Rudi Dutschke en de APO
Rudi Dutschke was een van de belangrijkste mensen binnen de West-Duitse studentenbeweging in de jaren 60. Hij was de leider van de Socialistische Duitse Studentenvereniging SDS en werd door veel linkse jongeren gezien als de Che Guevara van de Bondsrepubliek. Hij speelde niet alleen een belangrijke rol binnen de studentenbeweging, maar was ook actief binnen de buitenparlementaire oppositie (APO). Dutschke was een begenadigd spreker en stond bekend om zijn vurige toespraken. Gevoed door marxistische sympathieën streef hij een socialistische revolutie na. Daarnaast was hij een fel tegenstander van de oorlog in Vietnam en organiseerde hij regelmatig grote anti-Amerikaanse demonstraties. De opkomst van deze omstreden studentenleider werd door de gevestigde orde en de media dan ook met argusogen bekeken.
Studie aan de Universiteit van Berlijn
Begin van de studentenrevolutie
Leider van de Duitse Socialistische Studentenvereniging
Radicalisering van West-Duitse studenten
Terugkeer in de West-Duitse politiek
Jeugd in de DDR
Rudi Dutschke werd op 7 maart 1940 geboren in Schönefeld (Brandenburg) als jongste zoon in een Luthers gezin van vier kinderen. In 1949 werd Schönefeld bij de Duitse Democratische Republiek (Oost-Duitsland) gevoegd en werd de toen negenjarige Dutschke een staatsburger van de DDR. Dutschke deed veel aan sport en wilde later graag sportverslaggever worden. Al op jonge leeftijd werd hij actief binnen de protestantse jeugdbeweging en werd hij lid van de Vrije Duitse Jeugd (FDJ) een Duitse communistische jeugdbeweging. De FDJ maakte deel uit van het onderwijssysteem in de DDR en door zijn lidmaatschap kon Rudi Dutschke zijn kansen op een passende opleiding vergroten.
Tegenstander van de SED
Als in 1956 de Hongaarse Opstand plaatsvindt wordt de zestienjarige Dutschke politiek actief. De massale volksopstand in Hongarije was gericht tegen de stalinistische dictatoriale regimes, in zowel Hongarije zelf als in Polen. De demonstranten werden keihard aangepakt en er vielen honderden doden en gewonden. Rudi Dutschke koos de zijde van het democratisch socialisme, dat zich distantieerde van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. Daarnaast werd de jonge Dutschke in die periode een fel tegenstander van de Socialistische Eenheidspartij van Duitsland (SED). De SED was de regerende communistische partij in de DDR en had feitelijk alle macht in handen. Iedere vorm van oppositie werd door de SED resoluut de kop ingedrukt. In de periode dat Dutschke zijn opleiding aan het gymnasium afrondde, richtte de DDR zijn Nationale Volksleger op. Hij was echter niet van plan om deel te nemen in het Oost-Duitse leger en vluchtte in 1961 – vlak voordat de Berlijnse Muur werd gebouwd – naar West-Berlijn.
Studie aan de Universiteit van Berlijn
Rudi Dutschke ging sociologie studeren aan de Vrije Universiteit van Berlijn. Daarnaast volgde hij studies geschiedenis, etnologie en filosofie. Tijdens zijn opleiding kwam hij in aanraking met het marxisme en raakte hij geïnspireerd door Rosa Luxemburg, een Duitse marxistische politica en filosofe. Vervolgens sloot hij zich aan bij de Duitse Socialistische Studentenvereniging (SDS). Deze studentenbond, die in 1949 was opgericht, had nauwe banden met de sociaaldemocratische partij SPD. In het najaar van 1963 werd Dutschke lid van de ‘Gruppe Subversive Aktion’, een actiegroep die zeer kritisch was over de consumptiemaatschappij en de samenleving in het algemeen. Ook zijn goede vriend Bernd Rabehl sloot zich hierbij aan. Leden van de groepering organiseerden tal van protestacties om hun onvrede kenbaar te maken. Daarnaast publiceerde de Gruppe Subversive Aktion het tijdschrift ‘Schlag’. Dutschke voegde zich bij de redactie van dit blad en schreef allerlei artikelen over het marxisme en de uitwassen van het kapitalisme. Ook vroeg hij aandacht voor de erbarmelijke situatie in derdewereldlanden.
Begin van de studentenrevolutie
Dutschke ging aan de slag als onderzoeksassistent aan het Oost-Europese Instituut van de Vrije Universiteit. Ondertussen werden de demonstraties van de studentenbeweging steeds feller. Eind 1964 deed hij mee aan een betoging tegen het staatsbezoek van de toenmalige Congolese premier Moïse Tshombe aan West-Berlijn. Tshombe werd medeverantwoordelijk gehouden voor de moord op de Congolese politicus Patrice Lumumba in 1961. Daarnaast waren de studenten boos over de samenwerking van Tshombe met de voormalige Belgische koloniale machthebbers en internationale mijnbouwbedrijven. Deze maakten zich volgens de studenten niet alleen schuldig aan mensenrechtenschendingen en onderdrukking van bepaalde bevolkingsgroepen in Congo, maar ook aan ongebreidelde corruptie. Tijdens het staatsbezoek zou Tshombe door demonstranten vol in het gezicht zijn geslagen met tomaten. Deze protestactie wordt door velen gezien als het begin van de radicale revolutie van de Duitse studentenbeweging.
