernstige hersenbeschadiging te hebben opgelopen bij de aanslag en ging een langdurig revalidatieproces in. De studentenleider – die bekend stond om zijn vlammende toespraken – moest zelfs opnieuw leren spreken.
Briefwisseling
Joseph Bachmann bekende de moordaanslag en werd in 1969 veroordeeld tot 7 jaar gevangenisstraf. Toen Dutschke hoorde over de zelfmoordpoging van Bachmann, schreef hij hem een aantal brieven. In deze brieven bestempelde hij de poging tot suïcide als ‘laf’. Vervolgens vergaf Dutschke zijn aanvaller en schreef hij aan Bachmann dat hij geen persoonlijke wrok tegen hem koesterde. Korte tijd later schreef Joseph Bachmann een brief terug. Bij de briefwisseling ontstond een discussie tussen beide mannen. Daarbij probeerde de studentenleider om Bachmann het socialisme uit te leggen.
Joseph Bachmann betuigt spijt
Later betuigde Bachmann spijt voor wat hij Rudi Dutschke had aangedaan. In de nacht van 23 op 24 februari 1970 pleegde Joseph Bachmann alsnog zelfmoord, door zichzelf te verstikken met een plastic zak over zijn hoofd. Rudi Dutschke betreurde de zelfdoding. In zijn dagboek schreef de studentenleider:
‘Hij vertegenwoordigde de overheersing van mensen die werden onderdrukt […] de strijd voor de bevrijding is nog maar net begonnen; helaas kan Bachmann hier niet meer aan deelnemen […].’
Bij de begrafenis van Bachmann waren maar enkele mensen aanwezig. Onder hen was ook Horst Mahler, de advocaat van Rudi Dutschke. In opdracht van de studentenleider legde Mahler een bos bloemen op het graf. Op het rouwlint stond de tekst:
‘Een slachtoffer van de klassenmaatschappij’
Gewelddadige protesten bij Axel Springer
Na de moordpoging op Rudi Dutschke hielden veel socialistische studenten uitgeverij Axel Springer verantwoordelijk. Zij hadden immers het maatschappelijke klimaat gecreëerd, waarin deze aanslag kon plaatsvinden. De woede van de studenten mondde uit in de zogenaamde ‘Paasrellen’. Tijdens een bijeenkomst aan de Technische Universiteit van Berlijn werd de leus ‘De hoofdschuldige zit in de Kochstrasse’ gescandeerd. Daarop togen tussen de 2.000 en de 3.000 boze demonstranten met brandende fakkels naar het Springer-gebouw aan de Kochstrasse.
Waterkanonnen
Bij de Springer-uitgeverij werden ze geconfronteerd met ongeveer 350 politiemensen die het gebouw moesten beschermen. De betoging sloeg al vrij snel om in gewelddadigheden. Er werden bedrijfsauto’s in brand gestoken, ruiten ingegooid met stenen, verkeersborden omver getrokken en muren beklad. Vervolgens probeerde de politie om de demonstranten met waterkanonnen te verjagen. Ook de dagen daarna gingen de gewelddadige demonstraties onverminderd door. Bij Springer-kantoren in het hele land probeerden demonstranten de distributie van kranten te blokkeren.
Chaos in verschillende West-Duitse steden
Het was niet alleen chaos in West-Berlijn, maar ook in Hamburg, München en Keulen waren gewelddadige protesten. Twee mensen – een fotograaf en een student – kwamen tijdens de rellen om het leven. Ook Horst Mahler, Dieter Kunzelmann, Rainer Langhans en Fritz Teufel deden aan de protesten mee. Op korte termijn keerde de rust in de Bondsrepubliek enigszins terug en de gewelddadige demonstraties gingen geleidelijk aan over in vreedzame sit-ins. De buitenparlementaire oppositie had immers nog belangrijker dingen te doen.
Aanval op de West-Duitse persvrijheid
De APO ging zich in hoofdzaak weer richten op het organiseren van bijeenkomsten, tegen de invoering van de aangekondigde Noodwetten die het kabinet-Kiesinger wilde invoeren. Veel weekbladen zoals Die Zeit en Der Spiegel weigerden echter om hun antisocialistische retoriek te wijzigen. In hun artikelen omschreven ze de SDS-leden steevast als ordinaire ‘bureaucriminelen’. Ze zagen de sit-ins tegen Axel Springer als een regelrechte aanval op de West-Duitse persvrijheid.
Studentenprotesten in andere landen
Eind jaren 60 waren er niet alleen studentenprotesten in de Bondsrepubliek, maar ook in andere landen was het onrustig. Zo waren er grote protesten in Frankrijk, Tsjecho-Slowakije, België, de Verenigde Staten en Mexico. Rudi Dutschke was uitgenodigd als hoofdspreker tijdens een grote demonstratie die op 1 mei 1968 in Parijs – de Dag van de Arbeid – zou plaatsvinden, maar de moordaanslag op zijn leven had roet in het eten gegooid.
Parijse studentenrevolte
Op 6 mei 1968 brak er in Parijs een massale studentenopstand uit, die gepaard ging met een algemene arbeidersstaking. Tijdens deze zogenaamde ‘Parijse studentenrevolte’ – waarbij studenten en arbeiders samen optrokken – kwam het tot harde confrontaties en gewelddadigheden tussen demonstranten en de Franse politie. De protesten in Frankrijk hielden een aantal maanden aan. Pas nadat president Charles de Gaulle op 23 juni 1968 nieuwe verkiezingen uitschreef namen de gewelddadigheden in Frankrijk af.
De Noodwetten worden aangenomen
Ondanks de maatschappelijke weerstand werden de noodwetten in West-Duitsland op 30 mei 1968 toch door de Bondsdag aangenomen. Met het aannemen van de wetten kwamen een aantal speciale rechten van de geallieerden in West-Duitsland te vervallen. De federale verkiezingen in september 1969 pakte niet goed uit voor het kabinet-Kiesinger. Ondanks lichte verliezen werd CDU/CSU met 46,1% van de stemmen opnieuw de sterkste kracht. De christendemocraten behaalden net geen absolute meerderheid. De sociaaldemocraten (SPD) verhoogden hun stemaandeel tot 42,7% en konden daardoor samen met de vrije democraten (FDP) die 5,8% van de stemmen hadden binnengehaald, een nieuwe regering vormen. Ondanks een krappe meerderheid werd Willy Brandt de eerste sociaaldemocratische Bondskanselier van Duitsland sinds 1930. De Grote Coalitie was verleden tijd.
Brieven aan Rudi D.
In juni 1968 verliet Rudi Dutschke samen met zijn gezin de Bondsrepubliek Duitsland, om aan de mediahype te kunnen ontsnappen en verder te herstellen van zijn verwondingen. Eerst verbleven ze een tijdje in een Zwitsers sanatorium, later woonden ze een tijdje op het landgoed van de componist Hans Werner Henze in de buurt van de Italiaanse hoofdstad Rome.
Bezoek van Ulrike Meinhof
In augustus 1968 werd hij daar bezocht door Ulrike Meinhof met wie hij anderhalf jaar daarvoor tijdens zijn activiteiten voor de SDS bevriend was geraakt. Aan haar overhandigde hij zijn nieuwe boek ‘Brieven aan Rudi D.’. Vervolgens vroeg hij haar om passages uit het boek in haar tijdschrift ‘Konkret’ te publiceren. In het voorwoord van het boek sprak hij Joseph Bachmann vrij en hield hij de West-Duitse pers – en dan vooral Axel Springer en de rechts-extremistische kranten – voor het grootste deel verantwoordelijk voor de aanslag op zijn leven.
Rudi Dutschke moet politieke activiteiten staken
Ondertussen namen de spanningen binnen de Socialistische Duitse Studentenbond alsmaar verder toe. Niet lang na het bezoek van Ulrike Meinhof kwamen de West-Duitse en Italiaanse media achter de verblijfplaats van Dutschke. Veel journalisten wilden hem interviewen en vielen hem lastig. Daarom vertrok hij in september 1968 met z’n familie naar het landhuis van de invloedrijke Italiaanse uitgever en linkse activist Giangiacomo Feltrinelli. Daar probeerde hij een visum te krijgen voor Canada, België en Nederland.
Visumaanvragen worden afgewezen
De visumaanvragen werden echter allemaal afgewezen. Met hulp van de Oostenrijkse dichter en essayist Erich Fried en de Britse Labour-politicus Michael Foot, konden Rudi Dutschke en zijn gezin een tijdelijke verblijfsvergunning krijgen in het Verenigd Koninkrijk. Daar stond echter wel tegenover dat Dutschke al zijn politieke activiteiten moest staken.
Universiteit van Cambridge
Ondanks de hersenschade en zijn epileptische aanvallen lukte het Rudi Dutschke toch om Engels te leren en verder te studeren. In mei 1968 keerde hij voor het eerst terug naar de Bondsrepubliek en sprak hij weer andere leden van de APO. Vervolgens nam hij deel aan de groeiende conflicten binnen de SDS. Hij vond het weliswaar een goed idee dat veel linkse groeperingen binnen de buitenparlementaire oppositie hun eigen richting wilden opgaan, maar wees hen erop dat ze een gemeenschappelijke politieke strategie misten. Omdat Dutschke ondanks het verbod toch zijn politieke activiteiten weer had opgepakt, werd hij een tijdje uit het Verenigd Koninkrijk verbannen. In 1970 mocht hij terugkomen en gaan studeren aan de Universiteit van Cambridge. Daar ging hij met zijn gezin op de campus wonen.
Denemarken
In 1969 kregen Rudi en Gretchen een tweede kind, dochtertje Polly Nicole. Na de Britse verkiezingen van 1970 moest Labour plaatsmaken voor de Conservatieve Partij. Niet veel later trok de conservatieve Britse politicus Reginald Maudling de verblijfsvergunning van Rudi Dutschke in, omdat hij een gevaar voor de ‘nationale veiligheid’ zou zijn. Later bleek dat Dutschke jarenlang door de Britse geheime dienst in de gaten werd gehouden. Ondanks het aantekenen van bezwaar tegen zijn uitwijzing werd hij eind januari 1971 toch het land uitgezet. Vervolgens verhuisde hij met z’n familie naar Denemarken. Daar gaf Dutschke een tijdje college als docent sociologie aan de Universiteit van Aarhus.
De SDS valt uiteen
Na de ontbinding van de Grote Coalitie had de APO zijn bestaansrecht in feite verloren. Na 1969 speelde de buitenparlementaire oppositie nauwelijks nog een rol van betekenis in de Bondsrepubliek. Door de interne strijd binnen de SDS en de aanslag op Rudi Dutschke, viel de studentenbond uiteindelijk uiteen in verschillende linkse socialistische en maoïstische groeperingen (K-Groepen). Deze splintergroeperingen hadden echter geen noemenswaardige invloed meer op het politieke landschap in de Bondsrepubliek. Zeker niet op parlementair niveau.
Sociale en ecologische bewegingen
Ook ontstonden er allerlei nieuwe sociale en ecologische bewegingen zoals de milieubeweging, vrouwenbeweging, abortusbeweging, solidariteitsbeweging en de antikernenergie-beweging. Uit deze bewegingen kwam later de linkse groene politieke partij ‘Die Grünen’ voort. Een aantal SDS-leden besloot na het uiteenvallen van de Communistische Duitse Studentenbond over te gaan tot gewapende oppositie en sloot zich aan bij linkse terreurgroepen. Urike Meinhof – die zich aansloot bij de Rote Armee Fraktion – is daar wellicht het bekendste voorbeeld van.
Niet-gebonden, gedemilitariseerd Duitsland
In het voorjaar van 1972 reisde Rudi Dutschke weer naar de Bondsrepubliek. Daar sprak hij met vakbondsleden en sociaaldemocratische politici, waaronder de SPD’er Gustav Heinemann. Dutschke deelde zijn visie van een niet-gebonden, gedemilitariseerd Duitsland. In zomer van 1972 reisde Dutschke een aantal keren naar de DDR, waar hij bevriend raakte met de Duitse singer-songwriter en SED-criticus Wolf Biermann.
