Peter Urbach (1941 – 2011)

Peter Urbach was een links-radicale activist en undercoveragent van de West-Berlijnse geheime dienst. Sinds eind jaren 60 begaf hij zich als informant in de linkse terreurscene in de Bondsrepubliek Duitsland. Hij voorzag militanten van de West-Duitse stadsguerrilla van vuurwapens, brandbommen en molotovcocktails. In 1971 was hij getuige in het strafproces tegen een aantal RAF-leden. Toen zijn rol als informant aan het licht kwam werd hij gedwongen om in het buitenland een nieuw leven te beginnen. Peter Urbach overleed in 2011 in het Amerikaanse Santa Barbara.

Kommune 1

Paasrellen

Molotovcocktails

Aanschaf vuurwapens

Staatsbezoek Richard Nixon

Vuurwapen voor Horst Mahler

Eerste arrestatie Andreas Baader

Aanslag Joods gemeenschapscentrum

Overlijden

 

Kommune 1

Peter Urbach werd op 2 mei 1941 geboren in  Poznań (dat tegenwoordig in Polen ligt). Hij was opgeleid tot monteur of pijpfitter en deed zich eind jaren 60 binnen de linkse studentenscene voor als een behulpzame vakman. Hij deed vooral klussen in West-Berlijnse studentenhuizen en linkse woongemeenschappen, waaronder de politiek gemotiveerde woongroep Kommune 1. Deze commune was berucht omdat ze tal van provocerende protestacties uitvoerden, tegen de in hun ogen conservatieve kleinburgerlijke West-Duitse samenleving.

Pudding-aanslag

Zo planden leden van Kommune 1 bijvoorbeeld een ‘pudding-aanslag’ op de Amerikaanse vice-president Hubert H. Humphrey, tijdens zijn bezoek aan West-Berlijn op 6 april 1967. Daarnaast gooiden ze datzelfde jaar honderden Rode Boekjes van MAO van de Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche af en verstoorden ze de staatsceremonie van de overleden politicus Paul Löbe. In het begin hadden de protestacties van Kommune 1 nog een satirische en humoristische ondertoon, maar deze zogenaamde ‘happenings’, werden geleidelijk aan steeds provocatiever. Bekende leden van Kommune 1 waren Dieter Kunzelmann, Fritz Teufel en Rainer Langhans.

Brand in de innovation

Een van de provocatieve protestacties die bij veel West-Duitsers niet in goede aarde viel, was de flyeractie na een grote brand in een Brussels warenhuis. Op 22 mei 1967 brak er een grote brand uit in het winkelcentrum ‘Innovation’, waarbij 251 dodelijke slachtoffers vielen en ruim 62 mensen gewond raakten. Aanvankelijk gingen de Brusselse autoriteiten ervan uit dat de brand doelbewust was aangestoken door extreemlinkse activisten. Er waren op het moment van de brand al een week lang anti-Amerikaanse protesten aan de gang in Belgische hoofdstad. Deze protesten waren gericht tegen de oorlog in Vietnam, waar talloze burgerslachtoffers vielen door Amerikaanse napalmbombardementen.

Verhitte lamp

Later bleek echter dat de brand in de Innovation was ontstaan doordat er zich gas had opgehoopt onder een verlaagd plafond, dat vervolgens was ontstoken door een verhitte lamp. Na de dramatische gebeurtenis in Brussel verspreidden de leden van Kommune 1 een pamflet waarin stond:

‘Wanneer branden de Berlijnse warenhuizen?’

Onze Belgische vrienden begrijpen eindelijk hoe ze de bevolking moeten betrekken bij de ellende in Vietnam. Ze steken een warenhuis in brand en tweehonderd tevreden burgers maken een einde aan hun spannende bestaan en Brussel wordt Hanoi. Als er in de nabije toekomst ergens brand uitbreekt, een kazerne ontploft of de tribune van een stadion instort, wees dan niet verbaasd. Brand warenhuis, brand!’

Op 24 mei 1967 verspreidden de  leden van Kommune 1 nogmaals een pamflet, waarin stond:

‘Consument, waarom staat u in brand?

Ervaar dat knetterende Vietnam-gevoel dat we thuis niet zouden willen missen. Hoezeer we ook meeleven met de pijn van de nabestaanden in Brussel, zolang de juist maat niet wordt overschreden , staan wij open voor nieuwe stoutmoedige en conventionele methoden. Bewondering faalt niet, ondanks alle menselijke tragedie.’

