Grote coalitie
Auβerparlamentarische-Opposition (APO) betekent ‘buitenparlementaire oppositie’. Wanneer men het heeft over de APO dan bedoelt men meestal specifiek de politieke protestbeweging in West-Duitsland, die in de tweede helft van de jaren 60 opkwam. De APO vormde een centraal onderdeel van de Duitse studentenbeweging. Veel van deze studenten waren teleurgesteld over de zogenaamde ‘grote coalitie’ in het kabinet van de Bondsrepubliek, die werd gevormd door de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland (SPD) en de christendemocraten (CDU/CSU). De APO en de studentenbeweging worden vaak in één adem genoemd, omdat het aan het eind van de jaren 60 de meest prominente vorm van buitenparlementaire oppositie was. Met name de Sozialistische Deutsche Studentenbund (SDS) speelde hierin een belangrijke rol.
Universiteitspolitiek en Vietnamoorlog
Demonisering door Duitse media
Protesten tegen de noodwetten
De APO streed onder andere tegen de invoering van de zogenaamde ‘noodwetten’, waarmee de regering het parlement in uitzonderingssituaties buiten spel kon zetten. Deze wetswijzigingen deden veel mensen denken aan de Rijksdagbrandverordening en de machtigingswet uit 1933, waardoor Adolf Hitler uiteindelijk de macht kon grijpen. Daarnaast zagen ze de noodwetten als een verregaande aantasting van hun burgerrechten zoals bewegingsvrijheid en privacy. De enige oppositiepartij in het West-Duitse parlement na de vorming van de grote coalitie, was de Freie Demokratische Partei (FDP). Echter had deze partij met hooguit 49 zetels maar weinig in de melk te brokkelen. Volgens de studenten was het voeren van buitenparlementaire oppositie dan ook noodzakelijk. Samen met de grote vakbonden in de Bondsrepubliek organiseerde de APO massale protesten tegen de noodwetten.
Universiteitspolitiek en Vietnamoorlog
De APO in de Bondsrepubliek bestond voornamelijk uit studenten. Veel van deze jongeren waren boos, omdat er te weinig banen voor hen waren. Daarnaast wilden de leden van de APO ook dat de universiteitspolitiek zou worden gedemocratiseerd. De universiteiten waren in hun ogen ouderwets en waren toe aan hervormingen. De buitenparlementaire oppositie had ook veel kritiek op de kapitalistische consumptiemaatschappij en trok fel van leer tegen de oorlog in Vietnam. Daarom toonden ze solidariteit met de Vietcong en hun guerrillastrijd tegen de Verenigde Staten. De APO wilde de Duitse samenleving fundamenteel veranderen en streefde een socialistische revolutie na. Ze experimenteerden met nieuwe samenlevingsvormen zoals politiek gemotiveerde communes en probeerden nieuwe vormen van protesten uit. De leden van deze communes ging hierbij vaak over de schreef en werden met enige regelmaat gearresteerd en vervolgd voor hun acties.
De dood van Benno Ohnesorg
De buitenparlementaire oppositie in West-Duitsland werd gesteund door een groot aantal intellectuelen en filosofen, waaronder Jean-Paul Sartre. In Frankrijk waren eind jaren 60 ook studentenprotesten, maar de situatie was daar anders. Daar ontstond juist solidariteit tussen de studenten en de arbeiders. In Frankrijk werden veel van de demonstraties – die zeer gewelddadig waren – georganiseerd door de studentenbeweging en de vakbonden samen. Ook de betogingen in de Bondsrepubliek Duitsland verliepen steeds gewelddadiger. Tijdens een studentendemonstratie tegen het staatsbezoek van de Sjah van Perzië op 2 juni 1967, werd de student Benno Ohnesorg doodgeschoten door een politieagent. Deze gebeurtenis wordt wel gezien als de belangrijkste aanleiding voor de radicalisering van de socialistische studentenbeweging. Door de radicalisering van studenten en hun strijd tegen de gevestigde orde, werd de APO door de belangrijkste Duitse conservatieve media hard aangepakt.
Demonisering door Duitse media
Doordat veel kranten negatief over de buitenparlementaire oppositie schreven, richtte veel van de woede onder de studenten zich op uitgeverij Axel Springer, die veel van deze dagbladen uitgaf. Ze wilden een boycot van de Springer-pers, die zeer negatief over de studentenbeweging berichtte. Met name over studentenleider Rudi Dutschke velden de kranten een keihard oordeel. In februari 1968 vond er aan de Technische Universiteit in Berlijn een groot internationaal congres plaats over de oorlog in Vietnam. De hoofdspreker op het congres was de charismatische en flamboyante studentenleider Rudi Dutschke, die de aanwezigen opriep tot een socialistische revolutie. Tijdens de bijeenkomst werd niet alleen opgeroepen tot verzet tegen de Amerikaanse bemoeienis in Vietnam, maar ook tegen het westerse imperialisme. Dutschke werd door de Duitse media steevast omschreven als ‘het rode gevaar’. Meer dan 70% van de nieuwsmarkt in Berlijn werd gedomineerd door Axel Springer. Daarmee zou het bedrijf volgens de studenten een te groot monopolie hebben op de publieke opinie en dus te veel macht.