Rudi Dutschke promoveert tot dr. in de filosofie
Op 14 januari 1973 sprak Dutschke in Bonn tijdens een manifestatie tegen de Vietnamoorlog, voor het eerst sinds de aanslag op zijn leven in het openbaar. Datzelfde jaar rondde hij in West-Berlijn zijn proefschrift af met de titel ‘Over het verschil van de Aziatische en Europese weg naar het socialisme.’ Daarna promoveerde hij tot doctor in de filosofie. In deze periode werkte Dutschke aan verschillende boekprojecten. In 1975 kreeg hij een studietoelage voor de Vrije Universiteit van Berlijn.
Lid van het Socialistische Bureau
Dutschke rondde zijn boekprojecten echter niet af en keerde terug naar de West-Duitse politiek. In die hoedanigheid nam hij deel aan tal van debatten en vroeg hij aandacht voor de mensenrechten in de Sovjet-Unie en andere Oostbloklanden. In 1976 werd Dutschke lid van het ‘Socialistische Bureau (SB)’. Het SB was opgericht na het uiteenvallen van de SDS in 1969 en had als voornaamste doel het bundelen van alle socialistische krachten in de Bondsrepubliek. Tijdens zijn SB-lidmaatschap zette rudi Dutschke zich om een partij te realiseren, die groen-alternatieve en linkse initiatieven verenigden, zonder de vaak ascetisch en maoïstisch georiënteerde K-Groepen.
Protestbeweging tegen kernenergie
In deze periode sloot Dutschke zich ook aan bij de protestbeweging tegen kernenergie en nam hij deel aan antinucleaire demonstraties. In 1977 werkte hij als freelancer voor verschillende linkse dagbladen en was hij gasthoogleraar aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Daarnaast gaf hij lezingen over de APO en de SDS en schreef hij verschillende boeken.
Die Grünen
Nadat de Oost-Duitse filosoof en sociaal ecoloog Rudolf Bahro in de DDR was veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf wegens onder meer ‘verraad van geheimen’, organiseerde Rudi Dutschke in november 1978 het Bahro-Solidariteitscongres in West-Berlijn. Een jaar later in 1979 werd Dutschke lid van de ‘Bremer Grüne Liste’, de eerste groene partij die plaatsnam in een deelstaatparlement. Dutschke werd gekozen als afgevaardigde voor het oprichtingscongres van de ‘Die Grünen’ dat op 13 januari 1980 plaatsvond in Karlsruhe.
Epileptische aanval
Dutschke zou echter niet meer bij het congres aanwezig zijn, omdat hij 3 weken daarvoor op 24 december 1979 overleed. Hij verdronk toen hij in bad een epileptische aanval kreeg, als langdurig gevolg van de moordaanslag en de hersenoperatie elf jaar daarvoor. Rudi Dutschke werd plechtig begraven op het St.-Annen-Kirchhof. Vier maanden na zijn dood – op 16 april 1980 – werd in Denemarken zijn derde kind Rudi-Marek geboren.
Dutschke en zijn relatie tot revolutionair geweld
Sinds de jaren 70 is Dutschke’s relatie tot het gebruik van revolutionair geweld en de mogelijke invloed daarvan op linkse terreurgroepen zoals de Rote Armee Fraktion, altijd onderwerp van discussie geweest. Er zijn dan ook veel verschillende meningen over hoe Dutschke eind jaren 60 – net voordat er een moordaanslag op hem werd gepleegd – dacht over een eventuele gewapende strijd. Zou Dutschke zich hebben aangesloten bij het gewapende verzet, wanneer de aanslag op zijn leven nooit had plaatsgevonden? Of was hij toch een pacifist die onder welke omstandigheden dan ook, altijd had gekozen voor een vreedzame geweldloze revolutie?
Politieke analyse van de situatie
De journalist en schrijver Jürgen Miermeister heeft de geschriften van Dutschke goed bestudeerd. Volgens hem dacht de studentenleider destijds goed na over iedere vorm van handelen en koppelde hij deze doorgaans aan een politieke analyse van de situatie. In theorie beschouwde Rudi Dutschke het vermoorden van dictators en onderdrukkers als legitiem, maar alleen als een directe aanleiding voor een volksrevolutie. Daarom zou hij het geweld van de RAF naar alle waarschijnlijkheid hebben afgekeurd. Volgens Miermeister was Dutschke géén pacifist, anarchist, putschist of marxistisch-leninist, maar een christen die geweld tegen mensen in principe schuwde.
Onderdeel van een bewustmakingsstrategie
In 1987 documenteerde de politicoloog Wolfgang Kraushaar de ‘organisatorische lezing’, die Rudi Dutschke samen met de SDS-activist Hans-Jürgen Krahl hield tijdens de federale SDS-conferentie in september 1967. De stadsguerrilla werd destijds door de twee socialistische studenten gedefinieerd als een ‘onderdeel van een bewustmakingsstrategie’. Volgens hen vloeide de strijdbaarheid voort uit zijn propagandistische functie en niet andersom.
Nieuwe structuren binnen het heersende systeem
Dutschke’s echtgenote Gretchen schreef in haar biografie ‘Rudi Dutschke – We hadden een barbaars, mooi leven’, dat haar man tegenstrijdige standpunten had voor wat betreft gewapend geweld. Volgens haar was Rudi eind jaren 60 bereid geweest om zich aan te sluiten bij een van de linkse terreurgroepen en ondergronds te gaan, als de omstandigheden gunstig genoeg waren. Hij zou de illegaliteit destijds noodzakelijk hebben geacht om er überhaupt in te slagen, om nieuwe structuren binnen het heersende systeem op te bouwen. Maar het was niet duidelijk hoe die illegaliteit er volgens hem uit had moeten zien. Rudi Dutschke slaagde er niet in om legitieme vormen van geweld duidelijk te scheiden van onwettige. Echter was het hem wel duidelijk dat het illegale verzet mensen niet mocht isoleren van de bevolking en mensen niet in gevaar mocht brengen. Iets waar de RAF-terroristen wezenlijk anders over dachten.
Geen samenhangend concept van geweld
De Duitse schrijver en journalist Thomas Medicus kwam tot de conclusie dat de studentenleider eigenlijk propageerde wat Andreas Baader en de Rote Armee Fraktion later in de praktijk brachten. Ook volgens de Duitse journaliste Susanne Kailitz had Rudi Dutschke geen samenhangend concept van geweld. Aan de ene kant zag hij antiautoritair geweld als een preventiemiddel, om het zogenaamde gewelddadige karakter van de West-Duitse staat aan de kaak te stallen.
Tegenstrijdigheid
Aan de andere kant zag hij geweld als een reactie op de te verwachte staatsonderdrukking. Enerzijds betoogde Dutschke dat deze onderdrukking bijna als vanzelfsprekend een revolutie in gang zou zetten, anderzijds betoogde hij dat de revolutie afhankelijk was van de wil van de demonstrerende studenten. Uit deze tegenstrijdigheid concludeerde Kailitz dat Rudi Dutschke een gewapende strijd en terroristische activiteiten in de grote West-Duitse steden, alleen om strategische redenen afwees.
Overtuigingskracht
De sociologe, politica en schrijfster Jutta Ditfurth publiceerde in 2007 een biografie over Ulrike Meinhof. Hierin beschreef ze de vriendschap tussen Meinhof en Dutschke. Aan de hand van originele verklaringen van henzelf en mensen in hun omgeving, toonde ze aan dat de studentenleider vóór de aanslag op zijn leven, een stuk radicaler was dan Meinhof. Volgens Ditfurth zou Rudi Dutschke zelfs eerder dan Meinhof met de gedachte hebben gespeeld om aanslagen te plegen, op militaire faciliteiten in de Bondsrepubliek. Jutta Ditfurth benadrukte de eenheid en het radicalisme van de APO en de invloed daarvan op veel latere maatschappijkritische sociale bewegingen. Zonder de overtuigingskracht van Rudi Dutschke waren de buitenparlementaire oppositie eind jaren 60 en de groeperingen die daaruit voortkwamen, wellicht een stuk minder radicaal geweest.
68’er-Beweging
De belangrijkste groepen binnen de buitenparlementaire oppositie (APO) – die ook wel werd aangeduid als de 68’er-Beweging – waren de SDS en de Republikeinse Club. De APO-leden streefden naar een alomvattende democratisering van de Duitse samenleving en de emancipatie van alle mensen die het ‘slachtoffer’ waren van kapitalistische uitbuiting, onderdrukking en vervreemding. Hierbij gebruikten de APO-leden antiautoritaire middelen en verwezen ze naar het neomarxisme van de zogenaamde ‘Frankfurter Schule’ en ‘Nieuw Links’. Zo kwam er een politieke, sociologische en filosofische stroming op gang, die wezenlijk verschilden van de conventionele concepten van de sociaaldemocratie en het autoritaire socialisme. De West-Duitse 68’er-Beweging kwam in opstand tegen verschillende ontwikkelingen, waaronder de plannen van de grote regeringscoalitie van CDU/CSU en de SPD.
Universiteits- en onderwijsvernieuwing
De protestacties richtten zich vooral tegen de invoering van de Noodwetten en de oorlog in Vietnam. Daarnaast ageerden ze tegen de macht en invloed die uitgeverijen (zoals bijvoorbeeld Axel Springer) in de Bondsrepubliek hadden. Ook voerde de APO campagne voor een ingrijpende universiteits- en onderwijsvernieuwing. Na de gewelddadige protesten van 1967 en de dood van de student Benno Ohnesorg, riep de APO op tot een volledige ‘denazificatie’ van de West-Duitse samenleving. Bovendien moest het hele politieapparaat worden gezuiverd van alle fascistische elementen, die in de ogen van veel 68’ers nog steeds overal aanwezig waren.
Republikeinse Club
De Republikeinse Club (RC) werd opgericht door een groep oudere SDS-leden, nadat de Grote Coalitie van Bondskanselier Kiesinger was geïnstalleerd. De RC was vooral actief in West-Berlijn. Enerzijds voorzagen de RC-leden de oprichting van een nieuwe partij, indien de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland (SPD) zou afsplitsen, als gevolg van de Grote Coalitie. Anderzijds waren ze bang dat de SDS zich zou omvormen tot een anarchistische studentenvereniging, onder invloed van de antiautoritaire leden van Kommune 1, zoals Dieter Kunzelmann, Rainer Langhans en Fritz Teufel. Na de oprichting van de commune begin 1967 waren de nieuwe vormen van protest nog stoeierig, ludiek en humoristisch. Echter werden hun acties steeds radicaler en kwamen de commune-leden steeds vaker in aanraking met justitie.
Uschi Obermaier
In de nazomer van 1968 verhuisde Kommune 1 naar een verlaten fabriek aan de Stephanstrasse in Berlin-Moabit. Ondertussen nam de populariteit van de woongemeenschap steeds verder toe. De commune-leden gebruikte veel drugs en experimenteerden met seks en muziek. In september 1968 gingen de groepsleden naar de ‘Internationale Essener Songtage’ in Essen, dat tegenwoordig wordt gezien als het allereerste underground-muziekfestival in de Bondsrepubliek. Dit festival stond niet alleen in het teken van allerlei soorten underground-muziek, pop en rock, maar er was ook veel ruimte voor cabaret en poëzie. Tijdens het festival ontmoette Rainer Langhans het Duitse fotomodel Ursula ‘Uschi’ Obermaier. Hij werd verliefd op haar en niet veel later werd ook Uschi lid van Kommune 1.