Brandstichtersproces

De verspreiding van de pamfletten wekte de woede bij een groot deel van de West-Duitse samenleving. Volgens hen ging deze actie veel verder dan alleen maar provocatie. Na de flyeractie werden Rainer Langhans en Fritz Teufel beschuldigd van het aanzetten tot brandstichting. Justitie besloot vervolgens om hen strafrechtelijk te vervolgen en op 6 juni 1967 werden ze officieel aangeklaagd, tijdens het zogenaamde ‘brandstichtersproces’. Gedurende het gedenkwaardige strafproces ontstond er een levendig publiek debat over de scheidslijn tussen satire, spot, provocatie en het daadwerkelijk oproepen tot strafbare feiten. Verschillende schrijvers en deskundigen op het gebied van satire namen het op voor de leden van Kommune 1.

Artistieke vrijheid

De schrijvers en deskundigen wezen erop dat satire (hoe schofferend ook) een belangrijke maatschappelijke functie had bij het uitten van kritiek op de samenleving en individuele personen. Ze zagen de pamfletten dan ook vooral als een fictionele, surrealistische en poëtische provocatie, die volgens hen niet de bedoeling had om mensen aan te zetten tot brandstichting. Met de protestactie wilden de commune-leden een duidelijke parallel trekken tussen de brand in Brussel en het leed dat de bevolking in Vietnam werd aangedaan. Volgens de schrijvers en deskundigen viel de flyeractie onder de artistieke vrijheid en daarom moesten de beschuldigingen volgens hen van tafel worden geveegd. De rechter was dezelfde mening toegedaan en sprak Fritz Teufel en Rainer Langhans op 22 maart 1968 vrij.

Vertrouwen

Door de werkzaamheden die Peter Urbach als klusjesman deed voor Kommune 1, won hij steeds meer het vertrouwen van de linkse militanten. Zo zou hij wapens, brandbommen en uitrusting hebben geleverd aan commune-leden, maar ook aan de latere oprichters van de terreurgroepen Rote Armee Fraktion (RAF) en de 2 Juni-Beweging. Hieronder waren Andreas Baader, Horst Mahler en Michael ‘Bommi’ Bauman.

Moordaanslag op Rudi Dutschke

Op 11 april 1968 vond er een moordaanslag plaats op de linkse studentenleider Rudi Dutschke bij het kantoor van de Socialistische Duitse Studentenbeweging (SDS). De aanslag werd uitgevoerd door de rechts-extremistische ongeschoolde arbeider Josef Bachmann, die Dutschke twee keer in zijn hoofd schoot. Een derde kogel trof hem in zijn linkerschouder. Dutschke overleefde de aanslag maar was er zeer slecht aan toe en moest jarenlang revalideren. Hij herstelde echter nooit meer volledig van de opgelopen verwondingen. Dat Bachmann de aanslag had gepleegd vanwege rechts-extremistische opvattingen werd al snel duidelijk toen tijdens zijn arrestatie bleek, dat hij een exemplaar van de extreemrechtse krant ‘Deutsche National-Zeitung’ bij zich had. In deze krant stond een artikel over Rudi Dutschke met de ophitsende kop:

‘Stop Dutschke nu! Anders komt er een burgeroorlog.’

Paasrellen

Ook de rechts-conservatieve kranten van het mediaconcern van Axel Springer hadden zeer negatief geschreven over de opkomst van studentenleider Rudi Dutschke en de socialistische buitenparlementaire oppositie. Kranten zoals Bild Zeitung waarschuwden in hun berichtgeving bijna dagelijks voor het ‘Rode gevaar’. Na de moordaanslag op Dutschke richtte de woede van de studenten zich dan ook vooral op de Springer-media. De conservatieve kranten hadden de haat aangewakkerd tegen de socialistische studentenbeweging en daarmee Josef Bachmann in feite opgehitst tot het plegen van deze daad.