Huwelijk met Gretchen Klotz
In de zomer van 1964 ontmoette Dutschke zijn vriendin, de Amerikaans Gretchen Klotz. Ze gingen in 1965 samenwonen en ze steunde hem bij zijn politieke werkzaamheden. Klotz ging theologie studeren aan de Vrije Universiteit in Berlijn en studeerde in 1971 af met een masterdiploma. In deze periode maakte Klotz zich vooral sterk voor meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Op 23 maart 1966 trouwden Rudi en Gretchen. Tijdens hun huwelijk kregen ze drie kinderen. Ook als moeder bleef Klotz actief binnen de studentenbeweging.
Spreekverbod Erich Kuby
In 1965 organiseerde Rudi Dutschke tal van informatieavonden voor de Socialistische Duitse Studentenvereniging over de Vietnamoorlog en ageerde hij fel tegen de antikapitalistische dictatuur in de Sovjet-Unie. Volgens hem was de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (CPSU) allesbehalve socialistisch en voerde deze partij een onmenselijk industrieel beleid, dat er alleen maar op was gericht om de productiviteit en de prestaties van arbeiders te verhogen. In datzelfde jaar nam Dutschke deel aan betogingen bij de Vrije Universiteit tegen het spreekverbod van journalist Erich Kuby. De rector van de universiteit had Kuby verboden om te komen spreken, vanwege de kritiek die hij zeven jaar daarvoor had geuit op de naam ‘Vrije Universiteit’. Volgens Kuby was ‘Vrije’ in de naamgeving niet gepast, omdat het niet zou stroken met de wetenschappelijke en educatieve taken van een universiteit. Erich Kuby had de Berlijnse onderwijsinstelling dan ook nadrukkelijk ‘onvrij’ genoemd. Als gevolg daarvan kon Kuby een uitnodiging van de Algemene Studentencommissie, om deel te nemen aan een discussiepanel, niet accepteren.
Meer invloed binnen de SDS
Langzaam maar zeker verhardden de acties van de Gruppe Subversive Aktion zich. Op 5 februari 1966 startten leden van de actiegroep zonder medeweten van de SDS een postercampagne met als thema ‘Amerikanen uit Vietnam’. Daarbij werd de Vietnamoorlog bestempeld als genocide. De kranten in West-Berlijn namen direct aan dat de SDS achter deze uitingen zat en de studentenbeweging werd dan ook ernstig in verlegenheid gebracht. Dutschke toonde zich solidair met de uitvoerders van de postercampagne, maar dat werd hem niet door iedereen binnen de SDS in dank afgenomen. Een aantal oudere SDS-leden wilden Rudi Dutschke zelfs uitsluiten van de studentenbeweging. Dat liep uiteindelijk anders. Er volgde een intern debat en Dutschke verdedigde met succes het idee achter de postercampagne. Door deze ontwikkeling kreeg hij vrijwel onmiddellijk meer invloed binnen de socialistische studentenbeweging.
Blokkade academische carrière
Sinds de betogingen tegen het spreekverbod van journalist Erich Kuby had rector Hans-Joachim Lieber van de Vrije Universiteit in West-Berlijn stakende studenten geweigerd, om de publieke ruimtes van de school beschikbaar te stellen voor discussiebijeenkomsten. Rudi Dutschke was op dat moment zijn assistent en wilde promoveren op een proefschrift over de Hongaarse Marxistische filosoof Georg Lukács. Na conflicten over het politieke mandaat van de Algemene Studentencommissie, werd het assistentencontract van Dutschke aan de universiteit door Lieber niet verlengd. Daar bleef het niet bij, want later begon Lieber zelfs een tuchtprocedure tegen Dutschke en verschillende andere leden van de SDS. Hierdoor werd Dutschke als het ware schaakmat gezet en werd zijn academische carrière voorlopig geblokkeerd.
Bibliografie
In het voorjaar van 1966 was Dutschke een van de organisatoren van het landelijke Vietnam-congres in Frankfurt. De vooraanstaande Duits-Amerikaanse filosoof en socioloog Herbert Marcuse en hoogleraar Oskar Negt, zouden hier de belangrijkste presentaties geven. Ook de Duitse politicoloog Frank Deppe en de socialistische jurist Wolfgang Abendroth, namen op het congres het woord. In de nazomer van datzelfde jaar sprak Dutschke zich tijdens een bijeenkomst van SDS-afgevaardigden uit tegen de verregaande politisering van universiteiten. Door deze toespraak verwierf hij ook bekendheid buiten West-Berlijn. Vervolgens publiceerde hij een geselecteerde en becommentarieerde bibliografie over het revolutionair socialisme van Karl Marx.
Zeer uitgebreide kennis
Rudi Dutschke wilde niet zozeer dat deze geschriften werden opgevat als zuivere doctrines die strikt moesten worden nageleefd, maar eerder als dubbelwaardige antwoorden, op de historische veranderingen in de loop der tijd. Veel van deze geschriften had hij verkregen tijdens buitenlandse reizen binnen Europa en de Verenigde Staten. Door zijn lutherse opvoeding had het socialisme van Dutschke sterk christelijke wortels. Volgens hem was Jezus Christus dan ook de grootste revolutionair ooit. De bibliografie werd goed ontvangen door de leden van de SDS. Door deze bibliografie distantieerde Rudi Dutschke zich echter wel van de traditionele posities binnen de SDS. De opleidingsfunctionarissen voor de federale raad, Kurt Steinhaus en Frank Deppe, namen daarom ontslag. De bibliografie toonde aan dat de amper 26-jarige Dutschke beschikte over een zeer uitgebreide kennis van het vroege socialisme en anarchisme. Hij maakte zeer veel indruk binnen de studentenbeweging en ver daarbuiten.
