Holger Meins (1941 – 1974)
Holger Meins was een terrorist van de marxistisch georiënteerde terreurorganisatie Rote Armee Fraktion (RAF). Hij behoorde tot de eerste generatie RAF-terroristen. Tijdens zijn opleiding aan de Duitse Film- en Televisieacademie in West-Berlijn nam hij deel aan de massale studentenprotesten tegen de Vietnamoorlog en de Grote Coalitie onder bondskanselier Kiesinger. In die hoedanigheid kwam hij in aanraking met de links-radicale scene in de stad. In 1970 werd Holger Meins lid van de RAF en nam hij deel aan de terreuraanslagen tijdens het zogenaamde ‘Mei-offensief’ in 1972, waarbij 4 doden en 74 gewonden vielen. Op 1 juni 1972 werd hij gearresteerd in Frankfurt am Main.
Martelaar
Tijdens zijn gevangenschap nam hij deel aan de collectieve hongerstakingen van de RAF-gevangenen om te protesteren tegen het gevangenisregime. Nog voordat zijn strafproces begon overleed Meins in 1974 op 33-jarige leeftijd aan de gevolgen van ondervoeding. Na zijn dood werd hij door de tweede generatie RAF-terroristen beschouwd als martelaar.
Jeugd en studie
Holger Meins werd op 26 oktober 1941 geboren in Hamburg als zoon van een koopman. In zijn jeugd was hij verkenner bij de christelijke padvindersvereniging en in 1957 nam hij deel aan de internationale scoutingbijeenkomst in het Engelse Sutton Coldfield. In 1961 werd Holger Meins opgeroepen voor de dienstplicht, maar werd uiteindelijk erkend als gewetensbezwaarde. Een jaar later (in 1962) behaalde hij zijn middelbareschooldiploma. Vervolgens schreef de creatieve Meins zich in bij de Universiteit voor Schone Kunsten in Hamburg. Daar kreeg hij les in verschillende vaardigheden zoals tekenen, schilderen, houtsnijden en fotograferen.
Decorbouwer en camera-assistent
Daarnaast was hij assistent decorontwerper bij een klein privétheater in Hamburg (Theater im Zimmer). In 1964 liep hij stage bij de film- en televisiestudio’s van RIVA in München. Daar ontstond zijn passie voor camerawerk. In deze periode liep Holger Meins stage als camera-assistent van de filmproducent Bruno Zöckler, bij ARPA-FILM in de Beierse hoofdstad.
Duitse Film- en Televisieacademie van Berlijn
In 1966 begon Holger Meins met een studie aan de Duitse Film- en Televisieacademie van Berlijn (DFFB). Tijdens zijn studie aan de filmschool was hij een veelgevraagd cameraman. Voor de film ‘Riffi’ van de Amerikaanse regisseur Skip Norman bouwde hij een camerarails in een cirkel, waarop de camera 360-graden in de rondte kon bewegen om twee acteurs heen. De man en de vrouw in de cirkel speelden geliefden die een langdurige dialoog met elkaar voerden. Door deze innovatieve railconstructie hoefde de film in principe niet te worden gemonteerd, maar kon er een beeld in één lang shot worden gecreëerd dat continu in beweging was.
Communistische ideeën
Tijdens zijn studie aan de DFFB stond Holger Meins al open voor de communistische ideologie en hij produceerde een klein aantal films, waarvan verschillende tot de zogenaamde ‘agitprop’ behoorde. Agitprop – een samentrekking van agitatie en propaganda – verwees naar de opzettelijke en krachtige verspreiding van expliciete communistische ideeën. In de korte documentairefilm ‘Oskar Langenfeld, 12 maal’ schetste Meins een meedogenloos hard portret van een verarmde dakloze ziekelijke oude man, die probeert om een waardige houding aan te nemen, ondanks de vernederende macht die andere mensen over hem hebben. De film is als het ware een protest tegen het onderdrukkende West-Duitse kapitalistische systeem. Holger Meins werkte niet alleen aan zijn eigen films, maar hij werkte ook mee aan filmprojecten van anderen.