Gewelddadige protesten

Zo’n 2.000 tot 3000 socialistische studenten gingen de straat op en trokken richting het Springer-gebouw aan de West-Berlijnse Kochstrasse. Daar werden ze opgewacht door een politiemacht van zo’n 350 agenten die het Springer-concern moesten beschermen. Tijdens de gewelddadige protesten werden bedrijfsauto’s van Springer in brand gestoken, ruiten ingegooid met stenen en muren beklad. De politie probeerde de demonstranten te verjagen met waterkanonnen, maar de gewelddadige protesten gingen onverminderd door. De protesten tegen de Springer-Media gingen de geschiedenis in als de zogenaamde ‘Paasrellen’.

 

Molotovcocktails

De gewelddadige protesten sloegen al snel over naar andere grote West-Duitse steden, zoals Hamburg, Keulen en München. Bij Springer-kantoren in het hele land probeerden jongeren de distributie van Springer-kranten te voorkomen. Ook Peter Urbach, Dieter Kunzelmann, Fritz Teufel en Rainer Langhans deden aan de protestacties mee. Urbach had een rieten mand bij zich met daarin een aantal molotovcocktails, die hij uitdeelde onder de demonstranten. De betogers duwden auto’s ondersteboven zodat de voertuigen opengingen en ze gemakkelijk bij de tanks konden. Vervolgens werden de molotovcocktails aangestoken en gingen de wagens in vlammen op.

Diskrediet

Door undercoveragent Peter Urbach molotovcocktails te laten verspreiden binnen de links-radicale scene wilde de geheime dienst de protestbeweging en de buitenparlementaire oppositie zichzelf in diskrediet laten brengen, zodat de publieke opinie zich snel tegen de socialistische jongeren zou keren. Echter, keerde de rust in de West-Duitse steden weer terug en kregen de protesten de vorm van vreedzame ‘sit-ins’.

 

Aanschaf vuurwapens

In februari 1969 (bijna een jaar na de Paasrellen) benaderde Peter Urbach de medeoprichter van het Rote Presse Korrespondenz (RPK), Herrmann von Rohde. Het RPK was een West-Berlijns weekblad van de buitenparlementaire oppositie. Urbach zou Von Rohde naar verluidt 50 gestolen Beretta-pistolen van de politie hebben aangeboden, als voorbereiding op de ‘revolutionaire gewapende strijd’ van de linkse militanten. Korte tijd later planden leden van de SDS een reis naar Italië om daar relaties aan te knopen met Griekse antifascisten, die streden tegen de Griekse militaire dictatuur.

Verschillende versies van getuigenverklaringen

Toen Peter Urbach hoorde dat SDS-leden voor deze ontmoeting naar Italië gingen, bood hij hun aan om vuurwapens en ander materiaal te leveren. In 1969 en 1970 reisden Peter Urbach, de linkse advocaat Horst Mahler en verschillende andere SDS-leden, meerdere keren naar Italië en België om daar vuurwapens aan te schaffen. Of er tijdens deze reizen ook daadwerkelijk wapens zijn aangeschaft is nooit helemaal duidelijk geworden, omdat er verschillende versies bestaan van getuigenverklaringen.

 

Staatsbezoek Richard Nixon

Op 27 februari 1969 bracht de Amerikaanse president Richard Nixon een staatsbezoek aan West-Berlijn. Linkse militanten hadden plannen gemaakt om een bom te laten ontploffen langs de officiële route van het presidentiële konvooi. Peter Urbach zou de aanslagplegers 12 explosieven met tijdsontstekers hebben geleverd. Hij verspreidde de explosieven voornamelijk via de ‘Republikeinse Club’ in de Wielandstrasse, een belangrijke ontmoetingsplek voor links-radicalen in West-Berlijn. Ook de Republikeinse Club was onderdeel van de buitenparlementaire oppositie. Een van de bommen werd geplaatst op een steiger bij het octrooibureau in het stadsdeel Kreuzberg. De aanslag had waarschijnlijk niet het doel om slachtoffers te maken, maar was puur bedoeld om schrik aan te jagen.

Bom gaat niet af

Door een kapotte ontstekingskabel ging het explosief echter niet af (net zoals de meeste bommen die door Peter Urbach aan de linkse militanten werden geleverd). Na de mislukte aanslag haalden de linkse militanten Michael Baumann en Georg von Rauch het explosief bij de steiger weg en namen het mee naar de ‘Wieland-kommune’, in het West-Berlijnse stadsdeel Charlottenburg. Deze commune was opgericht door de zogenaamde ‘Hasj-rebellen’ en was geïnspireerd op de politiek gemotiveerde woongemeenschap Kommune 1. Baumann en Von Rauch haalden het explosief uit elkaar en plaatsten de onderdelen in de koelkast van de Wieland-kommune. Vermoed wordt dat Peter Urbach het explosief doelbewust onklaar heeft gemaakt om te voorkomen dat er daadwerkelijk slachtoffers zouden vallen.