De grote coalitie
Na de Duitse Bondsdagverkiezingen van 19 september 1965 werd de bestaande coalitie van de christendemocratische partijen CDU/CSU en de Vrije Democratische Partij (FDP), onder leiding van bondskanselier Ludwig Erhard voortgezet. Deze regering had echter maar weinig succes. Er heerste op dat moment grote onvrede onder de Duitse bevolking. Er was veel werkloosheid en het vertrouwen in de economie was tot een dieptepunt gedaald. Ruim een jaar later in oktober 1966 stapte de FDP – die het niet eens was met de begroting – uit het kabinet en viel de coalitie alweer uit elkaar. Zonder nieuwe verkiezingen te houden werd er onder leiding van Kurt Georg Kiesinger, in november van 1966 een nieuwe coalitie gevormd. Deze zogenaamde ‘grote coalitie’ bestond uit CDU/CSU en de sociaaldemocratische SPD. Voor de FDP was in de nieuwe regering geen plek meer. Rudi Dutschke vond dat deze grote coalitie – die zonder het uitschrijven van nieuwe verkiezingen was gesmeed – het gevolg was van het streven naar meer macht door de SPD, sinds haar integratie in het kapitalisme. Deze ongewenste situatie zou volgens Dutschke de West-Duitse democratie in gevaar kunnen brengen.
Arrestatie
Daarom riep Rudi Dutschke de sociaaldemocraten in West-Berlijn op, om samen met hem een buitenparlementaire oppositie (APO) te gaan voeren. Daarbij maakte hij gebruik van citaten van zijn grote inspiratiebron, de Duitse marxistische politica Rosa Luxemburg. Na een lezing eind december 1966 aan de Vrije Universiteit vroeg hij aan de Zuid-Vietnamese ambassadeur, of hij wist van de steun die de Zuid-Vietnamese plattelandsbevolking had voor de Vietcong. Het werd onrustig in de zaal en de aanwezige studenten scanderen de naam van Hồ Chí Minh. Vanaf dat moment werden Dutschke en verschillende andere leden van de studentenbeweging scherp in de gaten gehouden door de veiligheidsdiensten. Diezelfde maand zou Dutschke spreken tijdens een aantal wandelbetogingen tegen de Vietnamoorlog. Deze vreedzame demonstraties zouden plaatsvinden op de Kurfürstendamm in West-Berlijn. Echter ging dat feest niet door. De toenmalige senator Heinrich Albertz van Binnenlandse Zaken gooide roet in het eten en verbood de protesten. Met harde hand greep hij in en brak de demonstraties met geweld af. De politie sloeg in op de betogers en vernietigde hun spandoeken. In totaal werden er 86 mensen gearresteerd onder wie Rudi Dutschke en zijn vrouw Gretchen.
Leider van de Duitse Socialistische Studentenvereniging
De West-Duitse kranten schreven volop over Rudi Dutschke en noemden hem nu voor het eerst ‘de woordvoerder van de SDS’. Vanaf dat moment werd hij door de media gezien als dé studentenleider, maar dat betekende tegelijkertijd ook dat hij werd gezien als de organisator van de rellen. In het voorjaar van 1967 raakte de studentenleider bevriend met de linkse journaliste Ulrike Meinhof die artikelen schreef voor het linkse tijdschrift Konkret. Later dat jaar gaf Dutschke een lang interview aan Meinhof, waarin hij zijn visie gaf op de oorlog in Vietnam en het stalinisme in het Oostblok. Uit zijn ervaring met de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland had hij vastgesteld, dat deze politieke partij totaal ongeschikt was voor democratisering van onderaf. Daarom was Rudi Dutschke vastbesloten om van de SDS een echte politieke strijdorganisatie te maken.
Studentenprotesten in Frankrijk
Aan het einde van de jaren 60 ontstonden overal in Europa massale studentenprotesten. Veel betogers waren lid van linkse, communistische en anarchistische bewegingen. Vooral de studentenopstand in Parijs in 1968 verliep heftig. Overal in de Franse hoofdstad (maar ook elders in Frankrijk) braken rellen uit. De demonstraties waren vooral gericht tegen de gevestigde orde. De studenten hadden niet alleen kritiek op de heersende traditionele moraliteit, maar waren ook boos over de manier waarop het hele onderwijssysteem was georganiseerd. Daarnaast was er onvrede over de situatie op de arbeidsmarkt.
Hevige rellen
Toen de Franse regering de proteststakingen met bruut politiegeweld probeerde neer te slaan, sloeg de vlam in de pan. De rellen werden heftiger en overal braken onlusten uit. Er werden ruiten van winkels ingegooid, branden gesticht, brandkranen vernield en geparkeerde auto’s werden op kop zijn gezet. Hierop reageerde de autoriteiten met nog meer geweld. Bewapende agenten met gasmaskers bestreden de betogers met traangas en waterkanonnen. Stenen en stalen pijpen vlogen door de straten. Er vielen tal van gewonden. De Franse hoofdstad was in een ware geweldspiraal terechtgekomen. Het was oorlog in Parijs.