Aanslag op Rudi Dutschke
Nog geen jaar na de dood van Benno Ohnesorg probeerde Josef Bachmann, een arbeider uit München met een hekel aan communisten, Rudi Dutschke te vermoorden. De studentenleider overleefde de aanslag op zijn leven, maar raakte zwaargewond. De studentenbeweging hield de Springer-pers verantwoordelijk voor de aanval, omdat zij het maatschappelijke klimaat zouden hebben gecreëerd waarin dit kon gebeuren. Ze hadden al maanden alleen maar negatief over Dutschke geschreven en het was volgens de studenten slechts een kwestie van tijd geweest, voordat een dergelijke aanslag zou plaatsvinden. Na de aanslag verzamelden meer dan 5.000 woedende demonstranten zich bij het mediaconcern in West-Berlijn en scandeerden leuzen. Al gauw werd de betoging gewelddadig. Er werden stenen en molotovcocktails tegen de ramen aangegooid en bedrijfsbusjes gingen in vlammen op. Ook in andere West-Duitse steden werd gedemonstreerd tegen de uitgeverij en braken er heftige rellen uit. De politie stond machteloos.
De APO valt uiteen
Na de rellen bespraken de leden van de APO welke geweldsmiddelen in de toekomst verstandig en legitiem waren, om hun eigen socialistische doelen na te streven. Ook werd er nagedacht over een partizanenpers die ingezet kon worden als geweldsinstrument tegen de macht van de grote uitgeverijen. Een maand na de aanslag op Rudi Dutschke werden de noodwetten toch aangenomen door het Duitse parlement en viel een van de belangrijkste drijfveren voor de buitenparlementaire oppositie weg. Daarna vonden er her en der nog wel protestacties plaats, maar in het najaar van 1968 begon de APO langzaam maar zeker uit elkaar te vallen. Binnen de Socialistische Duitse Studentenbond was inmiddels een interne machtsstrijd gaande en veel leden hadden ruzie met elkaar. Ook over de politieke koers die door de SDS gevaren moest worden, was te veel verdeeldheid. Hierdoor kon de studentenbond niet meer als één geheel naar buiten treden.
Nieuwe sociale bewegingen
Eind 1968 werden de Duitse Communistische Partij (DKP) en de Communistische Partij van Duitsland/Marxistisch-Leninisten (KPD/ML) opgericht. Zonder de APO was de oprichting van deze partijen ondenkbaar geweest. De versnippering en radicalisering die plaatsvond aan het eind van de jaren 60, raakte steeds meer los van de werkelijke politieke en sociale processen. Na 1969 speelde de APO dan ook geen grote rol meer in de Bondsrepubliek. Er werd nog wel buitenparlementaire oppositie gevoerd, maar die had nauwelijks nog invloed. Veel oud APO-leden sloten zich begin jaren 70 aan bij allerlei nieuwe sociale protestbewegingen. Deze organisaties richtten zich vooral op milieubescherming en streden onder meer tegen kernenergie. Degenen die betrokken waren geweest bij de APO en de protesten van 1968 zouden bekend komen te staan als de ‘generatie van ‘68’. Een aantal van hen zou later unieke politieke paden ontwikkelen en sommigen kwamen zelfs terecht in de Duitse regering. Een van hen is de voormalige minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer.
Gewapende strijd
Er waren echter ook APO-leden die volhardden in hun strijd voor een socialistische revolutie. Zij kozen voor de gewapende oppositie en gingen ondergronds. Een van die radicale groepen die eind jaren 60 ontstond was de Rote Armee Fraktion (RAF). De RAF zou zich in de jaren 70 ontpoppen tot een keiharde terreurorganisatie die nergens voor terugdeinsde. Om hun idealen te verwezenlijken pleegden de geradicaliseerde APO-activisten tal van geweldsdelicten zoals bankovervallen, inbraken, ontvoeringen, moorden en bomaanslagen. Bij deze terreurdaden kwamen zeker 34 mensen om het leven en raakten vele tientallen mensen gewond. Bekende oud-APO-leden die uiteindelijk kozen voor de gewapende strijd waren Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Ulrike Meinhof.
Bronnen:
Rudi Dutschke en Ulrike Meinhof: Verhaal van een politieke vriendschap (Jutta Ditfurth).
De buitenparlementaire oppositie – de mythe van de jaren 1968 (Ruth Hasberg).