APO
In 1966 nam Holger Meins voor het eerst deel aan een protestdemonstratie tegen de Vietnamoorlog, waarbij talloze Vietnamezen om het leven kwamen door Amerikaanse napalmbombardementen. Ook werden er in Vietnam veel mensen ziek omdat er op grote schaal gebruik werd gemaakt van het chemische ontbladeringsmiddel Agent Orange (met daarin giftige dioxines). De Vietnamdemonstratie was georganiseerd door de Socialistische Duitse Studentenbond (SDS). De SDS speelde op dat moment een belangrijke rol bij de West-Duitse buitenparlementaire oppositie (APO) in de Bondsrepubliek.
Grote Coalitie
De APO was gevormd om weerstand te bieden tegen de plannen van de Grote Coalitie van CDU/CSU en de SPD, onder bondskanselier Kurt Georg Kiesinger. Door deze grote regeringscoalitie van christendemocraten en sociaaldemocraten (ze hadden samen ruim 90% van de zetels), was er in de Bondsdag nauwelijks nog ruimte voor een oppositiepartij die nog enige invloed kon uitoefenen. Daarom werd er buiten het parlement een goed georganiseerde oppositiebeweging op gang gebracht.
Noodwetten
De APO-leden demonstreerden niet alleen tegen de oorlog in Vietnam, maar ook tegen de plannen van de West-Duitse regering om de zogenaamde ‘Noodwetten’ in te voeren. Halverwege de jaren 60 stond de Bondsrepubliek Duitsland nog altijd onder toezicht van een geallieerde bezettingsmacht, die werd gevormd door de Amerikanen, Britten en Fransen. Echter streefde de West-Duitse regering (ruim twintig jaar na de Tweede Wereldoorlog) naar meer autonomie. De geallieerden waren best bereid om de autoriteiten in de Bondsrepubliek meer autonomie te verlenen, maar dan moest er wel iets worden veranderd aan de wetgeving.
Verregaande bevoegdheden
Zo moest er een wetsartikel komen die verregaande bevoegdheden gaf aan de West-Duitse regering, zodat de overheid altijd kon ingrijpen wanneer er onverwachts een politiek onstabiele situatie zou ontstaan. Deze wetsaanpassing viel niet in goede aarde bij de studenten, omdat er volgens hen sterke overeenkomsten waren met de ‘Machtigingswet’ en de ‘Rijksdagbrandverordening’ uit 1933. Met deze wetswijziging kon Hitler destijds het parlement in de Weimarrepubliek volledig buitenspel zetten en de absolute macht verkrijgen. Omdat de studenten vonden dat een dergelijke situatie nooit meer mocht ontstaan, gingen ze massaal de straat op om tegen de Noodwetten te demonstreren.
Dood Benno Ohnesorg
In 1967 nam Holger Meins deel aan de studentenprotesten tegen het bezoek van de sjah van Perzië. Tijdens deze demonstraties op 2 juni 1967 werd de 26-jarige student Benno Ohnesorg door een West-Berlijnse politieagent doodgeschoten. De dood van Ohnesorg en het gewelddadige politieoptreden tijdens de betogingen, leidde tot talloze studentenrellen in de stad. Steeds meer jongeren raakten geradicaliseerd en kwamen steeds verder in opstand tegen de autoriteiten. Het brute politiegeweld toonde volgens de studenten aan dat het politiekorps nog altijd fascistisch was.
Gezuiverd van alle nazistische elementen
De studenten eisten dan ook dat de politieorganisatie volledig zou worden gezuiverd van alle nazistische elementen. Ook wilden ze dat oud-nazi’s die nog altijd hooggeplaatste maatschappelijke functies in de Bondsrepubliek bekleedden, uit hun ambt werden gezet. De buitenparlementaire oppositie werd geleid door de flamboyante en charismatische socialistische studentenleider Rudi Dutschke, die binnen de SDS een belangrijk rol speelde.