Nieuwe verkiezingen
De onlusten verspreidden zich al snel naar andere delen van Frankrijk en ook de arbeiders sloten zich bij de studentenprotesten aan. Bijna twee derde van de Franse arbeidersbevolking legde het werk neer. De situatie was inmiddels zo ernstig geworden dat de Franse overheid zelfs plannen maakte om militair in te grijpen. De Franse regering was de wanhoop nabij. President Charles de Gaulle zag zich genoodzaakt om het parlement te ontbinden en schreef nieuwe verkiezingen uit. Als gevolg daarvan namen de protestacties af. De arbeiders gingen weer aan het werk en de rust in het land keerde langzaam maar zeker weer terug. Na de Franse parlementsverkiezingen van 1968 bleek tegen alle verwachtingen in, dat er nog steeds voldoende steun was voor het gaullisme. Charles de Gaulle en zijn Union des Démocrates pour la République (Unie van Democraten voor de Republiek) behaalden zelfs een absolute meerderheid.
Radicalisering van West-Duitse studenten
Eind jaren 60 waren er niet alleen studentenprotesten in Frankrijk, maar ook in West-Duitsland, Tsjecho-Slowakije, de Verenigde Staten en Mexico ging het er heftig aan toe. Veel van deze demonstraties waren links georiënteerd en richtten zich onder meer tegen de oorlog in Vietnam, het gebruik van kernwapens en kernenergie, de onderdrukking van bepaalde bevolkingsgroepen, milieuverontreiniging, de consumptiemaatschappij en het imperialisme. Met name in het toenmalige West-Duitsland (de Bondsrepubliek) was de studentenbeweging goed georganiseerd. De Duitse studentenprotesten waren vooral gericht tegen de overheid en de kapitalistische maatschappij. Daarnaast was er onder de studenten veel woede over de oud-nazi’s, die overal in het land nog steeds hooggeplaatste posities innamen. Niet alleen binnen het ambtelijk apparaat, maar ook binnen de rechterlijke macht en in belangrijke economische functies. In de ogen van veel studenten was de West-Duitse overheid nog steeds fascistisch en dat leidde ertoe, dat veel van deze jongeren aan het eind van de jaren 60 steeds verder radicaliseerden.
De dood van Benno Ohnesorg
De radicalisering van West-Duitse studenten werd nog eens versterkt door de gewelddadige dood van Benno Ohnesorg in West-Berlijn. Ohnesorg was een student die door politiekogels om het leven kwam tijdens een protestdemonstratie op 2 juni 1967, tijdens het staatsbezoek van Mohammad Reza Pahlavi, de sjah van Perzië. De vreedzaam demonstrerende student werd door zijn hoofd geschoten door de West-Berlijnse politieagent Karl-Heinz Kurras, die (zoals later bleek) in dienst was van de Oost-Duitse Stasi. Kurras zou geschoten hebben zonder dat er sprake was van zelfverdediging. Binnen de studentenbeweging werd er woedend en vol afschuw op de dood van Benno Ohnesorg gereageerd. De links-extremistische terreurgroep ‘Bewegung 2. Juni’ die een aantal jaren later zou worden opgericht, werd vernoemd naar de sterfdag van de omgekomen student.
Sit-ins
Rudi Dutschke was zelf niet aanwezig geweest tijdens de fatale demonstratie van 2 juni 1967, maar een dag later nam hij wel deel aan een spontane betoging bij het stadhuis van Schöneberg. Ook deze protestactie werd door de politie hardhandig beëindigd. ’s Avonds was er een bijeenkomst op de Vrije Universiteit in West-Berlijn, waarbij ook emeritus hoogleraar sociologie Klaus Meschkat aanwezig was. Daar eiste Rudi Dutschke de onteigening van uitgeverij Axel Springer. De manier waarop de kranten van dit mediaconcern over de studentenprotesten schreven, was volgens de studentenleider allesbehalve objectief en zou zelfs het politiegeweld hebben aangewakkerd. Na de begrafenis van Benno Ohnesorg riep Dutschke de deelnemers van het congres ‘Universiteit en Democratie’ in Hannover (Nedersaksen) op tot het organiseren van landelijke sit-ins, om het afreden te eisen van de verantwoordelijken voor Ohnesorgs dood. Met de zitstakingen wilde hij de onteigening van Axel Springer afdwingen. Daarnaast riep hij op tot zuivering van het politieapparaat in West-Berlijn van alle fascistische elementen, die volgens Dutschke nog steeds in iedere vezel van de organisatie aanwezig waren.
Interview met Der Spiegel
Dutschke was ervan overtuigd dat de gevestigde politiek partijen in de Bondsrepubliek niet langer de behoeften, belangen en wensen van het Duitse volk vertegenwoordigen. In een interview op 10 juli 1967 met weekblad Der Spiegel – van uitgeverij SPIEGEL-Verlag Rudolf Augstein GmbH & Co. KG – zegt Rudi Dutschke dat hij een voorstander is van de afschaffing van het parlementarisme, zoals dat in de jaren 60 in West-Duitsland is georganiseerd. Met het voeren van buitenparlementaire oppositie streefden de studenten uiteindelijk naar een systeem van directe democratie. In deze zogenaamde ‘radendemocratie’ zouden mensen rechtstreeks op hun tijdelijke vertegenwoordigers kunnen stemmen. Dutschke pleitte voor een alternatief voor de traditionele marxistische-leninistische partij- en staatsideologie en verdedigde een open en zelfkritisch marxisme, dat afwijzend stond tegenover alle vormen van het stalinisme.