Koelkast

Ongeveer een week na de mislukte bomaanslag tijdens het bezoek van Richard Nixon, viel de politie de woongroepen Kommune 1 en de Wieland-kommune binnen om huiszoekingen te doen. Mogelijk waren ze door iemand getipt over de mislukte aanslag. De agenten doorzochten het pand van de Wieland-kommune doorgrondig, maar verzuimden om in de koelkast te kijken. Daardoor werden de bomonderdelen niet gevonden en werd er niemand aangehouden. Echter, trof de politie wel een brandbom aan bij Kommune 1. Op die locatie konden wél commune-leden worden gearresteerd. Zo werden er arrestatiebevelen uitgevaardigd tegen Dieter Kunzelmann en Rainer Langhans. Volgens de West-Duitse autoriteiten waren ze op dat moment bezig met de voorbereidingen van een aanslag.

Arrestatie Kunzelmann en Langhans

De arrestatie van Kunzelmann en Langhans leidde tot een aantal gewelddadige demonstraties van de buitenparlementaire oppositie in West-Berlijn. Later bleek dat er helemaal geen officiële aanklachten waren tegen de twee links-radicalen. Waarschijnlijk wilde de West-Duitse geheime dienst alleen maar voorkomen dat hun undercoveragent Peter Urbach zou worden ontmaskerd. Urbach opereerde op dat moment immers in de kern van de linkse terreurscene en was daarmee zeer belangrijk geworden voor de geheime dienst. Na een maand in hechtenis te hebben gezeten werden Dieter Kunzelmann en Rainer Langhans weer vrijgelaten. Kunzelmann zou later verklaren dat Peter Urbach de brandbom bij Kommune 1 had neergelegd, zodat het explosief door de politie zou worden gevonden.

 

Vuurwapen voor Horst Mahler

Een aantal vervolgde links-radicale studenten werd destijds bijgestaan door de socialistische advocaat Horst Mahler, die al vroeg betrokken was bij de buitenparlementaire oppositie in de Bondsrepubliek. Zo was hij niet alleen de advocaat van de commune-leden Fritz Teufel en Rainer Langhans, maar ook had hij de familieleden van Benno Ohnesorg bijgestaan. Benno Ohnesorg was een student die op 2 juni 1967 in West-Berlijn werd doodgeschoten door een politieagent, tijdens een demonstratie tegen het staatsbezoek van de sjah van Perzië.

Browning 9 mm

Daarnaast was Horst Mahler de advocaat van Andreas Baader en Gudrun Ensslin die werden verdacht van brandstichting in twee warenhuizen in Frankfurt op 2 april 1968. Mahler (die een burgerlijk advocatenkantoor had met een oriëntatie op de economische middenklasse) werd steeds verder meegetrokken in de radicale antikapitalistische en imperialistische ideeën van de militante studenten. Tijdens het strafproces tegen Baader en Ensslin sloot Horst Mahler zich zelfs aan bij hun revolutionaire gewapende strijd. Peter Urbach zou het eerste vuurwapen – een Browning 9 mm – voor Mahler hebben geregeld.

 

Eerste arrestatie Andreas Baader

Andreas Baader en Gudrun Ensslin werden in 1968 veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf, maar mochten hun hoger beroep in vrijheid afwachten. Ze sloegen echter op de vlucht en doken onder in Frankrijk en Italië. In Italië werden ze eind 1969 door Horst Mahler bezocht. In februari 1970 keerden Baader en Ensslin op initiatief van Mahler terug naar West-Berlijn. Echter, werd Baader op 4 april 1970 gearresteerd door de politie tijdens een fictieve verkeerscontrole.

Speculaties

De geheime dienst wist dankzij de informatie van Peter Urbach dat Baader weer terug was in de Bondsrepubliek en kon daardoor een hinderlaag voor hem opzetten. Er waren op dat moment binnen de links-radicale scene al speculaties dat Urbach weleens een informant van de geheime dienst zou kunnen zijn, maar na de arrestatie van Andreas Baader raakte Horst Mahler daarvan overtuigd.