Molotovcocktail
In februari 1968 vertoonde Holger Meins de korte film ‘Hoe maak ik een molotovcocktail?’. In deze film laat hij gedetailleerd zien hoe je de brandgevaarlijke fles in elkaar moet knutselen. Na de technische demonstratie wordt een van de cocktails in een vernielde auto geworpen, die vervolgens in vuur en vlam opgaat. In de film wordt ook de uitgeverij van Axel Springer voorgesteld als doelwit voor een aanslag met een molotovcocktail. De conservatieve Springer-groep werd er door de studenten van beschuldigd een antisocialistische haatcampagne te voeren tegen de APO en studentenleider Rudi Dutschke. De kranten van Springer berichtten steevast over Dutschke en de socialistische beweging als zijnde:
‘het rode gevaar, dat moest worden gestopt’.
De studenten vonden dat de Springer-media door deze retoriek deels verantwoordelijk waren voor het agressieve en gewelddadige optreden van de politie tijdens de protestdemonstraties. Ze riepen dan ook op om het Springer-concern te onteigenen.
Springer Tribunaal
De film van Holger Meins werd vertoond tijdens een protestevenement aan de Technische Universiteit van West-Berlijn. Dit protest – het zogenaamde Springer Tribunaal – werd medegeorganiseerd door de linkse advocaat Horst Mahler. Het evenement had als voornaamste doel het analyseren van de antisocialistische berichtgeving door de Springer-uitgeverij. De APO wilde de kranten van het bedrijf ontmaskeren als organen van politieke opruiing, die voor een groot deel verantwoordelijk waren voor de escalatie van het geweld. Daarnaast was het protest bedoeld om de macht van Springer te beperken en de onteigening van het bedrijf te bevorderen.
Debat
Tijdens het protest zou er een debat plaatsvinden tussen medewerkers van de Springer-uitgeverij en vertegenwoordigers van de studentenbeweging. Kort nadat het tribunaal werd geopend werd het evenement echter alweer geschorst. Vervolgens gaven de organisatoren van het evenement aan dat het Springer Tribunaal op een later tijdstip in een andere stad zou worden voortgezet. Dat is echter nooit gebeurd.
Geen abstract kunstwerk
Vanwege Holger Meins’ film – die amper 3 minuten duurde – wilden de West-Duitse autoriteiten hem vervolgen. Meins besloot echter om zijn strafproces niet af te wachten en reed met een medestudent – Günter Peter Straschek – naar München. Daar zochten ze contact met een aantal docenten van de kort daarvoor geopende Universiteit voor Televisie en Film (HFF). Geen enkele docent wilde de film van Meins echter classificeren als een abstract kunstwerk, dat niet de intentie had om op te roepen tot brandstichting of andersoortig geweld. Volgens de docenten zat er een duidelijke boodschap in de film verweven, waarvan ze zich wilden distantiëren.
Moordaanslag op Rudi Dutschke
Op 11 april 1968 werd studentenleider Rudi Dutschke bij het hoofdkantoor van de SDS in West-Berlijn neergeschoten. De schutter was de ongeschoolde arbeider en rechts-extremist Josef Bachmann. Dutschke raakte levensgevaarlijk gewond door twee kogels in zijn hoofd en een kogel in zijn linkerschouder. Hij overleefde de aanslag, maar liep zeer ernstige herenschade op. Zijn carrière als veelbelovende studentenleider, maakte plaats voor een jarenlang revalidatieproces. Dutschke – die bekend stond om zijn bevlogen en vlammende speeches – moest opnieuw leren spreken.
Portretfoto’s
Kort na de aanslag werd Bachmann door de politie gearresteerd. Bij zijn aanhouding bleek hij een exemplaar bij zich te hebben van het rechts-extremistische weekblad ‘Deutsche National-Zeitung’. In het blad stonden verschillende portretfoto’s afgebeeld van Rudi Dutschke. De titel boven de foto’s luidde:
‘Stop de rode Rudi nu!’.
Later zou Josef Bachmann toegeven dat het artikel in het weekblad hem had aangezet tot de aanslag. Naar eigen zeggen voelde hij een intens diepe haat voor socialisten.
Gedemoniseerd
De woede van de socialistische studenten richtte zich vooral tegen de conservatieve dagbladen van Axel Springer. De Springer-uitgeverij – en dan vooral het dagblad Bild-Zeitung – had met haar antisocialistische berichtgeving het vijandige maatschappelijke klimaat gecreëerd, waarin de aanslag op Rudi Dutschke kon plaatsvinden. De kranten hadden de studentenleider stelselmatig gedemoniseerd. Volgens de jongeren was het door de mediahetze een kwestie van tijd geweest, voordat iemand daadwerkelijk actie tegen Dutschke zou ondernemen.