Permanent referendum
In een dergelijke radendemocratie zou de macht van mensen over andere mensen in de samenleving, tot de kleinst mogelijke graad kunnen worden teruggebracht. Bij deze staatsvorm is er in feite sprake van een permanent referendum, waarbij de overheid niets kan beslissen wat de bevolking niet wil. De staat wordt dan bestuurd door ‘raden‘. Iedere volwassen staatsburger zit in een raad en beslist mee over zaken, die afhangen van het niveau van die desbetreffende raad. Daarbij geldt: regel van de raad is regel. Deze raden – bestaande uit bijvoorbeeld dorpsbewoners, bewoners van een bepaalde wijk, boeren in een bepaald gebied, arbeiders in fabrieken of legereenheden – zouden de samenleving dan samen kunnen besturen, zonder dat er sprake is van een hiërarchie. Maar Rudi Dutschke is realistisch en beseft dat een dergelijke staatsvorm niet binnen afzienbare tijd kan worden gerealiseerd. De heerschappij van mensen over andere mensen zal volgens hem dan ook nog een tijdlang blijven bestaan.
Eenzijdige berichtgeving en beïnvloeding door de media
Na de dood van Benno Ohnesorg werd de studentenbeweging in de Bondsrepubliek steeds militanter. Een deel van de woede richtte zich tegen de media en dan vooral tegen de macht van de grote uitgeverij van Axel Springer. De kranten van het mediaconcern zouden niet alleen veel te eenzijdig berichten over de dood van Benno Ohnesorg, maar ook over de studentenbeweging in het algemeen. Volgens de studenten werd er zeer negatief gepubliceerd over sociaaldemocratische, socialistische en communistische organisaties. Hierdoor zouden de conservatieve kranten volgens de buitenparlementaire oppositie de beeldvorming sterk beïnvloeden en het Duitse volk onjuist informeren. De kranten zouden niet alleen een verkeerde voorstelling van zaken geven, maar zelfs doelbewust leugens de wereld insturen. Vooral op de berichtgeving van het dagblad Bild – onderdeel van Axel Springer – was veel kritiek.
Buitenparlementaire oppositie
De sfeer binnen de studentenbeweging werd nog grimmiger, toen er in het voorjaar van 1968 een moordaanslag werd gepleegd op Rudi Dutschke. Hij was op dat moment niet alleen leider van de SDS, maar speelde inmiddels ook een belangrijke rol binnen de Außerparlamentarische Opposition (APO). De APO bestond vooral uit jongeren die teleurgesteld waren in de ‘grote coalitie’, die was samengesteld uit de sociaaldemocratische SPD en de christendemocratische CDU/CSU. Deze regering wilde de zogenaamde ‘noodwetten (Notstandsgesetze)’ invoeren, waarmee het parlement in bepaalde situaties buitenspel kon worden gezet. Een deel van de West-Duitse bevolking zag deze ingrijpende wetswijziging als een noodzakelijke voorzorgsmaatregel, een ander deel van de bevolking zag de wetsaanpassing als een serieuze bedreiging voor de democratie.
De noodwetten van 1968
Veel studenten associeerden deze noodwetten met de machtigingswet uit 1933, waarmee de toenmalige Rijksdag – het Duitse parlement tussen 1867 en 1945 – door de nationaalsocialisten buitenspel werd gezet. Door de wetsaanpassing kreeg de rijksregering speciale bevoegdheden en dus ook meer macht. Deze situatie leidde vervolgens tot de politieke situatie waarin de nazi’s hun nationaalsocialistische plannen konden uitvoeren en Hitler zichzelf politieke volmacht verleende. De noodwetten die in het voorjaar van 1968 werden aangenomen gaven de West-Duitse regering óók speciale bevoegdheden. De studenten trokken een parallel met de situatie destijds en zagen deze maatregelen als een regelrechte aantasting van hun grondrechten, bewegingsvrijheid en privacy. De CDU/CSU en de SPD hadden eind jaren 60 samen een overgrote meerderheid in het West-Duitse parlement. De enige oppositie partij op dat moment was de Vrije Democratische Partij (FDP), met amper 49 parlementsleden. Veel Duitse studenten vroegen zich dan ook af of zo’n kleine oppositiepartij wel in staat zou zijn, om de overheidscontrole op een behoorlijke manier na te leven.
Kommune 1
Vanuit de studentenbeweging kwam steeds meer kritiek op de manier waarop de kapitalistische Duitse samenleving functioneerde. Het verlangen naar een meer socialistische maatschappij werd dan ook steeds heviger. Uit de buitenparlementaire oppositie ontstonden politiek gemotiveerde woongroepen (communes) van waaruit verschillende protestacties werden georganiseerd. Een van de meest bekende communes was ‘Kommune 1’, die in 1967 in West-Berlijn werd opgericht. Deze commune was vooral kritisch op de conservatieve samenleving en de traditionele moraliteit. Ze waren helemaal klaar met de bekrompen en burgerlijke concepten van de gevestigde orde. De leden van Kommune 1 ensceneerde allerlei bizarre situaties, om de Duitse samenleving ‘wakker te schudden’. Hun acties schommelden tussen satire en regelrechte provocaties.