Bijzondere verschijning in de media
Het stel werd een bijzondere verschijning in de media en ze spraken openlijk over hun relatie, jaloezie, sociale taboes en de vrije liefde. De faam van de commune-leden nam toe en al gauw kreeg de experimentele woongroep bezoek van verschillende beroemdheden, waaronder de invloedrijke Amerikaanse gitarist en singer-songwriter Jimi Hendrix. In alle populaire tijdschriften verschenen foto’s van Obermaier en de andere commune-leden, tijdens politieke demonstraties. Obermaier werd echter niet gezien als een echte APO-activiste.
High Times: mein wildes Leben
In haar biografie ‘High Times: mein wildes Leben’ die in 2007 werd gepubliceerd, beschrijft Uschi Obermaier haar ervaringen met Rainer Langhans en de andere commune-leden. Ze geeft een beeld van hoe Dieter Kunzelmann en de andere groepsleden steeds militanter werden en door hun vele drugsgebruik steeds meer transformeerden tot ware junkies. In het boek gaat ze ook in op haar modellencarrière. De foto’s van Uschi werden destijds steeds meer waard en ze werd een goed betaald model.
Rote Sonne
Daarnaast kreeg ze een hoofdrol in de cultfilm ‘Rote Sonne’ van de Duitse regisseur Rudolf Thome. Uschi Obermaier verscheen overal op posters en op de cover van tal van glossy’s. Het magazine Stern betaalde destijds 20.000 DM voor een interview en een naaktreportage van Obermaier, een bedrag dat nu overeen zou komen met ongeveer € 145.000. Sommige bladen waren zelfs bereid om het dubbele te betalen.
Fritz Teufel wordt uit Kommune 1 gezet
Kommune 1 ontwikkelde zich tot een soort toevluchtsoord voor alternatieve denkers, die oplossingen aandroegen voor allerlei maatschappelijke problemen. De commune won steeds meer aan populariteit onder linkse jongeren. Vrijwel dagelijks werd de commune belegerd door vrouwelijke groupies die Fritz Teufel en Rainer Langhans aanbaden. Vooral Teufel kon rekenen op de aandacht van veel vrouwelijke fans. De andere commune-leden waren echter niet blij met de menigte die iedere dag voor de deur stond en daarom besloten ze om Teufel uit Kommune 1 te zetten. Teufel verhuisde naar Beieren, waar hij later de stadsguerrillagroep Tumpamaros Müchen (TM) zou oprichten.
Wieland-kommune
Ondertussen richtten een aantal Hasj-rebellen een woongemeenschap op die geïnspireerd was op Kommune 1. Deze woongroep werd bekend als de ‘Wieland-kommune’ en was gevestigd in een appartement aan de Wielandstrasse in het West-Berlijnse stadsdeel Charlottenburg. De groep bestond uit ongeveer twintig mensen, waaronder Michael Baumann en George von Rauch. Net zoals Kommune 1 experimenteerde ook de Wieland-kommune met een antiburgerlijke levensstijl, seks en drugs.
Fundamentele sociale verandering
Daarnaast wilden de commune-leden een fundamentele sociale verandering tot stand brengen. In 1969 werden de leden van Kommune 1 en de Wieland-kommune steeds radicaler. Ze waren van mening dat als ze de gevestigde sociale orde echt wilden veranderen, de ludieke provocaties en het gooien van stenen en rookbommen niet meer genoeg waren. Ze vonden dat het commune-experiment moest worden omgezet, in een revolutionaire strijdbare politieke praktijk.
Tupamaros
Veel Hasj-rebellen waren geïnspireerd door de linkse stadsguerrillagroep ‘Tupamaros’, die in Zuid-Amerika streed tegen de Uruguayaanse regering. Deze terreurgroep onder leiding van de marxistische vrijheidsstrijder Raúl Sendic, hield zich voornamelijk bezig met gewapende propaganda, ontvoeringen en moorden. De Hasj-rebellen werden ook geïnspireerd door de Argentijnse marxistische revolutionair en Cubaanse guerrillaleider Che Guevara, de Franse filosoof Régis Debray en de Amerikaanse burgerrechtenactivist Robert F. Williams.
Steeds vaker ernstige misdrijven
De West-Berlijnse commune-leden pleegden steeds vaker ernstige misdrijven. Zo stichtten ze branden bij gerechtelijke instellingen, consulaten en politiebureaus. Niet iedereen in de Wieland-kommune stond achter deze terreuracties. Verschillende leden van de woongroep wilden niet de stap zetten van sociale experimenten, naar de werkelijke gewapende revolutionaire strijd.
Aanslag op presidentiële colonne Nixon
Op 27 februari 1969 voerden de Hasj-rebellen een actie uit, die verder ging dan de acties die tot dan toe waren uitgevoerd. De Amerikaanse president Nixon bracht op dat moment een bezoek aan West-Berlijn en de Hasj-rebellen wilden een brandbomaanslag plegen op de presidentiële colonne. Het plan was niet om Nixon te verwonden, maar ze wilden hem enkel schrik aanjagen en een statement maken. Ze plaatsten de brandbom op een steiger in de buurt van de Berlijnse vestiging van het Duitse octrooibureau, in het stadsdeel Kreuzberg. De actie mislukte echter omdat het explosief niet afging door een kapotte ontstekingskabel. De Hasj-rebellen Michael Baumann en Georg von Rauch haalden het explosief de volgende nacht weer op bij de steiger, demonteerden het en legden de losse onderdelen in de koelkast van de Wieland-kommune.
Peter Urbach
Het explosief was naar alle waarschijnlijkheid geleverd door Peter Urbach, een linkse activist die was opgeleid tot monteur en pijpfitter. Ook was hij een informant – zo zou later blijken – van de West-Duitse geheime dienst. Urbach was in de vroege fase van de oprichting van de linkse terreurgroepen, de hoofdleverancier van onder meer molotovcocktails en vuurwapens. Als vakman deed hij veel onderhoudsklussen in de verschillende woongroepen, waaronder ook Kommune 1. In die hoedanigheid won hij langzaam maar zeker het vertrouwen van vooraanstaande leden binnen de studentenbeweging, zoals Dieter Kunzelmann en Rainer Langhans.
Explosieven met tijdsontstekers
Peter Urbach zou ter gelegenheid van het korte bezoek van Nixon twaalf explosieven met tijdsontstekers, aan de Hasj-rebellen hebben geleverd. Hij zou ze hebben verspreid via de ‘Republikeinse Club’ in de Wielandstrasse, een belangrijke ontmoetingsplaats voor de links-radicalen uit de verschillende communes. Het was opmerkelijk dat veel van de bommen die door Urbach werden geleverd, faalden door een kapotte ontstekingskabel. Omdat Peter Urbach een informant was van de West-Duitse geheime dienst is het mogelijk dat hij de ontstekingskabels destijds doelbewust saboteerde, om aanslagen te voorkomen.
Politie-invallen
Een week na de mislukte aanslag op de colonne van president Nixon, viel de politie de woongroepen Kommune 1 en de Wieland-kommune binnen om huiszoekingen te doen. Mogelijk waren ze door iemand getipt. De politie keek echter niet in de koelkast van de Wieland-kommune, waardoor de bomonderdelen onopgemerkt bleven. Echter troffen de agenten wel een brandbom aan in het pand van Kommune 1. De leden werden gearresteerd en er werden arrestatiebevelen uitgevaardigd tegen Dieter Kunzelmann en Rainer Langhans, op verdenking van het plannen van een aanslag. De arrestatie van de twee commune-leden leidde tot een aantal gewelddadige demonstraties van de buitenparlementaire oppositie in Berlijn.
Geen officiële aanklachten
Later bleek dat er helemaal geen officiële aanklachten waren tegen Kunzelmann en Langhans. Wellicht wilde de West-Duitse geheime dienst niet het risico lopen dat hun spion Peter Urbach – die immers in de kern van de links-radicale scène opereerde – zou worden ontmaskerd. Na een maand te hebben vastgezeten werden de leden van Kommune 1 op 10 april 1969 weer vrijgelaten. Later zou Kunzelmann verklaren dat Urbach het explosief zelf namens de geheime dienst bij Kommune 1 had neergelegd.
Kunzelmann en Siepmann uit kommune 1 gezet
Dieter Kunzelmann – die op dat moment zwaar verslaafd geraakt was aan heroïne – was vastbesloten om de gewelddadige revolutionaire strijd verder voort te zetten. Dit in tegenstelling tot Rainer Langhans die steeds minder belangstelling had gekregen voor politieke kwesties en zich meer aangetrokken voelde tot een spirituele richting. Bovendien hadden Langhans en zijn vriendin Obermaier zich allang met het kapitalisme verzoend. Er ontstond een conflict tussen Kunzelmann en Langhans dat er uiteindelijk toe leidde, dat Kunzelmann en zijn vriendin Ingrid Siepmann uit Kommune 1 werden gezet. Daarna ‘zwierf’ het tweetal een tijdje rond tussen verschillende communes, waaronder de Wieland-kommune in Berlin-Charlottenburg.
Kommune 1 wordt opgeheven
In november 1969 vielen drie leden van een motorbende het pand van Kommune 1 binnen, die de kamers volledig overhoop haalden. Het drietal had eerder in opdracht van Rainer Langhans geholpen om een aantal ‘ongewenste’ commune-leden uit de woongroep te verdrijven. Ze kwamen nu terug om ‘hun deel’ van de 50.000 DM op te eisen, die Langhans en Obermaier zouden hebben gekregen van het Duitse weekblad Stern. Ze wilden een bedrag van 20.000 DM hebben en dreigden de boel kort en klein te slaan als ze deze betaling niet zouden ontvangen. Toen Rainer Langhans uitlegde dat ze in totaal maar een bedrag van 20.000 DM hadden gekregen van het weekblad, verscheurden ze de matrassen in de woning en trapten ze de platencollectie in elkaar.
Handgemeen
Vervolgens ontstond er een handgemeen, waarbij Langhans een blauw oog werd geslagen. Langhans en Obermaier besloten na dit incident Kommune 1 te verlaten. Ze sliepen eerst een nachtje bij de Duitse schrijver Hans Magnus Enzensberger. De volgende dag vloog het populaire mediakoppel naar de Beierse hoofdstad München. Niet veel later verloren ook de overgebleven commune-leden het vertrouwen in de woongemeenschap en werd Kommune 1 opgeheven.
Langhans en Obermaier vertrekken naar München
In München verhuisden Rainer Langhans en Uschi Obermaier naar de zogenaamde ‘Haifisch-Kommune’. De liefde tussen de twee hield echter geen stand. In 1973 kreeg Obermaier een relatie met de Hamburgse horecaondernemer Dieter Bockhorn. Samen met hem reisde ze de hele wereld rond in hippiebusjes. Ook aan deze relatie kwam een eind toen Bockhorn in 1983 in Mexico overleed, ten gevolge van een motorongeluk. Obermaier verhuisde na zijn dood naar de Verenigde Staten en ging in de buurt van Los Angeles werken als sieradenontwerpster.
Harem
Na de breuk met Obermaier creëerde de excentrieke Rainer Langhans in München zijn eigen ‘harem’ en leefde hij samen met vijf vrouwen samen. Ook deze harem was aanvankelijk bedoeld als een levensexperiment. De altijd in het wit geklede Langhans werkte in de jaren daarna onder meer als schrijver, acteur en filmmaker. Hij bleef altijd politiek betrokken. In 2015 vertelde Langhans aan journalisten van de Stern, dat hij zich nooit begrepen heeft gevoeld. Rainer Langhans is nooit betrokken geweest bij de oprichting of activiteiten van linkse terreurgroepen, zoals bijvoorbeeld Tupamaros West-Berlijn of Tupamaros München.