Paasrellen
De studentenprotesten na de aanslag op Rudi Dutschke escaleerden en er braken overal in de Bondsrepubliek ongeregeldheden uit. Tijdens deze zogenaamde ‘Paasrellen’, werden bij het kantoor van Axel Springer aan de Kochstrasse in West-Berlijn bedrijfsauto’s in brand gestoken, ramen ingegooid en muren beklad. Tevens probeerden de demonstranten de distributie van kranten te verhinderen. De massaal aanwezige politie probeerde de boze demonstranten te verjagen met waterkanonnen. Na een aantal dagen gingen de gewelddadige demonstraties geleidelijk aan over in vreedzame ‘sit-ins’.
Bezettingsactie DFFB
In het voorjaar van 1968 nam Holger Meins deel aan een bezettingsactie bij de West-Berlijnse Duitse Film- en Televisieacademie. Om die reden werd hij samen met 15 andere studenten ‘wegens politieke activiteiten’ in november 1968 van de opleiding verbannen. Een jaar later bepaalde de rechtbank dat Meins en de andere studenten weer toegelaten moesten worden op de DFFB.
De woorden van de voorzitter
Holger Meins kwam steeds meer in opstand tegen de gevestigde orde in West-Duitsland. In 1969 werkt hij mee aan de politiek geëngageerde film ‘De woorden van de voorzitter’, van de Duitse regisseur Harun Farocki. Deze zeer korte film vertelt het verhaal van een man die snel door het Rode Boekje van de Chinese leider Mao Zedong bladert. Tijdens het lezen scheurt hij een pagina uit het boekje en vouwt hij er een papieren vliegtuigje van. Vervolgens gooit hij het vliegtuigje – dat hij heeft voorzien van een scherpe metalen punt – naar twee mensen met papieren zakken over hun hoofden heen, die aan een tafel zitten te eten.
Bedruipt met tomatensoep
Op de papieren zakken zijn de gezichten getekend van de Perzische sjah Mohammad Reza Pahlavi en zijn vrouw Farah Diba. Het vliegtuigje komt terecht in het bord tomatensoep van de sjah, die van schrik zijn handen in de lucht slaat. Het ‘gezicht’ van de sjah is bedruipt met soep. De film is een duidelijke reactie op het staatsbezoek van de sjah aan West-Berlijn en de dood van Benno Ohnesorg.
Kommune 1
In september 1969 verhuisde Holger Meins naar de politiek gemotiveerde woongemeenschap ‘Kommune 1’ in West-Berlijn. Deze linkse woongroep kwam regelmatig in opspraak door allerlei ludieke satirische protestacties. De leden van de commune experimenteerden met een alternatieve samenlevingsvorm en propageerden de vrije liefde. Kommune 1 – die begin 1967 werd opgericht door de rasprovocateur Dieter Kunzelmann – was bedoeld als tegenmodel van het conservatieve burgerlijke kerngezin. Kommune 1 kwam rechtstreeks voort uit de buitenparlementaire oppositie. In deze periode werd Holger Meins actief voor de ondergrondse marxistisch georiënteerde, anarchistische krant Agit 883, die vlak na de dood van student Benno Ohnesorg was opgericht als platform voor radicaal links.
Oprichting van de Rote Armee Fraktion
Op 22 mei 1970 werd de oprichting van de Rote Armee Fraktion officieel aangekondigd in de het 62ste nummer van Agit 883. De terreurorganisatie – die tot dan toe nog vooral bekend stond als de ‘Baader-Meinhof-Groep’, werd geleid door Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Ulrike Meinhof. De officiële aankondiging van de RAF met de titel ‘Bouw het Rode Leger!’ ging vergezeld van een strategie-instructie voor de gewapende stadsguerrilla. De herdruk van de aankondiging werd door Holger Meins afgedwongen. Op 14 augustus 1970 werd Meins gearresteerd op verdenking van betrokkenheid bij een bomaanslag op een politievoertuig en werd hij vastgezet in de West-Berlijnse Moabit-gevangenis. Later bleek dat niet hij maar de links-radicaal Ralf Reinders de aanslag had gepleegd. Reinders had namelijk de auto van Holger Meins geleend toen hij de aanslag pleegde. Daarop werd Meins weer vrijgelaten.