Pudding-aanslag
Een van die provocaties was de zogenaamde ‘pudding-aanslag’. De leden van de commune hadden het plan opgevat om rookbommen te gooien in de richting van de Amerikaanse vicepresident Hubert Humphrey, die op 6 april 1967 een staatsbezoek zou afleggen aan West-Berlijn. Van dit pudding-plan werd uiteindelijk afgezien, omdat de meegereisde Amerikaanse veiligheidsdiensten zeer zeker zouden gaan schieten en het risico dat daarbij mensen zouden omkomen was veel te groot. De actie werd vervolgens afgeblazen. Desondanks werden er een dag voor het staatsbezoek toch 11 leden van Kommune 1 aangehouden, op verdenking van het beramen van een aanslag op Humphrey. De geheime dienst zou hebben ontdekt dat de commune-leden een aanslag wilden plegen met een mengsel van pudding, yoghurt, bloem en chemicaliën. Bovendien zouden de leden van Kommune 1 van plan zijn geweest om de Amerikaanse vicepresident met stenen te bekogelen. De actie werd breed uitgemeten in de pers. De kranten van uitgeverij Springer veroordeelden de actie sterk en noemden de leden van de woongemeenschap voortaan de ‘ellendelingen van Kommune 1’. Een dag na hun arrestatie kwamen de commune-leden echter alweer vrij.
Radicalisering APO-leden
Na de pudding-actie werd er door de leden van de commune bijna elke week wel ergens een satirische provocatie uitgevoerd. Veel van deze acties haalden de krantenkoppen. Zo was er een actie waarbij honderden van Mao Zedongs Rode Boekjes van bovenaf de Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche in Berlijn naar beneden werden gegooid. De Außerparlamentarische Opposition had veel aanhang en bestond voor een groot deel uit jongeren – hoofdzakelijk studenten – die worstelden op de arbeidsmarkt en nauwelijks werk konden vinden. Deze situatie droeg er sterk aan bij dat een aantal APO-leden steeds radicaler werd.
Belaging
In januari 1968 werd de eerste zoon van Rudi Dutschke geboren. Een maand later in februari 1968 was Dutschke een van sprekers tijdens het Internationale Vietnam Congres, dat werd georganiseerd in de grote collegezaal van de Technische Universiteit in West-Berlijn. Na de conferentie vond er buiten een grote demonstratie plaats waaraan zo’n 12.000 demonstranten deelnamen. In deze periode namen de haat en de aanvallen op de studentenleider toe. Ook thuis werd hij belaagd door tegenstanders. Zijn huis werd beklad met de woorden ‘Dutschke aan het gas’, er werden rookbommen gegooid en uitwerpselen voor zijn deur neergelegd. Het jonge gezin werd hierdoor gedwongen om tijdelijk ergens anders te gaan wonen.
Media-hetze
Studentenleider Rudi Dutschke was echter vastbesloten om zijn marxistische ideeën te verwezenlijken en wilde de Duitse overheidsstructuren en de samenleving an sich van binnenuit radicaal, maar op een vreedzame manier veranderen. Deze visie kwam hem op veel kritiek te staan. Veel media gingen nog negatiever over de studentenleider schrijven en er ontstond een ware media-hetze. Een aantal kranten ging zelfs zover dat ze openlijk opriepen tot actief verzet tegen Dutschke. Sommige dagbladen plaatsten opruiende koppen zoals: ‘Stop het rode gevaar, anders komt er een burgeroorlog.’ Dit was niet tegen dovemansoren gezegd en Josef Bachmann, een jonge ongeschoolde arbeider uit München, besloot om daadwerkelijk actie te ondernemen tegen de studentenleider.
Moordaanslag op Rudi Dutschke
Op 11 april 1968 begaf Josef Bachmann zich naar het kantoor van de Duitse Socialistische Studentenvereniging aan de Kurfürstendamm in West-Berlijn. Eenmaal daar aangekomen wachtte hij Rudi Dutschke bij de ingang op en sprak hem aan. Hij vroeg aan de studentenleider of hij Dutschke was. Nadat Dutschke dat bevestigd had vuurde Bachmann meerdere kogels op hem af. Terwijl Bachmann de studentenleider neerschoot schold hij hem uit voor ‘vuil communistisch varken’. Vervolgens liet Bachmann de zwaargewonde Dutschke achter en sloeg hij op de vlucht. De studentenleider werd vervolgens in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht. Daar bleek dat een van de kogels in zijn hoofd was terechtgekomen. De politie wist Bachmann even later in de buurt op te sporen en na een schotenwisseling kon hij worden aangehouden. Tijdens zijn arrestatie bleek dat hij geprobeerd had om zichzelf van het leven te beroven en even daarvoor een overdosis slaappillen had ingenomen. Ook Bachmann werd naar het ziekenhuis gebracht.
Bestorming van Axel Springer
Na de moordaanslag op Rudi Dutschke in 1968 werden de studentenprotesten nog feller. Vooral de West-Duitse media moesten het ontgelden. Met name uitgeverij Axel Springer werd medeverantwoordelijk gehouden voor de aanval. Dagbladen zoals Bild zouden volgens veel studenten het maatschappelijke klimaat hebben gecreëerd waarin dit kon gebeuren. Er volgde een golf van geweld tegen het mediaconcern. Bedrijfswagens werden in brand gestoken en er werd geprobeerd om het Springer-gebouw te bestormen.