Centrale Raad van de Zwervende Hasj-Rebellen
In de zomer van 1969 werd binnen de Wieland-kommune een stadsguerrillagroep opgericht, die door Dieter Kunzelmann de ‘Centrale Raad van de Zwervende Hasj-Rebellen’ werd genoemd. Deze naam was vooral ironisch bedoeld om de indruk te wekken, dat de Centrale Raad een groot aantal extreemlinkse groeperingen vertegenwoordigde. Vervolgens vertrok Dieter Kunzelmann met verschillende Hasj-rebellen – waaronder zijn vriendin Ingrid Siepmann, Georg von Rauch en Michael Baumann – naar Jordanië, om daar mee te doen aan guerrillatrainingen in kampen van de Palestijnse verzetsorganisatie al-Fatah. Daar leerden ze omgaan met vuurwapens en leerden ze hoe ze explosieven konden fabriceren.
Een nieuwe terreurgroep
In Jordanië ontstond het plan om in West-Berlijn een nieuwe terreurgroep te gaan vormen, die zou gaan strijden tegen het Amerikaanse imperialisme in de wereld en het zionisme. In het anarchistische tijdschrift Agit 883 – dat was opgericht na de dood van de student Benno Ohnesorg in de zomer van 1967 – werden steeds vaker artikelen gepubliceerd die betrekking hadden op de overgang van vreedzaam protest, naar een gewapende revolutionaire strijd.
Tupamaros West-Berlijn en Tupamaros München
In november 1969 keerde Dieter Kunzelmann terug naar de Bondsrepubliek. Samen met Fritz Teufel richtte hij in München de stedelijke guerrillagroep ‘Tupamaros München (TM)’ op. Tegelijkertijd werd in Berlijn ‘Tupamaros West-Berlijn (TW)’ opgericht. Beide terreurgroepen hadden deels tot doel om praktische en organisatorische ondersteuning te bieden, aan een internationale campagne van de Palestijnse bevrijdingsorganisatie PLO. Deze campagne was gericht tegen de landen die positief stonden tegenover een Joodse staat in Palestina.
Beter georganiseerd
De samenstelling van Tupamaros West-Berlijn was bijna hetzelfde als die van de Centrale Raad van de Zwervende Hasj-Rebellen, maar was beter georganiseerd. Bovendien had TW concrete plannen voor het plegen van aanslagen op specifieke doelen. Na de oprichting van TW ontstond er binnen de linkse scene in West-Berlijn veel discussie, over wanneer het gebruik van geweld bij directe acties gelegitimeerd was.
Mislukte aanslag op Joods gemeenschapscentrum
Op 9 november 1969 beraamde TW een aanslag op het Joodse gemeenschapscentrum in de Fasanenstrasse in West-Berlijn. De dag van de aanval was bewust gekozen omdat het op dat moment 31 jaar geleden was, dat de Kristallnacht had plaatsgevonden. De bom die zeer waarschijnlijk was geleverd door de undercoveragent Peter Urbach, werd kort voor een herdenkingsplechtigheid in een zaal geplaatst door de linkse terrorist Albert Fichter. De bom had moeten ontploffen tijdens de herdenkingsdienst waarbij meer dan 200 mensen aanwezig waren. Het explosief ging echter niet af, omdat het was voorzien van een verouderd ontstekingsmechanisme.
Verstopt in een drankautomaat
Explosievenexperts van de West-Berlijnse politie verklaarden later dat als de bom wel zou zijn afgegaan, het gebouw compleet zou zijn verwoest. Zonder enige twijfel waren er dan tientallen doden en gewonden gevallen. Onder de aanwezigen bij de herdenkingsdienst was ook de regerend burgemeester van West-Berlijn Klaus Schütz. Het explosief dat was verstopt in een drankautomaat werd de volgende dag ontdekt en door de politie onschadelijk gemaakt.
Sabotage
Albert Fichter zou in 2005 tijdens een interview met Rundfunk Berlin-Brandenburg (de publieke omroep van de Duitse deelstaten Brandenburg en Berlijn) toegeven dat hij destijds verantwoordelijk was voor het plaatsen van het explosief. Naar eigen zeggen was het een van de grootste fouten van zijn leven. In die periode zag hij zijn hele omgeving als vijandig en zichzelf als een verkeerd begrepen slachtoffer. Het hele perspectief was verschoven. Hij zou destijds echter nooit iemand hebben willen vermoorden. Fichter zou de bom vooraf doelbewust hebben gesaboteerd, waardoor hij zeker wist dat hij niet kon ontploffen. Het was maar alleen zijn bedoeling geweest om de ‘zionistische’ bijeenkomst te bedreigen en de Joodse gemeenschap schrik aan te jagen. Dit in tegenstelling tot de andere leden van TW, die wel degelijk een bloedbad voor ogen hadden. Zij hadden een explosie verwacht en wisten niets af van de sabotage.
Shalom en napalm
De Duitse politicoloog en historicus Wolfgang Kraushaar heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de mislukte aanslag op het Joodse gemeenschapscentrum in West-Berlijn. Tupamaros West-Berlijn was eind jaren 60 de eerste enigszins gestructureerde linkse terreurgroep in de Bondsrepubliek. De groepering opereerde vanuit geheime appartementen en de leden gebruikten schuilnamen en droegen vuurwapens bij zich. Op de avond van 9 november 1969 publiceerde TW een bekentenisbrief met de titel ‘Shalom en napalm’, waarin ze de slachtoffers van de Holocaust bestempelden als fascisten. Vervolgens schreven de terroristen dat de Joden – die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het fascisme werden verdreven – nu zelf fascisten waren geworden, omdat ze het Palestijnse volk wilden uitroeien. ‘Napalm’ was een duidelijke verwijzing naar de bommen die de Verenigde Staten tijdens de Vietnamoorlog gebruikte.
Voorhoede van het grote imperialistische Amerika
Volgens Wolfgang Kraushaar zagen de terroristen van TW de staat Israël vooral als de voorhoede van het grote imperialistische Amerika. Tegelijkertijd gaven ze geen verdere reflectie op het Duitse naziverleden, iets dat bij latere terreurorganisaties zoals de Rote Armee Fraktion wel het geval was. De boosheid onder RAF-terroristen kwam vooral voort uit het feit dat er eind jaren 60, nog tal van oud-nazi’s op belangrijke hooggeplaatste posities zaten in de Bondsrepubliek. Het wereldbeeld van de TW-leden daarentegen was vooral antisemitisch. Voor hen stond zionisme gelijk aan racisme en onderdrukking.
Antisemitische campagne
TW rechtvaardigde de terreuractie tegen de Joodse gemeenschap in het controversiële ondergrondse anarchistische-libertaire tijdschrift Agit 883. De terreurorganisatie wilde de buitenparlementaire oppositie overhalen om geen prioriteit meer te geven aan hun steun voor de Vietcong in Vietnam, maar in plaats daarvan de strijd te steunen van de Palestijnen tegen de staat Israël, in het Midden-oostenconflict. Het is mogelijk dat TW de aanslag plande namens de Palestijnse guerrillabeweging al-Fatah. Na de mislukte aanslag kreeg Albert Fichter ruzie met Dieter Kunzelmann. Hij beschuldigde Kunzelmann ervan een Jodenhater te zijn, die hem had ingezet voor zijn ‘antisemitische campagne’.
Bedreigd met een vuurwapen
Kunzelmann zou Fichter daarna hebben bedreigd met een vuurwapen. Om vervolging door justitie te voorkomen verliet Fichter Tupamaros West-Berlijn en vluchtte hij naar het buitenland. Voor hem was de gewapende strijd voorbij. De precieze rol van Peter Urbach is nooit volledig opgehelderd, maar het is aannemelijk dat hij doelbewust een defecte ontsteker had geleverd, om de aanslag te voorkomen. Door Urbachs werkzaamheden voor de geheime dienst, kende de Berlijnse autoriteiten de namen van bijna alle betrokken terroristen.
Geen officiële aanklacht
Nadat de verdachten waren geïdentificeerd werden de resultaten uit het forensisch onderzoek, zoals dadersporen en getuigenverhoren, doorgegeven aan het West-Duitse Openbaar Ministerie. De officier van justitie deed daarna echter geen aangifte. Volgens rechercheur Wolfgang Kotsch die destijds de speciale commissie leidde en verantwoordelijk was voor het onderzoek, is er nooit iets met het eindrapport gedaan. Er werd geen officiële aanklacht ingediend. Tot op de dag van vandaag is onduidelijk waarom dat nooit is gebeurd.
Enorme reputatieschade voor de Bondsrepubliek
De betrokken officier van justitie heeft tot op dit moment nooit enig commentaar gegeven op de zaak. Het is mogelijk dat de autoriteiten bang waren dat de dubbelrol van Peter Urbach aan het licht zou komen en dat men daarom heeft besloten, om de zaak te laten rusten. Dit blijft slechts een vermoeden. Volgens Wolfgang Kraushaar zou het enorme reputatieschade hebben betekend voor de Bondsrepubliek, als bekend zou zijn geworden dat de West-Duitse autoriteiten betrokken waren geweest bij de mislukte aanslag.
Ontmoeting tussen Kunzelmann en Baader
In maart 1970 – vier maanden na de mislukte aanslag op het Joodse gemeenschapscentrum – was er een bijeenkomst van een aantal leden van Tupamaros West-Berlijn, met de latere RAF-oprichters Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Horst Mahler. Tijdens deze ontmoeting werd al vrij snel duidelijk dat de visies van Dieter Kunzelmann en Andreas Baader niet met elkaar overeenkwamen. De plannen van de linkse terreurgroepen lagen te ver uit elkaar. TW was op dat moment een subcultureel, ingebed en losjes genetwerkt terreurgroepje, terwijl Baader graag een strikt paramilitaire, goed gestroomlijnde terreurorganisatie op poten wilden zetten. Bovendien streefden zowel Kunzelmann als Baader naar een leidende rol binnen de linkse terreurscene.
Ontbinding Tupamaros West-Berlin
In mei 1970 stichtte een nieuw lid van TW eigenhandig brand in het gebouw van het Hooggerechtshof in het Berlijnse stadsdeel Charlottenburg. Op 19 juli 1970 werd Dieter Kunzelmann – die sinds de mislukte aanslag op het Joodse gemeenschapscentrum zat ondergedoken – op de luchthaven Berlin-Tempelhof door de politie gearresteerd. Hij werd veroordeeld voor een molotovcocktailaanval op Malte-Till Kogge, de toenmalige hoofdredacteur van het Duitse roddelblad B.Z. Meteen na de aanhouding van Kunzelmann werd Tupamaros West-Berlijn (amper 8 maanden na de oprichting) alweer ontbonden.
Berlijnse Huis van Afgevaardigden
Na zijn vrijlating in 1975 volgde Kunzelmann een opleiding tot drukker. In de jaren 80 liet Kunzelmann nog regelmatig van zich horen. Zo was hij van 1983 tot 1985 bijna twee jaar lid van de Alternatieve Lijst (een van de voorlopers van Bündnis 90/Die Grünen Berlin), in het Berlijnse Huis van Afgevaardigden. Daarnaast werkte hij als archivaris in het advocatenkantoor van Hans-Christian Ströbele, één van de omstreden verdedigingsadvocaten van de RAF-leiders, tijdens het geruchtmakende stammheim-proces. Eind jaren 80 kwam Kunzelmann nog diverse keren in opspraak vanwege een aantal politiek ontwrichtende acties.
Eieren
Zo gooide Kunzelmann op 11 oktober 1993 eieren naar de dienstauto van de Berlijnse burgemeester Eberhard Diepgen, waardoor de voorruit van de wagen werd beschadigd. Kunzelmann werd hiervoor veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden. Tijdens de hoorzitting was Diepgen uitgenodigd als getuige. Kunzelmann bleek op dat moment wederom een ei bij zich te hebben dat hij verpletterde op het hoofd van de burgemeester. Hiervoor werd Kunzelmann twee weken in hechtenis genomen. Vervolgens moest hij ook de voorwaardelijke straf van 5 maanden alsnog uitzitten. De tweede eieraanval leverde Kunzelmann nog eens 6 maanden gevangenisstraf op. Beide veroordelingen werden teruggebracht tot één totale celstraf.