Bevrijdingsactie

Andreas Baader zou echter niet lang vastzitten, want op 14 mei 1970 werd hij door zijn kameraden met geweld bevrijd uit het studiecentrum van het Duitse Centraal Instituut voor Sociale Vraagstukken (universiteitsbibliotheek). Baader was onder bewaking naar het studiecentrum gebracht omdat hij daar samen met de linkse journaliste Ulrike Meinhof onderzoek zou doen, voor het schrijven van een boek. Horst Mahler en Meinhofs uitgever Klaus Wagenbach hadden het verzoek voor de samenkomst in het studiecentrum ingediend en een belangrijke rol gespeeld bij de voorbereiding. Wagenbach wist echter niet dat de ontmoeting tussen Baader en Meinhof een vooropgezet plan was om Baader te laten ontsnappen.

Baader-Meinhof-Groep

Tijdens de bevrijdingsactie raakten een medewerker van het studiecentrum en een gevangenbewaarder zwaargewond. Later bleek dat ook Ulrike Meinhof in het complot zat. Het was echter de bedoeling dat ze na de bevrijdingsactie zou doen alsof ze overdonderd en geschrokken was door de actie, maar het liep anders. Ze besloot om met Baader en de andere militanten weg te vluchten en ook ondergronds te gaan. De bevrijdingsactie wordt gezien als de geboorte van de ‘Baader-Meinhof-Groep’, die later bekend zou worden als de Rote Armee Fraktion (RAF).

Jordanië

Op 22 juni 1970 vlogen Horst Mahler, Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof en een aantal andere links-radicalen van Oost-Berlijn naar de Syrische hoofdstad Damascus. Van daaruit reisden ze door naar een militair trainingskamp van de Palestijnse verzetsbeweging al-Fatah in Jordanië. Daar werden de West-Duitse militanten enkele weken getraind in het hanteren van zware automatische vuurwapens en leerden ze hoe ze zelf krachtige bommen konden fabriceren. In het kamp manifesteerde Andreas Baader zich als de leider van de groep. Door zijn autoritaire houding kwam hij in conflict met de Palestijnse strijders.

Peter Homann

Ook de links-radicaal Peter Homann kwam in conflict met Andreas Baader. Op een bepaald moment zou Baader zelfs aan de andere West-Duitse militanten hebben voorgesteld om Homann te liquideren. Volgens Homann zou Baader een gezamenlijke executie hebben voorgesteld (vermomd als schietincident) waaraan alle groepsleden moesten deelnemen. Toen de Palestijnen lucht kregen van de liquidatieplannen hielpen ze Peter Homann uit het kamp ontsnappen. Vervolgens benaderde Homann de Duitse journalist Stefan Aust en informeerde hij hem over de verblijfplaats van Ulrike Meinhofs kinderen. De twee meisjes, Bettina en Regine, waren al sinds de bevrijding van Andreas Baader spoorloos.

Sicilië

Direct na de bevrijdingsactie van Andreas Baader uit het studiecentrum in West-Berlijn, waren de kinderen van Ulrike Meinhof door een kameraad opgehaald uit een appartement in Bremen. Die bracht hen door naar de dierentuin in Berlijn, waar de linkse militant Monika Berberich op hen wachtte. Vervolgens reed Berberich met de meisjes via Frankrijk en het vasteland van Italië door naar Sicilië. Daar werden de kinderen ondergebracht in een noodopvangkamp voor mensen die dakloos waren geworden, door een uitbarsting van de vulkaan Etna. Monika Berberich vertrok later zelf ook naar Jordanië. Peter Homann vertelde Stefan Aust dat er plannen waren om de meisjes over te laten vliegen naar Jordanië en ze daar onder te brengen in een kamp voor Palestijnse weeskinderen. In september 1970 haalde Aust de zusjes op en bracht ze terug naar hun vader Klaus Rainer Röhl.