Briefwisseling tussen Dutschke en Bachmann
Josef Bachmann bekende de aanslag op de studentenleider en werd hiervoor in 1969 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar. Dutschke is nooit helemaal van zijn verwondingen hersteld. Zijn hersenen waren door de kogelinslag zwaar beschadigd geraakt en hij moest weer opnieuw leren spreken. Toch vergaf de studentenleider zijn belager en in de maanden na de aanslag ontstond er zelfs een briefwisseling tussen de twee. Bachmann toonde uiteindelijk berouw voor wat hij Dutschke had aangedaan. Op 24 februari 1970 maakte Joseph Bachmann een einde aan zijn leven door een plastic zak over zijn hoofd heen te trekken.
Bezoek van Ulrike Meinhof
Voor Dutschke stonden de maanden na de aanslag vooral in het teken van operaties, revalidatie en logopedie. Langzaam maar zeker kreeg hij weer wat meer controle over zijn spraak en geheugen. Samen met zijn familie vertrok hij naar een sanatorium in Zwitserland om daar verder te kunnen herstellen. Daarna brachten hij en zijn gezin een tijdje door in de buurt van Rome. Hier kreeg hij bezoek van zijn goede vriendin Ulrike Meinhof, die sinds de moordaanslag op de studentenleider steeds verder was geradicaliseerd. In de jaren 70 bleef Rudi Dutschke politiek actief, maar hij werd nooit meer helemaal de oude.
Vreedzame transformatie
Na 1969 speelde de APO in zijn toenmalige vorm niet echt een grote rol meer in de Bondsrepubliek. In het begin van de jaren 70 sloten veel voormalige buitenparlementaire oppositie-leden zich aan bij andere protestgroepen. Deze protestgroepen hadden andere thema’s en waren vooral gericht op milieubescherming, vrouwenrechten, mensenrechten in het buitenland en het gebruik van kernwapens en -energie. De door Rudi Dutschke in 1967 gepropageerde ‘Marsch durch die Institutionen’ werd in de praktijk gebracht. Deze methode riep op tot een politiek-strategisch langetermijnperspectief van de protestbeweging. Het markeerde destijds de overgang van pure studentenbeweging, naar een echte buitenparlementaire oppositie. De transformatie van de Duitse overheid en de samenleving moest echter wel op een vreedzame manier gebeuren. Deze politieke stroming vormt de basis voor de linkse groene partij ‘Die Grünen’, die jaren later in 1979 zou worden opgericht.
Dutschke keert terug in de West-Duitse politiek
Na wat omzwervingen in het buitenland keerde Dutschke in mei 1972 terug naar West-Duitsland, waar hij weer politiek actief werd. Hij zocht contact met vakbondsleden en sociaaldemocraten, zoals de SPD’er Gustav Heinemann die tussen 1969 tot 1974 president van de Bondsrepubliek was. Net als Dutschke was ook Heinnemann een groot voorstander van een niet-gebonden gedemilitariseerd Duitsland. Daarnaast reisde Dutschke meerdere keren af naar Oost-Berlijn waar hij vriendschap sloot met de politieke dichter en zanger Wolf Biermann. Ook legde hij contact met dissidenten van de Socialistische Eenheidspartij van Duitsland (SED) zoals Robert Havemann en Rudolf Bahro. Daarnaast zocht Dutschke contact met tegenstanders van de communistische regeringen in Polen, Joegoslavië, Tsjecho-Slowakije en Hongarije.
Lidmaatschap Sozialistisches Büro
In 1973 voltooide Dutschke het proefschrift ‘Over het verschil tussen de Aziatische en Europese weg naar het socialisme’. In die periode zette hij zich steeds meer in voor de mensenrechten in de Sovjet-Unie en andere landen het Oostblok. Drie jaar later in 1976 werd Rudi Dutschke lid van het Sozialistisches Büro (SB), dat was opgericht na de ontbinding van de SDS in 1970. Het Sozialistisches Büro publiceerde niet alleen socialistische vakbondsbladen, maar organiseerde ook allerlei congressen en campagnes. Het SB had als voornaamste doelstelling het bundelen van alle socialistische krachten in West-Duitsland. Eind jaren 60 was de buitenparlementaire oppositie in de Bondsrepubliek Duitsland sterk versplinterd geraakt en waren er een heleboel kleinere communistische groepen ontstaan. Veel van deze zogenaamde K-groepen waren maoïstisch georiënteerd en hadden maar weinig invloed op de West-Duitse politiek. De meeste van deze K-groepen zagen zichzelf als de legitieme erfgenamen van de Communistische Partij Duitsland (KPD), die zich in de jaren 30 stevig had verzet tegen het opkomende nationaalsocialisme en de nazi’s. Tijdens zijn lidmaatschap van het SB besloot Rudi Dutschke dat hij een linkse groene politieke partij wilde opbouwen, zonder dat de K-groepen daarbij betrokken zouden zijn.
Oprichting van Die Grünen
In deze periode voerde Rudi Dutschke ook strijd tegen de ontwikkeling van kernenergie en deed hij mee aan grootschalige demonstraties tegen de bouw van kerncentrales. De groene partij in West-Duitsland werd opgericht om de antinucleaire beweging, de vredesbeweging en allerlei nieuwe sociale bewegingen, beter te organiseren en politieke instrumenten te geven. In 1979 werd Dutschke actief in de lokale politiek. Voor de stad Bremen trad hij toe tot de partij Bremer Grüne Liste en nam hij deel aan hun verkiezingscampagne. Na toetreding tot het stadsparlement werd Dutschke gekozen als afgevaardigde voor het oprichtingscongres van ‘Die Grünen’, die vandaag de dag beter bekend is als Bündnis 90/Die Grünen.