Ontsnapping en geveinsde zelfmoord
Kunzelmann wist uit de penitentiaire inrichting te ontsnappen en was daarna een paar jaar onvindbaar voor de autoriteiten. Op 3 april 1998 ensceneerde hij zijn eigen zelfmoord via een advertentie in het regionale dagblad ‘Berliner Zeitung’. In de advertentie stond de tekst:
‘Niet alleen over zijn leven, maar ook over zijn dood, heeft hij vrijelijk beslist, Dieter Kunzelmann, 1939-1998.’
Veel bekenden van Kunzelmann geloofden daadwerkelijk dat hij een einde aan zijn leven had gemaakt. Het handgeschreven bericht zou zeer authentiek geleken hebben. Op 14 juli 1999 dook hij tot ieders verbazing weer op. Kunzelmann zat alsnog zijn resterende straf uit en werd op 13 mei 2000 uit de gevangenis vrijgelaten. Bij zijn vrijlating gooide hij opnieuw een paar rotte eieren – die hij 6 maanden lang in zijn cel had bewaard – tegen de gevangenismuur aan. De ras-provocateur Dieter Kunzelman overleed op 9 mei 2018 op 78-jarige leeftijd in Berlijn.
Aanslagen door Tupamaros München
Niet alleen Tupamaros West-Berlijn bestond maar heel kort, ook de zusterorganisatie Tupamaros München (TM) onder leiding van Fritz Teufel, was geen lang leven beschoren. Individuele TM-leden pleegden tussen 1969 en 1971 een reeks kleinere aanslagen met brandbommen en explosieven, op onder meer de Universiteit van München, de plaatselijke rechtbank, de woning van een kantonrechter en een aantal politiefaciliteiten. Daarnaast pleegden leden van TM een bankoverval. In tegenstelling tot de meeste andere linkse terreurgroepen in de Bondsrepubliek liet TM na de terreuracties, zeer korte bekentenisbrieven na.
Fatale brand Joods gemeenschapscentrum München
Op 13 februari 1970 brak er brand uit in een Joods gemeenschapscentrum aan de Reichenbachstrasse in München. Op de bovenste verdiepingen van het voorgebouw bevond zich een Joods bejaardentehuis en in de zolderappartementen woonden een aantal studenten. Omdat de sjabbat al was begonnen waren er zeker 50 mensen in het gebouw aanwezig. Iets voor 21.00 uur werd de brand ontdekt door een buurman, die meteen de brandweer waarschuwde. De brandweer was snel ter plaatse en de meeste mensen konden het brandende pand op tijd verlaten. Geschokte buren hielpen mee en de brandweer probeerde zoveel mogelijk levens te redden.
Wanhoop
Degenen die zaten opgesloten in hun kamers konden alleen via het dak ontsnappen. Er waren echter maar weinig oude mensen die de kracht hadden om op het dak te komen. Ze stikten door de rookontwikkeling of verbrandden in de vlammen. Degenen die wel op het dak wisten te komen verwachtten daar geen redding. In hun wanhoop sprongen een aantal van hen naar beneden. Voor een van de bewoners werd die sprong fataal. Het drama kostte uiteindelijk het leven aan 7 Joodse senioren. Zeker 15 mensen raakten gewond.
Brandstichting in trappenhuis
Na onderzoek bleek al snel dat de brand niet per ongeluk was ontstaan, maar dat er sprake was van opzettelijke brandstichting. De politie had een benzineblik aangetroffen en ook een aantal andere sporen wezen op kwade opzet. De daders hadden in het trappenhuis van het gebouw op verschillende plaatsen benzine over de treden gegoten. De verbijstering in de Bondsrepubliek was groot. Zeven overlevenden van de Holocaust werden 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog, alsnog slachtoffer van een collectieve antisemitische moordpartij.
Beloning van 100.000 Duitse mark
Bondskanselier Willy Brandt verklaarde dat er alles aan zou worden gedaan om de daders te vinden. De Bondsminister van Binnenlandse Zaken Hans-Dietrich Genscher wees erop dat het Duitse volk nooit meer zou toestaan dat hun grondgebied door geweld en terreur zou worden overheerst of dat bepaalde groepen mensen, systematisch buiten de samenleving zouden worden geplaatst en uitgesloten van het dagelijkse leven. De West-Duitse autoriteiten loofden vervolgens een beloning uit van 100.000 Duitse mark voor de tip die zou leiden tot de aanhouding van de daders.
Onderzoekscommissie
Er werd al vrij snel een verband vermoed met de mislukte aanslag op het Joodse gemeenschapscentrum op 9 november 1969 in West-Berlijn. Wat de daders in West-Berlijn hadden gepland, was in München daadwerkelijk gelukt. De politie stelde een speciale onderzoekscommissie in, die door agenten van de landelijke recherche werd uitgebreid tot zeker 60 personen. Er werd onderzoek gedaan naar tal van extremistische groeperingen en radicale eenlingen in de Bondsrepubliek, die op de een of andere manier in verband werden gebracht met anti-Israëlische sympathieën. De focus lag hierbij niet alleen op linkse terreurgroepen, maar ook rechts-extremistische en Palestijnse organisaties werden tegen het licht gehouden.
Palestijnse aanslagen
Verschillende Palestijnse verzetsbewegingen onderhielden nauwe banden met West-Duitse linkse terreurgroepen. In februari 1970 planden Palestijnse terreurorganisaties meerdere aanslagen op vliegtuigen, die vanuit Europa naar Israël zouden vliegen. De eerste aanslag had drie dagen voor de fatale brand plaatsgevonden. Op 10 februari 1970 hadden Palestijnse terroristen geprobeerd om op de luchthaven van München-Riem, een vliegtuig te kapen van de Israëlische luchtvaartmaatschappij El Al. Daarbij werd een Israëliër gedood en raakten 11 passagiers gewond. De verantwoordelijkheid voor de terreurdaad werd opgeëist door de ‘Actie Organisatie voor de Bevrijding van Palestina (AOLP)’. De 3 Palestijnen die na de terreuractie werden opgepakt ontkenden later dat ze iets met de brandstichting in het Joodse gemeenschapscentrum in München te maken hadden.
Aanslagen door de PFLP-GC
Ruim een week na de brand in München – op 21 februari 1970 – pleegden terroristen van de Palestijnse terreurorganisatie ‘PFLP-GC’ twee aanslagen op dezelfde dag. Eerst vond er een bomexplosie plaats in het vrachtruim van een vliegtuig van Austrian Airlines. Het toestel was op dat moment onderweg van Frankfurt naar Wenen. Na een tussenlanding in de Oostenrijkse hoofdstad zou het toestel doorvliegen naar de Israëlische stad Tel Aviv. Het vliegtuig had 33 passagiers en 5 bemanningsleden aan boord. Door de explosie werd er een gat in de romp van het vliegtuig geslagen. De piloten slaagden er uiteindelijk in om het toestel toch veilig aan de grond te zetten op de luchthaven van Frankfurt. Alle inzittenden overleefden de aanslag.
Neergestort
Dat gold echter niet voor de inzittenden van een vliegtuig dat even later opsteeg vanaf de luchthaven van Zürich. Dat toestel van de Zwitserse luchtvaartmaatschappij Swissair was onderweg naar Hong Kong en zou een tussenlanding maken in Tel Aviv. Ook dit toestel had een bom aan boord. Swissair vlucht SR330 werd in de lucht tot ontploffing gebracht en stortte neer in buurt van Würenlingen. Alle 47 passagiers en bemanningsleden kwamen om het leven. Beide aanslagen werden opgeëist door het PFLP-GC.
Verklaring Tupamaros München
De schrik zat er goed in bij de Joodse gemeenschap. Nooit eerder was er sinds de Tweede Wereldoorlog in West-Europa een dergelijke door antisemitisme aangedreven reeks terroristische aanslagen gepleegd. Direct na de terreuracties werd de beveiliging van Joodse gebouwen en objecten verder opgeschroefd. Een week na de brand in het Joodse gemeenschapscentrum had Tupamaros München zich publiekelijk van deze aanslag gedistantieerd. De TM-leden hadden een verklaring naar buiten gebracht waarin ze lieten weten dat ze niets met de brand in München te maken hadden, omdat ze geen aanslagen pleegden op onschuldige mensen.
Heksenjacht
Volgens hen was de brand gesticht door mensen die een heksenjacht in gang wilde zetten, op de vijanden van het ‘Amerikaanse zionistische imperialisme’. In de brief die was verstuurd naar het Duitse persagentschap DPA, eiste TM de vrijlating van een kameraad uit de gevangenis. Het ging om de SDS-activist Günter Maschke die in januari 1970 was veroordeeld voor desertie. In de brief bedreigde TM de openbaar aanklagers en rechters met geweld.
Molotovcocktails
In de nacht van 22 op 23 februari 1970 gooiden onbekenden een aantal molotovcocktails in de woonkamer van de Münchense magistraat, die Günter Maschke in januari had veroordeeld. De brand werd ontdekt door voorbijgangers die de slapende jurist op tijd konden waarschuwen. De schade bleef beperkt, maar deze terreuractie maakte duidelijk dat ook West-Duitse ambtsdragers gevaar liepen.
Arrestatie Dieter Kunzelmann en Fritz Teufel
Ondanks de verklaring van Tupamaros München zag de speciale onderzoekscommissie (die na de brand in de Reichenbachstrasse was ingesteld) de TM-oprichters Dieter Kunzelmann en Fritz Teufel, toch als mogelijk daders. Vervolgens werd er een arrestatiebevel tegen het tweetal uitgevaardigd. Op 12 juni 1970 werd Teufel gearresteerd. De arrestatie van Kunzelmann volgde een maand later op 19 juli 1970. De onderzoekscommissie had wél bewijs gevonden van contacten tussen TM en verschillende Palestijnse verzetsorganisaties, maar vond echter geen bewijs dat TM bij de brandstichting in München betrokken was geweest. Daarom was er geen grond voor een officiële aanklacht. Het onderzoek werd stopgezet zonder resultaat. Later sloot Fritz Teufel zich aan bij de terreurorganisatie 2 Juni-Beweging en ging hij ondergronds. Dieter Kunzelmann werd veroordeeld voor een aantal andere misdrijven en zat tot 1975 in de gevangenis.
Vingerafdrukken benzineblik
In de zomer van 2012 – 42 jaar na de fatale brand – verklaarde de officier van justitie van München dat een getuige had beweerd, cruciale informatie te kunnen geven over de daders. Ondanks dat gebleken was dat deze verklaringen voor een deels onjuist waren, werd er toch opnieuw onderzoek gedaan. De onderzoekdossiers uit 1970 werden vanonder het stof vandaan gehaald en opnieuw bekeken. Justitie wilde het benzineblik dat na de brand gevonden was, onderzoeken op DNA-sporen. Destijds waren de vingerafdrukken veiliggesteld met plakstrips. Met de huidige forensische technologie konden DNA-sporen op de strips alsnog worden geanalyseerd. Vervolgens zouden die sporen weer kunnen worden vergeleken met andere genetische informatie. Echter bleek dat de politie de plakstrips was kwijtgeraakt, waardoor het DNA-onderzoek niet kon plaatsvinden. Ook ander bewijsmateriaal zou in de jaren 90 zijn vernietigd. Vervolgonderzoeken tussen 2013 en 2017 hebben geen enkele nieuwe aanknopingspunten opgeleverd.
Verklaring Gerhard Müller
Op 13 april 1976 verklaarde het RAF-lid Gerhard Müller – die optrad als kroongetuige tijdens het beruchte Stammheim-proces – dat hij ooit een gesprek had opgevangen tussen de RAF-terroristen Gudrun Ensslin en Irmgard Möller. Tijdens dat gesprek zou Möller aan Ensslin hebben bevestigd dat Tupamaros München verantwoordelijk was geweest voor de brandstichting in de Reichenbachstrasse. Ensslin zou ontdaan zijn geweest over de aanslag op de onschuldige Joodse bejaarden en de daders ‘klootzakken’ hebben genoemd. Volgens Gerhard Müller wisten beide vrouwen precies wie de brand in München had aangestoken.