 

Aanslag Joods gemeenschapscentrum

In 2005 onthulde de historicus Wolfgang Kraushaar dat Peter Urbach ook de bom had geleverd, die gebruikt werd bij een mislukte aanslag op een Joods gemeenschapscentrum in West-Berlijn, door de terreurorganisatie Tupamaros West-Berlijn (TW). Deze stadsguerrillagroep (die bestond van november 1969 tot juli 1970) was mede-opgericht door Dieter Kunzelmann van Kommune 1. TW was in die periode verantwoordelijk voor een aantal bomaanslagen en brandstichtingen. Op 9 november 1969 beraamde TW een bomaanslag op het Joodse gemeenschapscentrum in de West-Berlijnse Fasanenstrasse. Het explosief voor de aanslag zou zijn geleverd door Peter Urbach.

Kristallnacht

De dag voor de aanslag was niet toevallig gekozen, want het was die dag precies 31 jaar geleden dat de Kristallnacht had plaatsgevonden. Tijdens de Kristallnacht op 10 november 1938 werden er in heel Duitsland ruim 1400 synagogen in brand gestoken en talloze Joodse huizen, winkels, bedrijven, scholen, begraafplaatsen en ziekenhuizen vernield. Deze pogrom was de eerste grote opmaat naar de Jodenvervolging die uiteindelijk resulteerde in de Holocaust.

Albert Fichter

Om de Kristallnacht te herdenken was er in het gemeenschapscentrum een herdenkingsdienst georganiseerd, waarbij meer dan 200 mensen aanwezig zouden zijn. De terrorist Albert Fichter had de bom van Peter Urbach (kort voordat de herdenkingsdienst begon) verstopt in een drankautomaat. Het explosief had tijdens de herdenkingsplechtigheid moeten ontploffen, maar omdat het was voorzien van een verouderd ontstekingsmechanisme ging het niet af. De volgende dag werd de bom ontdekt en door de politie onschadelijk gemaakt. Explosievenexperts van de West-Berlijnse politie zeiden later dat het gemeenschapscentrum aan een enorme ramp was ontsnapt. Als de bom wel was afgegaan, dan waren er zonder enige twijfel tientallen doden en gewonden gevallen. Ook het gebouw zou compleet zijn verwoest.

Spijt

Albert Fichter gaf in 2005 toe dat hij destijds de bom had geplaatst. Terugkijkend had hij spijt en zag hij zijn actie als een van de grootste fouten van zijn leven. Naar eigen zeggen zag Fichter zijn hele omgeving destijds als vijandig en voelde hij zichzelf een verkeerd begrepen slachtoffer. Fichter zou de bom zelf hebben gesaboteerd, zodat hij niet kon ontploffen. Volgens hem was het alleen maar de bedoeling geweest om de ‘zionistische bijeenkomst’ te bedreigen en de Joodse gemeenschap schrik aan te jagen. Dit in tegenstelling tot de andere terroristen van Tupamaros West-Berlijn, die volgens hem wél slachtoffers wilden maken. Zijn kameraden hadden een bloedbad verwacht en waren niet op de hoogte van de sabotage.

Bekentenisbrief

Op de avond van 9 november 1969 publiceerde Tupamaros West-Berlijn een bekentenisbrief met de titel ‘Shalom en napalm’. In deze brief werden de slachtoffers van de Holocaust bestempeld als fascisten. TW schreef dat de Joden die tijdens het naziregime door het fascisme werden verdreven, nu zelf de rol van fascist op zich hadden genomen, omdat ze de Palestijnen wilden uitroeien. ‘Napalm’ was een duidelijke verwijzing naar de bommen die de Verenigde Staten tijdens de oorlog in Vietnam gebruikte. Volgens Wolfgang Kraushaar zagen de terroristen van TW de staat Israël, vooral als voorhoede, van het grote imperialistische Amerika.

Agit 883

Voor de terroristen van TW stond zionisme dan ook gelijk aan racisme en onderdrukking. Tupamaros West-Berlijn rechtvaardigde de terreuractie in het controversiële ondergrondse anarchistischlibertaire tijdschrift Agit 883. Ze wilden dat de buitenparlementaire oppositie in de Bondsrepubliek minder prioriteit gaf aan het steunen van de Vietcong, maar zich meer ging focussen op de strijd van de Palestijnen tegen Israël. Het is mogelijk dat TW de aanslag op het Joodse gemeenschapscentrum plande in opdracht van de Palestijnse guerrillabeweging al-Fatah. Daarvoor is echter nooit bewijs gevonden.