Rudi Dutschke overlijdt aan een epileptische aanval
Veel van de oprichters van de groene partij waren net zoals Rudi Dutschke zeer actief geweest in de buitenparlementaire oppositie. Die Grünen slaagden erin om in de jaren na de oprichting uit te groeien tot een serieuze politieke partij met veel macht en aanzien. Helaas duurde het politieke avontuur voor Rudi Dutschke niet lang. Op 24 december 1979 kreeg Dutschke een epileptische aanval terwijl hij in bad zat, waardoor hij verdronk. De epileptische aanval was een rechtstreeks gevolg van de hersenschade, die hij elf jaar daarvoor had opgelopen bij de moordaanslag. Hij was amper 39 jaar toen hij overleed. Pas na zijn overlijden werd zijn derde kind Rudi Marek (1980) geboren, die later net zoals zijn vader politiek actief zou worden voor Die Grünen.
Kritisch ten aanzien van terrorisme
Waar Rudi Dutschke uiteindelijk het pad gekozen had van de politieke strijd, kozen een aantal andere activisten van de buitenparlementaire oppositie zoals Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Ulrike Meinhof, aan het eind van de jaren 60 een andere weg. Ze kozen voor de gewapende strijd tegen de gevestigde orde. Daarbij werden niet alleen overheidsinstellingen uitgekozen als doelwit, maar ook bedrijven en militaire objecten moesten het ontgelden. Terroristische groeperingen zoals de Rote Armee Fraktion en de Bewegung 2. Juni, pleegden bomaanslagen, bankovervallen, ontvoeringen en tal van moorden. Hierbij kwamen hooggeplaatste ambtsbekleders om het leven, maar ook gewone burgers. En hoewel Dutschke de idealen van deze terreurgroepen deelde, was hij tegen een terroristische aanpak. Hij was ervan overtuigd dat individuele terreur niet tot socialisme zou leiden, maar juist tot despotisme. Rudi Dutschke realiseerde zich dat deze terreuracties de socialistische beweging alleen maar verder zouden schaden. De oprichting van een sterke groene politieke partij – zoals Die Grünen – aan de linkerkant van de Sociaaldemocratische Partij (SPD), was dan ook noodzakelijk geweest om weerstand te bieden aan het linkse terrorisme.
Een ware socialist
Na het overlijden van Rudi Dutschke verschenen er in de West-Duitse kranten een groot aantal overlijdensberichten met lovende woorden. Hij werd door veel mensen gezien als een ware socialist met een duidelijke visie voor de toekomst. Een man die heel veel mensen had geïnspireerd, door een geweldloze weg te bewandelen. De houding van Dutschke ten opzichte van revolutionair geweld en de invloed daarvan op het terrorisme van de Rote Armee Fraktion, zijn de jaren na zijn dood nog lang onderwerp van discussie geweest. Volgens sommige Dutschke-experts was de studentenleider aan het eind van de jaren 60 alles behalve pacifistisch en minstens net zo radicaal als de latere RAF-terroristen. Zij zijn ervan overtuigd dat Dutschke onder andere omstandigheden en bij leven, uiteindelijk ook bij een terreurorganisatie ondergronds zou zijn gegaan. Een aantal van hen beweert zelfs dat Rudi Dutschke voor de aanslag op zijn leven, radicaler zou zijn geweest dan Ulrike Meinhof.
Herdenkingsplaquette
Rudi Dutschke ligt begraven op het Sint-Anna-kerkhof in Berlijn. Op de kruising van de Kurfürstendamm en de Joachim-Friedrich Straße in Berlijn – de plek waar hij werd neergeschoten – wordt hij herinnerd met een herdenkingsplaquette. In 2008 werd er in de Duitse hoofdstad een straat naar hem vernoemd. Zijn vrouw Gretchen schreef een biografie over haar leven met Rudi, waarin ze niet alleen gedetailleerd ingaat op haar ervaringen binnen de studentenbeweging, maar geeft ze ook een inkijkje in hun persoonlijke leven in die tijd. Het boek bevat veel informatie die tot dan toe nooit echt bekend was bij het grote publiek.
Bronnen:
Rudi Dutschke. We hadden een barbaars, mooi leven. Een biografie (Gretchen Dutschke).
Kleine geschiedenis van de SDS. De Socialistische Duitse Studentenvakbond van Helmut Schmidt tot Rudi Dutschke (Tilman P. Fichter en Siegward Lönnendonker).
Rudi Dutschke – Revolutionair in verdeeld Duitsland (Bernd Rabehl).
De drie levens van Rudi Dutschke. Een biografie (Ulrich Chaussy).
Rudi Dutschke – De biografie (Ulrich Chaussy).
Sporen van mijn vader (Rudi-Marek Dutschke).
Rudi Dutschke – Revolutionair zonder revolutie (Michaela Karl).
Dutschke’s Duitsland. De Socialistische Duitse Studentenvakbond, de nationale kwestie en kritiek op de DDR van links ((Tilman P. Fichter en Siegward Lönnendonker)
Rudi Dutschke en Ulrike Meinhof – Verhaal van een vriendschap (Jutta Ditfurth).