Liefdesrelatie
Irmgard Möller had dat inderdaad kunnen weten, omdat ze destijds een liefdesrelatie had met Fritz Teufel en haar ’terroristische carrière’ ook bij Tupamaros München begonnen was. Historicus Wolfgang Kraushaar – die er in 2005 in was geslaagd om Albert Fichter te identificeren als de hoofddader van de mislukte aanslag op het Joodse gemeenschapscentrum in West-Berlijn – is er altijd van overtuigd geweest dat TM betrokken was bij de brand in München. Het misdrijf blijft echter tot op de dag van vandaag onopgehelderd. En hoewel er nooit een officieel ontbindingsmanifest van TM werd gepubliceerd, gaat men ervan uit dat de terreurgroep in 1971 werd opgeheven.
Bloedbad Olympische Zomerspelen 1972
Het drama in het Joodse gemeenschapscentrum raakte al gauw in de vergetelheid, want tijdens de Olympische Zomerspelen van 1972 in München, werd de wereld opgeschrikt door een nieuw bloedbad. Tijdens het internationale sportevenement werden leden van de Israëlische olympische ploeg gegijzeld, door de Jordaans-Palestijnse terreurorganisatie ‘Zwarte September’. Acht terroristen drongen het appartement van de sporters in het olympisch dorp binnen, terwijl ze lagen te slapen. Een aantal Israëlische atleten zag nog kans om te vluchten of zich te verstoppen. De anderen werden onder bedreiging van vuurwapens bij elkaar gezet.
Reddingsplan
De gijzelnemers eisten de vrijlating en vrije aftocht van 232 Palestijnen en een Japanse terrorist uit Israëlische gevangenissen. Daarnaast eisten ze dat ook de RAF-leiders Andreas Baader en Ulrike Meinhof zouden worden vrijgelaten uit de Duitse gevangenis. De Israëlische premier Golda Meïr weigerde echter om met de terroristen te onderhandelen en er werd een reddingsplan op touw gezet. Het reddingsplan was echter niet goed voorbereid en mislukte faliekant. Tijdens het gijzelingsdrama kwamen uiteindelijk 11 Israëlische atleten en een West-Duitse politieman om het leven.
Antiterreureenheid GSG 9
De Palestijnse vliegtuigaanslagen en de brand in het Joodse gemeenschapscentrum in München, hadden er in 1970 al voor gezorgd dat de beveiliging van Joodse objecten was opgeschroefd. Na het bloedbad tijdens de Olympische Zomerspelen werden de veiligheidsmaatregelen nog verder aangescherpt. Er werd niet alleen strenger gecontroleerd op luchthavens, stations en andere openbare gelegenheden, maar er werd ook een speciale politie-eenheid opgericht. Deze antiterreureenheid – GSG 9 – verwierf op 18 oktober 1977 internationale bekendheid, toen speciale commando’s een succesvolle reddingsoperatie uitvoerden, op een door Palestijnen gekaapt vliegtuig in de Somalische hoofdstad Mogadishu. Dankzij de vaardigheden van de zeer goed getrainde commando’s van GSG 9, konden tijdens deze zogenoemde ‘operatie Feuerzauber’ alle passagiers in veiligheid worden gebracht.
Nieuwe fase
De aanslagenreeks in de Bondsrepubliek begin jaren 70, maakte duidelijk dat het land een hele nieuwe fase inging. De terreurdreiging kwam echter niet alleen vanuit Palestijnse en links-radicale hoek, maar ook het rechts-extremisme rukte weer op. Zo ontstonden er militante neonazistische groepen zoals bijvoorbeeld Aktion Widerstand, Deutsch Soziale Aktion (DSA), Die Europäische Befreiungsfront (EBF), Volkssozialistische Bewegung Deutschlands/Partei der Arbeit (VSBD/PdA), Deutsche Volksunion (DVU) en de Nationalsozialistische Kampfgruppe Großdeutschland (NSKG). Een aantal van deze extreemrechtse groeperingen planden gewapenden acties tegen politieke tegenstanders. Ze wilden het democratische systeem in de Bondsrepubliek – net zoals hun zoals hun extreemlinkse tegenhangers – ondermijnen.
Angst binnen de Joodse gemeenschap
De West-Duitse autoriteiten stonden voor een nieuwe uitdaging op het gebied van terrorismebestrijding. Na de brand op het gemeenschapscentrum in München en de andere terreurdaden, heerste er weer angst binnen de Joodse gemeenschap in de Bondsrepubliek. Nadat het naziregime ten einde was gekomen hadden de meeste Joden zich in het naoorlogse West-Duitsland altijd relatief veilig gevoeld. Echter nu – 25 jaar na de ondergang van het naziregime – leek de geschiedenis zich weer te gaan herhalen. Maar het was niet duidelijk waar de Jodenhaat en het antizionisme deze keer vandaan kwamen. Moesten de daders gezocht worden bij de Palestijnen? Bij linkse terreurgroepen? Of waren het misschien toch neonazi’s?
Golf van terreur
De kleine losjes-georganiseerde militante Centrale Raad van de Zwervende Hasj-rebellen en de linkse terreurgroepen Tupamaros West-Berlijn en Tupamaros München waren dan weliswaar ontbonden, dat betekende echter niet dat het gedaan was met het extreemlinkse geweld in West-Duitsland. Er kwamen twee goed georganiseerde, militair getrainde, extreemlinkse terreurorganisaties voor in de plaats, die ook nog eens financieel werden ondersteund met geld uit het Midden-Oosten. De Bondsrepubliek maakte kennis met de Rote Armee Fraktion (RAF) en de 2 Juni-Beweging, twee nietsontziende linkse terreurgroepen die het land in een golf van geweld zouden storten.
Oprichting RAF
Op 14 mei 1970 werd Andreas Baader door zijn kameraden met geweld uit detentie bevrijd. Ruim een week later werd de RAF – die toen nog vooral bekend stond als de ‘Baader-Meinhof-Groep’ – officieel opgericht. De oprichting werd op 22 mei 1970 aangekondigd in een verklaring in het anarchistisch-libertaire tijdschrift Agit 883, dat werd uitgegeven binnen de linkse scene in West-Berlijn. De verklaring had als titel: ‘Bouw het Rode Leger!’ De tekst in de verklaring – waarin de autoriteiten in de Bondsrepubliek consequent werden aangesproken als zijnde ‘varkens’ – luidde als volgt:
‘Dachten de varkens nu echt dat we kameraad Baader twee of drie jaar in de gevangenis zouden laten zitten? Dachten de varkens nu echt dat we zouden blijven vechten met eieren tegen knuppels, met stenen tegen pistolen, met molotovcocktails tegen machinegeweren? Dacht men nu echt dat we zouden praten over de ontwikkeling van de klassenstrijd, over de reorganisatie van het proletariaat, zonder ons tegelijkertijd te bewapenen? Dachten de varkens, die het eerst schoten echt dat we ons zouden laten doden als slachtdieren zonder weerstand te bieden? Gandhi en Martin Luther King zijn dood. De kogels van hun moordenaars, de kogels tegen Rudi, de kogels afgevuurd door Kurras, Dallwitz en Wetter hebben de droom van geweldloosheid begraven. Wie zich niet verzet, sterft. Iedereen die niet sterft wordt levend begraven: in de gevangenissen, in de hervormingsscholen, in de holen van Kreuzberg, Wedding en Neukölln, in de stenen doodskisten van de wolkenkrabbers, in de overvolle kinderdagverblijven en scholen, in de volledig uitgeruste keukens, in de verpande slaapkamerpaleizen. Dachten de varkens nu echt dat internationalisme dood is? In 1968 zeiden we: ‘Vietnam is het Spanje van onze generatie’. BZ in mei 1970: ‘Berlijn is geen Zuid-Amerika’. Berlijn is een buitenpost van het Amerikaanse imperialisme. Dachten de varkens echt dat we in de strijd tegen het Amerikaanse imperialisme 2 of 3 jaar zonder onze kameraad Baader konden? Dachten de varkens echt dat ze het vuile werk van het Amerikaanse imperialisme konden blijven opknappen met de terreurvonnissen en dienstpistolen van de staat?
Ontwikkel de klassenstrijd!
Organiseer het proletariaat!
Begin de gewapende strijd!
Bouw het Rode Leger!’
Militaire training in het Midden-Oosten
Van alle linkse terreurgroepen die in de jaren 70, 80 en 90 van de vorige eeuw in de Bondsrepubliek actief waren, is de Rote Armee Fraktion verreweg de meest bekende. En dat komt niet in de laatste plaats door de vele dodelijke slachtoffers, die bij RAF-aanslagen te betreuren waren. Nadat de Rote Armee Fraktion officieel was opgericht, vertrokken een stuk of twintig RAF-leden – onder wie Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Ulrike Meinhof – in de zomer van 1970, via Oost-Berlijn naar het Midden-Oosten. In Jordanië sloten ze zich aan bij een militair trainingskamp van de Palestijnse verzetsorganisatie al-Fatah. Daar werden ze militair getraind. Ze leerden hoe ze zware automatische vuurwapens moesten hanteren en hoe ze zelf bommen met tijdsmechanismen konden fabriceren.
Financiering
In het najaar van 1970 waren de goed getrainde RAF-militanten terug in de Bondsrepubliek. Om hun gewapende revolutionaire strijd tegen de conservatieve West-Duitse klassenmaatschappij te kunnen financieren, pleegden ze op 29 september 1970 drie bankovervallen in West-Berlijn, op exact hetzelfde moment. Daarbij werd een bedrag van ongeveer 209.000 Duitse markt buitgemaakt. Op 15 januari 1971 beroofden RAF-leden twee banken in Kassel. Daarbij stalen ze meer dan 114.000 Duitse mark. Met het geld kon de RAF haar terreurorganisatie verder uitbouwen. Er werden appartementen gehuurd die als schuilplaats konden dienen, auto’s gehuurd, wapens aangeschaft en allerlei logistieke processen in gang gezet.
Talloze aanslagen
In de 3 decennia na de oprichting van de terreurorganisatie, zou de RAF talloze aanslagen en moorden plegen in de Bondsrepubliek. Vooral Amerikaanse militaire objecten en faciliteiten werden het doelwit van linkse terroristen, maar de RAF pleegde ook aanslagen op gebouwen van rechts-conservatieve media in West-Duitsland. Zo werd de uitgeverij van Axel Springer een van de voornaamste doelwitten van de RAF. Daarnaast pleegden terroristen van de Rote Armee Fraction moordaanslagen op politici, hoge ambtenaren binnen justitie, bankiers en topmanagers uit het bedrijfsleven. Tijdens de RAF-acties kwamen ook tal van politieagenten, douanebeambten, Amerikaanse soldaten en chauffeurs om het leven. Men vermoed dat er tussen 1970 en 1998 ongeveer tussen de 60 en 80 terroristen voor de RAF actief zijn geweest.
Drie generaties RAF-terroristen
Nadat de RAF-kopstukken na de reeks aanslagen tijdens het zogenaamde Mei-offensief in 1972 waren gearresteerd, werd er buiten de gevangenismuren een tweede generatie RAF-terroristen gevormd. Deze tweede generatie had als voornaamste doel het bevrijden van de eerste generatie terroristen uit de gevangenis. Om dat te bereiken planden ze onder meer een gijzelingsactie in de West-Duitse ambassade in Stockholm, ontvoerden ze de werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer en kaapten terroristen van de bevriende Palestijnse verzetsgroep PFLP, een passagierstoestel van Lufthansa. Na de tweede generatie RAF-terroristen werd er nog een derde generatie RAF-terroristen gevormd, die tot in de jaren 90 van de vorige eeuw actief bleef. De Rote Armee Fraktion was verantwoordelijk voor zeker 33 dodelijke slachtoffers en meer dan 200 gewonden. Tijdens de gewapende strijd van de RAF kwamen ook 24 terroristen en RAF-sympathisanten om het leven, door politiekogels, zelfmoord of de gevolgen van een hongerstaking in de gevangenis.