Antisemitische campagne

Na de mislukte aanslag kreeg Albert Fichter ruzie met Dieter Kunzelmann. Fichter beschuldigde Kunzelmann ervan een Jodenhater te zijn, die hem had ingezet voor een antisemitische campagne. Kunzelmann zou Fichter daarna hebben bedreigd met een vuurwapen. Om vervolging door justitie te voorkomen vluchtte Albert Fichter naar het buitenland. De precieze rol van Peter Urbach bij de mislukte bomaanslag op het Joodse gemeenschapscentrum is altijd onduidelijk gebleven. Het is heel goed mogelijk dat hij bewust een defecte ontsteker had geleverd, om te voorkomen dat er slachtoffers zouden vallen.

Geen officiële aanklacht

Door Urbachs informatie hadden de West-Duitse autoriteiten een aantal verdachten op het oog. Vervolgens werden de resultaten uit het politieonderzoek (zoals dadersporen en getuigenverklaringen) doorgegeven aan het Openbaar Ministerie. Echter werd er nooit een officiële aanklacht ingediend door de officier van justitie en werd er nooit iets met het eindrapport gedaan.

Dubbelrol

Het blijft onduidelijk waarom dat nooit is gebeurd, maar vermoed wordt dat dat te maken heeft gehad met de dubbelrol van Peter Urbach. Mogelijk waren de autoriteiten bang dat zijn activiteiten als undercoveragent bekend zouden worden. Als destijds aan het licht was gekomen dat de West-Duitse geheime dienst mogelijk betrokken was geweest bij de mislukte aanslag op het Joodse gemeenschapscentrum, dan zou dat voor de Bondsrepubliek een enorme reputatieschade hebben betekend.

Arrestatie en veroordeling Horst Mahler

Op 8 oktober 1970 werd Horst Mahler samen met Monika Berberich, Brigite Asdonk en Ingrid Schubert gearresteerd in West-Berlijn. Tijdens het strafproces in 1971 werd Peter Urbach opgeroepen als getuige in de zaak, waardoor zijn rol als spion bekend werd. Mahler werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar voor zijn betrokkenheid bij een bankoverval en de bevrijdingsactie van Andreas Baader. Monika Berberich kreeg 12 jaar cel opgelegd wegens het steunen van een criminele organisatie en deelname aan de Baader-bevrijding. Brigite Asdonk werd veroordeeld tot 12 jaar cel voor betrokkenheid bij een bankoverval. Ingrid Schubert werd door de rechtbank veroordeeld tot 13 jaar gevangenisstraf wegens de bevrijding van Baader, poging tot moord en meerdere bankovervallen.

Lorenz-ontvoering

Tijdens zijn detentie maakte Horst Mahler zich los van de RAF en wendde hij zich tot de kleine maoïstische partij KPD-AO. Op 27 februari 1975 ontvoerden terroristen van de linkse anarchistische terreurgroep 2 Juni-Beweging de christendemocratische politicus Peter Lorenz. De 2 Juni-Beweging eiste dat Horst Mahler, Gabriele Kröcher-Tiedemann, Verena Becker, Rolf Heissler, Ingrid Siepmann en Rolf Pohle uit de gevangenis zouden worden vrijgelaten, in ruil voor de vrijlating van Lorenz. Vervolgens besloot de West-Duitse regering in te gaan op de eisen. Horst Mahler besloot echter dat hij in de gevangenis wilde blijven zitten om zijn straf uit te dienen. De andere vijf gevangenen werden vrijgelaten en naar het Zuid-Jemenitische Aden gevlogen. Daarna werd Peter Lorenz ongedeerd vrijgelaten door zijn ontvoerders.

 

Overlijden

Door de getuigenis van Peter Urbach liep hij een groot risico om slachtoffer te worden van represailleacties door linkse terroristen. Daarom moest hij worden opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma en vertrok hij naar het buitenland. Er is weinig bekend over zijn verdere leven en zijn latere verblijfplaats(en). Op 3 mei 2011 overleed Urbach op 70-jarige leeftijd in het Californische Santa Barbara. Zijn verblijfplaats werd bekend omdat hij onder zijn eigen naam in de overlijdensberichten werd vermeld. In tegenstelling tot wat men altijd heeft gedacht heeft hij nooit een nieuwe identiteit gekregen.