Oprichting 2 Juni-Beweging
In 1972 richtte Hasj-rebel Michael Baumann de linkse terreurgroep 2 Juni-Beweging op. Ook Norbert Kröcher en zijn echtgenote Gabriele waren bij de oprichting betrokken. De naam van de terreurorganisatie was afgeleid van de sterfdatum van de student Benno Ohnesorg, die in de zomer van 1967 omkwam tijdens de protesten tegen het staatsbezoek van sjah Mohammad Reza Pahlavi aan West-Berlijn. Ook de Hasj-rebellen, Thomas Weisbecker, Ronald Fritzsch, Bernhard Braun, Ingrid Siepmann en Ralf Reinders sloten zich bij de terreurorganisatie aan. Later werden ook Fritz Teufel, Inge Viett, Verena Becker, Till Meyer, Gabriele Rollnik, Juliane Plambeck en Werner Sauber lid van de terreurbeweging.
Bloedbad in Derry
De 2 Juni-Beweging was verantwoordelijk voor verschillende gewelddadige acties. Zo pleegden de terroristen een bomaanslag op de Britse jachtclub in West-Berlijn, plaatsten ze explosieven onder auto’s met Britse kentekenplaten en stichtten ze brand bij de rechtenfaculteit. Daarnaast probeerden de terroristen om een aanslag te plegen op de Amerikaanse officiersclub in het West-Berlijnse stadsdeel Dahlem. Deze aanslag mislukte echter omdat de bom niet afging. Ook een tweede bom die onder de auto van de Amerikaanse perschef was geplaatst explodeerde niet, omdat het explosief werd ontdekt door voorbijgangers en tijdig onschadelijk kon worden gemaakt. De aanslagen van de 2 Juni-Beweging waren vooral bedoeld als protest tegen de mensenrechtenschendingen in andere landen. Zo was de aanslag op de Britse jachtclub een wraakactie vanwege het bloedbad in het Noord-Ierse Derry, waarbij 14 vreedzame betogers door de Britse politie waren doodgeschoten. De aanslagen in Dahlem waren vooral bedoeld als protest tegen de Amerikaanse inmenging in Vietnam.
Moord op Günter von Drenkmann
Op 10 november 1974 probeerden terroristen van de 2 Juni-Beweging de Duitse jurist en president van het gerechtshof in Berlijn, Günter von Drenkmann te ontvoeren. Ze wilden wraak nemen voor de dood van het RAF-lid Holger Meins, die een dag daarvoor in de gevangenis was overleden aan de gevolgen van een hongerstaking. De ontvoering mislukte echter doordat de situatie escaleerde. Er ontstond een handgemeen waarna de terroristen Von Drenkmann neerschoten. De jurist overleed enige tijd later in het ziekenhuis. Welke terroristen precies bij deze brute actie betrokken waren is nooit volledig opgehelderd.
Ontvoering van Peter Lorenz
Halverwege de jaren 70 zaten verschillende terroristen van de 2 Juni-Beweging achter slot en grendel. Daarom bedacht de terreurgroep een plan waarmee een aantal gevangenen vrij zouden kunnen komen. Dat plan behelsde de ontvoering van de christendemocratische politicus Peter Lorenz, die op dat moment in de race was voor het burgemeesterschap van West-Berlijn. De verkiezingen voor het burgemeestersambt zouden op 2 maart 1975 worden gehouden. De ontvoering werd enkele dagen daarvoor – op 27 februari 1975 – uitgevoerd door de terroristen Till Meyer, Inge Viett, Ralf Reinders, Gabriele Rollnik, Gerald Klöpper, Ronald Fritzsch en Andreas Vogel.
Verkeersongeval in scène gezet
Onderweg van huis naar kantoor reden Peter Lorenz en zijn chauffeur een kruising op, waar de terroristen van de 2 Juni-Beweging een verkeersongeval in scène hadden gezet. De kruising werd geblokkeerd door een vrachtwagen waardoor de chauffeur van Lorenz moest remmen. Inge Viett reed vervolgens tegen de auto van de burgemeesterskandidaat aan. Even later kwam er een ‘straatveger’ op de auto van Lorenz afgelopen die zijn chauffeur een paar klappen gaf en een machinepistool tevoorschijn haalde. De straatveger was niemand minder dan de terrorist Till Meyer.
Kreuzberg
Ook de andere terroristen kwamen aangerend en probeerden om Peter Lorenz te overmeesteren. Dat ging echter niet zonder slag of stoot, want de burgemeesterskandidaat verzette zich hevig en sloeg de vooruit van de wagen kapot. De terroristen haalden een injectienaald tevoorschijn en injecteerden Lorenz met een verdovingsmiddel. Een van de aanvallers nam plaats achter het stuur en de terroristen reden met piepende banden de straat uit. Onderweg wisselden ze een aantal keren van voertuig en Lorenz werd in een houten kist gedwongen. Deze kist werd vervolgens verscheept naar een kelderraam van een huis in het Berlijnse stadsdeel Kreuzberg, waar Lorenz werd opgesloten. Nadat de ontvoering bekend was geworden werd er door bondskanselier Helmut Schmidt en de zittende burgemeester van West-Berlijn Klaus Schütz, een crisisteam gevormd.
De overheid staat voor een dilemma
Een dag na de ontvoering maakte de 2 Juni-Beweging hun eisen kenbaar aan de West-Duitse regering. Tegelijkertijd publiceerde de terreurgroep een foto waarop de burgemeesterskandidaat een papier vasthoudt met de tekst:
‘Peter Lorenz, gevangene van de 2 Juni-Beweging’.
De gedetineerde terroristen Horst Mahler, Gabriele Kröcher-Tiedemann, Verena Becker, Rolf Heissler, Ingrid Siepmann en Rolf Pohle zouden binnen drie dagen uit de gevangenis moeten worden vrijgelaten en naar een land van hun keuze worden gebracht. Alleen dan zou Peter Lorenz worden vrijgelaten. De politici stonden voor een enorm dilemma. Want moest de staat zich laten chanteren door misdadigers en toegeven aan hun eisen om mensenlevens te redden?
De eisen worden ingewilligd
Regerend burgemeester van West-Berlijn Klaus Schütz – die al sinds zijn studententijd met Lorenz bevriend was – vond dat de integriteit van Lorenz ondergeschikt gemaakt moest worden aan alle andere overwegingen. Ook de CDU-politicus Helmut Kohl was bevriend met Lorenz en pleitte ervoor om in te gaan op de eisen van de 2 Juni-Beweging. Bondskanselier Helmut Schmidt was er géén voorstander van om met de terroristen te onderhandelen. Toch werd er uiteindelijk besloten om de eisen in te willigen. Ook werd er besloten om de verkiezingen op 2 maart 1975 gewoon door te laten gaan. Het CDU kreeg 43,9% van de stemmen en werd daarmee voor het eerst de sterkste partij in West-Berlijn.
Horst Mahler blijft vastzitten
Nadat de gevangen terroristen te horen hadden gekregen dat ze zouden worden vrijgelaten, maakte Horst Mahler kenbaar dat hij liever vast wilde blijven zitten. Op 3 maart 1975 werden de andere vijf terroristen – Gabriele Kröcher-Tiedemann, Ingrid Siepmann, Verena Becker, Rolf Pohle en Rolf Heissler – naar de luchthaven gebracht. De Duitse televisie zond live uit hoe ze aan boord van een Lufthansa-toestel gingen. Het vijftal werd begeleid door Heinrich Albertz, de voormalige burgemeester van West-Berlijn, die optrad als bemiddelaar.
De terroristen worden naar Aden gevlogen
De bestemming van het vliegtuig werd pas aan de bemanning bekend gemaakt, toen het was opgestegen. Eenmaal in lucht hoorde de piloten dat ze naar de Zuid-Jemenitische hoofdstad Aden moesten vliegen. Zuid-Jemen was een logische keuze, omdat het destijds een socialistisch land was. Een dag nadat het toestel in Aden was geland mochten de terroristen van boord af en werden ze van de luchthaven weggevoerd naar hun eindbestemming. Heinrich Albertz keerde vervolgens terug naar Berlijn, waar hij op 4 maart 1975 een boodschap voorlas voor een televisiecamera. De boodschap luidde:
‘Zo’n dag, zo mooi als vandaag.’
Door deze boodschap wisten de ontvoerders dat hun kameraden veilig in Aden waren geland. ’s Avonds werd Peter Lorenz geblinddoekt naar het volkspark in het Berlijnse stadsdeel Wilmersdorf gebracht, waar hij werd vrijgelaten. Kort voor middernacht belde Lorenz zijn vrouw vanuit een telefooncel om te zeggen dat hij ongedeerd was.
Persconferentie
Op 5 maart 1975 – een dag na zijn vrijlating – gaf Peter Lorenz tijdens een persconferentie in het stadhuis van Schöneberg commentaar op zijn ontvoering. Hij werd opgewacht door zeker 150 journalisten die luid voor hem applaudisseerden. Hij beantwoordde de vragen van de pers en waarschuwde dat een ontvoering als deze op ieder moment kon worden herhaald, met andere mensen in andere functies. De woorden van Lorenz sloegen de spijker op zijn kop, want nog geen twee maanden later – op 24 april 1975 – probeerde ook de Rote Armee Fraktion met een gijzelingsactie in de West-Duitse ambassade in Stockholm gevangen terroristen vrij te krijgen.
Kwetsbaar voor chantage
De regering in de Bondsrepubliek had zich enorm kwetsbaar getoond door het vrijlaten van de gevangenen en aan de terreurorganisaties laten zien, dat ze openstond voor chantage. Daarom werd er tijdens de terreuractie in Stockholm besloten, om nooit meer aan de eisen van terroristen toe te geven. De beslissing van de West-Duitse overheid om niet meer met terroristen te onderhandelen, kostte uiteindelijk het leven aan twee Duitse diplomaten, die tijdens de gijzelingsactie door de RAF werden geliquideerd. Peter Lorenz werd uiteindelijk geen burgemeester van West-Berlijn, maar Klaus Schütz zette deze functie tot 1977 voort.
Ontvoering Walter Michael Palmers
Na de Lorenz-ontvoering pleegden terroristen van de 2 Juni-Beweging meerdere bankovervallen, waarbij ze flink wat geld buitmaakten. Op 9 november 1977 ontvoerden ze de Oostenrijkse textielmagnaat Walter Michael Palmers. De terroristen Inge Viett, Juliane Plambeck en Gabriele Rollnik verbleven in die periode in Wenen, omdat de grond onder hun voeten in de Bondsrepubliek te heet was geworden. Ze werden inmiddels overal gezocht. In Wenen kwamen ze in contact met de linkse Oostenrijkse studenten Othmar Keplinger, Reinhard Pitsch en Thomas Gratt die met de 2 Juni-Beweging en de Rote Armee Fraktion sympathiseerden.
Opgesloten in een kleine ruimte
Rond half negen ’s avonds overvielen drie gemaskerde terroristen de 74-jarige Palmers voor zijn huis in het Weense stadsdeel Währing, terwijl hij zijn auto op slot deed. Ze trokken hem in een andere auto en reden met hem weg. Even later wisselden ze van voertuig. Palmers werd in een speciaal geprepareerd Volkswagen-busje gelegd met daarin een schuimrubberen matras. Vervolgens reden de ontvoerders naar het Weense stadsdeel Mariahilf, waar leden van de 2 Juni-Beweging onder een valse naam een appartement hadden gehuurd. Palmers werd in het matras gewikkeld en vervolgens opgesloten in een kleine ruimte, met daarin een campingbedje, een bijzettafeltje en een emmer voor zijn sanitaire behoeften.
Bankbiljetten gefotografeerd
De ontvoering werd een media-evenement en tientallen journalisten en andere nieuwsgierigen trokken naar de villa van Palmers. Niemand dacht echter aan een linkse terroristische groepering en ook de Oostenrijkse bondskanselier Bruno Kreisky zei destijds dat er geen enkel verband was met terrorisme. Ondertussen had de student Thomas Gratt contact met de familie opgenomen door middel van een losgeldbriefje, waarin een losgeldbedrag van 50 miljoen Oostenrijkse schilling werd geëist. De familie ging op de eisen van de ontvoerders in en verzamelde niet alleen Oostenrijkse Schillings, maar ook Amerikaanse dollars, Duitse marken en Zwitserse Franken. Vervolgens liet de familie alle bankbiljetten fotograferen, zodat het geld later kon worden geïdentificeerd. Het losgeld – dat in een rolkoffertje werd gestopt – werd aan de terroristen overhandigd zonder tussenkomst van de politie.
Afleidingsmanoeuvres
Op 14 november 1977 reed er plotseling een witte Porsche 911 weg van het terrein van de familie Palmers. In de wagen zat Palmers-directeur Rudolf Humer. Even later volgen ook twee Mercedessen van de familie. De Oostenrijkse politie reed er vervolgens achteraan. Om de achtervolgende agenten te stoppen blokkeerde een van de familieleden met zijn auto de weg. Terwijl de journalisten en andere toeschouwers de voorkant van de villa in de gaten hielden, reden aan de achterkant van de woning twee andere voertuigen het terrein af. In de ene wagen zat Palmers vrouw Gunilla en in de andere wagen zat Palmers zoon Christian. Door deze afleidingsmanoeuvre kon de losgeldoverhandiging worden verhuld.
Overhandiging losgeld
Christian Palmers kreeg specifieke instructies voor de wijze waarop het losgeld aan de terroristen moest worden overhandigd. Hierbij werd hij naar verschillende locaties in Wenen gestuurd, waar hij steeds weer nieuwe instructies kreeg. Eerst moest hij naar een kauwgomautomaat in de Lerchenfelder Gürtel. Daar lag een briefje voor hem klaar met de opdracht om naar Café Weidinger te gaan. Daar werd Christian gebeld met het verzoek om naar het Aida-Filiaal aan de Rotenturmstrasse te gaan. Van daaruit moest hij verder naar een banketbakkerij aan de Wollzeile, waar hij een telefoontje moest afwachten met nieuwe instructies.
Taxi
Rond 17.12 ging de telefoon en kreeg hij de instructie om de bakkerij te verlaten en via de Strobelgasse en de Schulerstrasse, naar de Domgasse te lopen. Daar zou een ‘taxi’ voor hem klaar staan. Het was geen echte taxi, maar een door de 2 Juni-Beweging gehuurde Peugot, waarop een gestolen taxibordje was gemonteerd. Christian stapte met de rolkoffer vol losgeld in de wagen. Achter het stuur van de wagen zat student Thomas Gratt, die een capuchon over zijn hoofd heen had getrokken. Hij reed Christian Palmers naar het Hilton Hotel waar hij een kamer moest nemen en afwachten. Thomas Gratt reed vervolgens met het losgeld weg. Rond 23.00 ontving Christian in de hotelkamer een telefoontje van zijn vader. Walter Michael Palmers vertelde zijn zoon dat hij was vrijgelaten bij een ander hotel in het Weense stadsdeel Hietzing en ongedeerd was.
Arrestatie en veroordeling studenten
Nadat de ontvoerders het losgeld hadden ontvangen vertrokken de meeste van hen met de forensentrein vanuit Oostenrijk naar Italië. De 2 Juni-leden die achterbleven wisten de sporen uit in de appartementen en de voertuigen die ze hadden gebruikt. Thomas Gratt en Othmar Keplinger liepen op 23 november 1977 tegen de lamp, toen ze probeerden om twee voertuigen de Zwitsers-Italiaanse grens over te brengen. Bij hun arrestatie in de grensplaats Chiasso bleek dat ze een klein deel van het (gefotografeerde) losgeld bij zich hadden. Daarnaast was het tweetal in het bezit van wapens en de typemachine waarop het losgeldbriefje was getypt.
Afpersing
Vijf dagen later – op 28 november 1977 – werd ook Reinhard Pitsch gearresteerd. Gratt werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar wegens afpersing. Na 13 jaar in de gevangenis te hebben doorgebracht kwam hij vrij. Pitsch werd in eerste instantie veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6,5 jaar, maar de Hoge Raad verlaagde deze straf tot 5,5 jaar cel. Na 3 jaar en 8 maanden te hebben gezeten, werd hij vrijgelaten. Keplinger werd aanvankelijk veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf, maar dit werd teruggebracht tot 4 jaar. Hij zat zijn volledige straf uit.
Arrestatie Gabriele Kröcher-Tiedemann en Christian Möller
Op 20 december 1977 werden ook de terroristen Gabriele Kröcher-Tiedemann en Christian Möller na een vuurgevecht met de politie gearresteerd in het Zwitserse Fahy vlakbij de Franse grens. Bij de schietpartij raakten twee agenten ernstig gewond. Ook Kröcher-Tiedemann en Möller waren in het bezit van een klein deel van het losgeld. Tot op de dag van vandaag is onduidelijk waar de rest van het gefotografeerde losgeld is gebleven. Onderzoekers vermoeden dat er ongeveer een miljoen Duitse mark naar de RAF is gegaan en nog eens een miljoen Duitse mark naar een Palestijnse terreurgroep. Eén van de onderzoekers herinnert zich dat er later steeds kleine hoeveelheden losgeld opdoken, maar grote bedragen werden nooit aangetroffen.
Gedesillusioneerd
Op 27 mei 1978 werd de 2 Juni-terrorist Till Meyer uit de gevangenis bevrijd door een aantal kameraden, waaronder Inge Viett. De terroristen probeerden ook om Andreas Vogel te bevrijden maar dat mislukte. Na de bevrijdingsactie vluchtten de 2 Juni-leden naar het buitenland. Een aantal van hen – waaronder Till Meyer – kon een maand later op 21 juni 1978 in Bulgarije worden gearresteerd. De arrestaties hadden een gat in de terreurorganisatie geslagen. Veel terroristen waren inmiddels gedesillusioneerd geraakt. De gewapende strijd had in al die jaren nog steeds niet geleid tot resultaten. Bovendien waren er verschillende kameraden om het leven gekomen tijdens vuurgevechten met de politie. De terreurgroep was tot op het bot verdeeld en er waren veel spanningen over de strategische richting, waarin de organisatie zich zou moeten bewegen.
Ontbinding van 2 Juni-Beweging en de RAF
Op 2 juni 1980 hief de 2 Juni-Beweging zichzelf op. Een aantal leden (waaronder Inge Viett) stapte over naar de RAF waar ze de gewapende strijd voortzetten. De Rote Armee Fraktion zou tot in de jaren 90 van de vorige eeuw nog tal van terreuraanslagen en moorden plegen. Pas in het voorjaar van 1998 hief ook de RAF zichzelf in een officiële verklaring op. En daarmee kwam er een einde aan bijna drie decennia van links terrorisme in Duitsland.
Bronnen:
-De 2 Juni-Beweging. Gesprekken over Hasj-rebellen, lorenz-ontvoering, gevangenis (Ralf Reinders en Ronald Fritzsch).
-Acid, Mao en I Tjing. Memoires van een Berlijnse Hasj-rebel (Michael Geißler en Miriam Spies).
-De Berlijnse ‘Blues’: Tupamaros en zwervende Hasj-rebellen tussen waanzin en rede (Günter Langer).
-“Je hoeft deze types alleen maar in het gezicht te kijken” – APO Berlin 1966-1969 (Michael Ruetz).
-Verzet je niet! Beelden uit mijn leven (Dieter Künzelmann).
-Hoe alles begon (Michael ‘Bommi’ Bauman).
-Steel me. StPO van Kommune 1 (Fritz Teufel en Rainer Langhans).
-Rudi Dutschke: Loop rechtop. 1968 en libertair communisme (Karl-Heinz Dellwo en Willi Baer).
-De jaren van Kommune 1 (Ulrich Enzensberger).
-Nijlpaard van de helse jungle. Voetstappen in een onbekende stad; Situationisten – SPUR – Kommune 1 (Dieter Kunzelmann, Wolfgang Dreßen en Eckhard Siepmann).
-High Times – Mein wildes Leben (Uschi Obermaier).
-Vervelend links. Een overzicht van de buitenparlementaire oppositie van intellectuelen, studenten en vakbondsleden (Gerhard Szczesny en Otto Wilfert).
-Rudi Dutschke: De biografie (Ulrich Chaussy).
-Oproep tot brandstichting. Een deskundigenoordeel in het proces Langhans/Teufel (Peter Szondi).
-Het rode decennium. Onze kleine Duitse culturele revolutie 1967-1977 (Gerd Koenen).
-Dutschke’s Duitsland: De Socialistische Duitse Studentenbond, de nationale kwestie en kritiek op de DDR van links – Een Duits politiek pamflet met documenten van Michael Mauke aan Rudi Dutschke (Tilman Fichter en Siegward Lönnendonker).
-Mythe ’68: over APO en de gevolgen ervan (Gerd Langguth en Stephan Eisel).
-Rudi Dutschke – revolutionair in verdeeld Duitsland (Bernd Rabehl).
-De socialistische Duitse Studentenbond (SDS). Van partijconforme studentenvereniging tot vertegenwoordiger van Nieuw Links (Willy Albrecht).
-Wat we wilden, wat we werden. Bewijs van de studentenopstand (Peter Mosler).
-SDS en SPD. Partijdigheid buiten de partij (Tilman Fichter).
-2 Juni 1967 – Het schot op Benno Ohnesorg (Peter Wensierski).
-Van Adorno tot Mao. Over de slechte afschaffing van de antiautoritaire beweging (Jens Benicke).
-De studentenprotesten van de jaren zestig (Thomas P. Becker en Ute Schröder).
-De antiautoritaire opstand. De socialistische Duitse Studentenbond na de afscheiding van de SPD (Bernd Rabehl, Jochen Staadt en Siegward Lönnendonker).
-1968 – een encyclopedie (Rudolf Sievers).
-Noodtoestand van de democratie. Het protest tegen de Noodwetten en de kwestie van het nazi-verleden (Boris Spernol).
-Een schot dat de republiek veranderde: 2 juni 1967 (Uwe Soukup).
-Stadsguerrilla en gewapende strijd in de BRD en West-Berlijn. Een bibliografie (Peter Hein).
-Fritz Teufel – Als het dient om de waarheid te vinden (Marco Carini).
-De zwarte ster van Tupamaros (Gerhard Seyfried).
-Terroristisch alternatief in Duitsland: de 2 Juni-Beweging (Lutz Korndörfer).
-Het Baader Meinhof-complex (Stefan Aust).
-De geschiedenis van de RAF (Willi Winkler).
-RAF. Terreur in het zuidwesten (Huis van de Geschiedenis Baden-Württemberg).
-Totalitarisme – Extremisme – Terrorisme. Een literaire gids voor onderzoek naar extremisme in de Bondsrepubliek Duitsland (Eckhard Jesse en Uwe Backes).
-De RAF en links terrorisme (Wolfgang Kraushaar).
-De Rote Armee Fraktion. Een geschiedenis van terroristisch geweld (Petra Terhoeven).
-“Slechts beperkte paraatheid voor crisis”. De staatsreactie op de ontvoering van de CDU-politicus Peter Lorenz in 1975 (Matthias Dahlke).
-Links-extremisme in Duitsland: een kritische inventarisatie (Armin Pfahl-Traughber).