Pijpfitter in een kerncentrale

De dood van Peter Urbach werd pas in maart 2012 bekend gemaakt in het Duitse weekblad Der Spiegel. Volgens het blad zou Urbach in 1971 (kort nadat hij had getuigd) samen met zijn toenmalige vrouw en twee zoons naar de Verenigde Staten zijn vertrokken. Daar werd het gezin een periode financieel ondersteund door de West-Duitse geheime dienst. Later zou Urbach een baan hebben gevonden als pijpfitter. In die hoedanigheid zou hij onder meer hebben meegewerkt aan de bouw van de Diablo Canyon-kerncentrale in San Luis Obispo County. Nadat hij van zijn eerste echtgenote was gescheiden zou hij meerdere keren zijn hertrouwd.

Mei-offensief

Peter Urbach was dus al naar het buitenland vertrokken voordat de Rote Armee Fraktion de eerste grote aanslagen pleegde. Voorbereid op de gewapende strijd en militair gedrild waren de RAF-leden na hun verblijf in het Palestijnse kamp in Jordanië teruggekeerd naar de Bondsrepubliek. Na hun terugkomst in West-Duitsland planden ze een reeks aanslagen die de geschiedenis in zou gaan als het zogenaamde ‘Mei-offensief’. Tussen 11 en 24 mei 1972 pleegde de terreurorganisatie tal van terroristische misdrijven, waaronder bomaanslagen. De aanvallen werden uitgevoerd op faciliteiten van het Amerikaanse leger in West-Duitsland en twee politiebureaus.

Klopjacht op de terroristen

Daarnaast plaatsen RAF-terroristen een bom onder de auto van Wolfgang Buddenberg, een onderzoeksrechter bij het Federale Hof van Justitie. Toen de bom ontplofte zat hij echter niet in het voertuig. Zijn vrouw Gerta Buddenberg die wel in de auto zat raakte zwaargewond. Ook pleegde de Rote Armee Fraktion een bomaanslag op de uitgeverij van Axel Springer in Hamburg. Het Mei-offensief resulteerde in 4 dodelijke slachtoffers en meer dan 70 gewonden. De schok in de Bondsrepubliek was groot. Nooit eerder had het naoorlogse Duitsland te maken gehad met zoveel geweld. Na het Mei-offensief volgde er een enorme klopjacht op de daders.

Arrestatie kopstukken RAF

De groots opgezette politieactie was succesvol want tussen 1 juni 1972 en 9 juli 1972 werden de kopstukken van de RAF allemaal gearresteerd, op verschillende locaties in West-Duitsland. Op 1 juni 1972 werd Andreas Baader samen met de RAF-leden Jan-Carl Raspe en Holger Meins opgepakt in Frankfurt am Main. Op 7 juni 1972 arresteerde de politie Gudrun Ensslin in Hamburg en twee dagen later – op 9 juni – konden Brigitte Mohnhaupt en Bernhard Braun in West-Berlijn in de boeien worden geslagen. Ulrike Meinhof werd op 15 juni 1972 aangehouden in Langenhagen. Daarnaast werden er nog een aantal andere terroristen gearresteerd zoals Irmgard Möller, Klaus Jünschke en Siegfried Hausner.

Tweede generatie

De arrestatie van de RAF-kopstukken na het Mei-offensief in 1972 betekende echter niet dat het gedaan was met de Rote Armee Fraktion, want buiten de gevangenismuren werd een tweede generatie RAF-terroristen klaargestoomd voor de gewapende revolutionaire strijd. Echter, streefden de tweede generatie RAF-leden andere doelen na. Waar de eerste generatie RAF-terroristen zich vooral richtten op de strijd tegen de conservatieve kapitalistische klassenmaatschappij en het imperialisme in de wereld, waren de terreuracties van de tweede generatie RAF-terroristen vooral bedoeld als pressiemiddel om RAF-gedetineerden vrij te krijgen uit de gevangenis.

Aanwakkeren van terrorisme

In welke mate de West-Duitse geheime dienst precies binnen de linkse terreurscene was geïnfiltreerd is nooit helemaal opgehelderd. Wel is uit onderzoek gebleken dat naast Peter Urbach, ook de links-radicalen Verena Becker en Ulrich Schmücker informanten van de geheime dienst waren. Dit heeft geleid tot controverse en speculatie over de rol van de geheime dienst in het aanwakkeren van het terrorisme in de Bondsrepubliek.

 

Terug naar boven ↑