Aansluiting bij de RAF
In oktober 1970 sloot Holger Meins zich actief bij de RAF aan. Onder zijn codenaam ‘Rolf’ ging hij ondergronds. Later zou hij ook gebruikmaken van de codenaam ‘Starbuck’. Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Ulrike Meinhof waren op dat moment nog maar net teruggekeerd uit Jordanië, waar ze zich fysiek en mentaal hadden voorbereid op de gewapende revolutionaire strijd. In een trainingskamp van de Palestijnse verzetsbeweging al-Fatah hadden ongeveer 20 RAF-leden geleerd hoe ze met zware automatische vuurwapens konden schieten en hoe ze zelf bommen konden fabriceren. Daarnaast werden ze getraind op verschillende guerrillatactieken. De op dat moment goed georganiseerde Rote Armee Fraktion maakte vervolgens plannen voor een reeks terroristische aanslagen in de Bondsrepubliek Duitsland, die bekend werd als het zogenaamde ‘Mei-offensief’.
Mei-offensief
Sinds de bevrijdingsactie waarbij Andreas Baader op een gewelddadige manier door zijn RAF-kameraden uit de gevangenschap werd bevrijd, wisten de West-Duitse autoriteiten al dat de radicale groepering tot veel in staat was. Maar de aanslagengolf in mei 1972 maakte pas echt duidelijk dat de Bondsrepubliek te maken had met een nietsontziende meedogenloze terreurorganisatie van eigen bodem. Op 11 mei 1972 ontplofte er drie zware bommen op het hoofdkwartier van het Amerikaanse leger in Frankfurt. Bij deze aanslagen werd de Amerikaanse luitenant-kolonel Paul A. Bloomquist gedood. Daarnaast raakten er 13 mensen gewond. De schade aan het gebouwencomplex was enorm.
Bekentenisbrief
Drie dagen na de aanslagen kwam er een bekentenisbrief bij het persbureau DPA binnen. In deze brief werd de verantwoordelijkheid voor de aanval opgeëist door de Rote Armee Fraktion. Ook werd in de brief opgeroepen om een einde te maken aan de bombardementen in Vietnam en werd de terugtrekking geëist van alle Amerikaanse militairen uit het Zuidoost-Aziatische land.
Aanslagen op politiebureaus
Een dag na de aanslagen in Frankfurt – op 12 mei 1972 – ontploften er een aantal bommen bij politiebureaus in München en Augsburg. Daarbij raakten zeker 6 politiemensen en 1 burger gewond. Een derde geplaatste bom was om de een of andere reden niet afgegaan. Enkele uren na de aanslagen op de politiebureaus kwam er een telefoontje binnen bij het Staatssalarisbureau in München. In dat telefoontje waarschuwde een anonieme beller dat er binnen zeven minuten een explosief zou afgaan bij het naastgelegen Staatsrecherchebureau. Het Staatsrecherchebureau werd daarop ontruimt.
Autobom
De medewerkers van het Staatsrecherchebureau vluchtten naar buiten en verzamelden zich op de parkeerplaats. Daar waanden ze zich veilig, maar niets bleek minder waar. Want de RAF had een autobom verborgen in een voertuig op het parkeerterrein. De autobom ontplofte rond 14.20 en veroorzaakte een ravage. Gelukkig kwam niemand kwam bij deze aanslag om het leven, maar er raakten wel tien mensen gewond. Tientallen geparkeerde auto’s werden vernield. Vier dagen later werden de aanslagen in München en Augsburg door de RAF opgeëist.
Bomaanslag op rechter Buddenberg
Drie dagen later – op 15 mei 1972 – ontplofte er een bom onder de passagiersstoel van de auto van Wolfgang Buddenberg, de rechter van het Federale Grondwettelijk hof in de Bondsrepubliek. De rechter (die normaal gesproken altijd op de passagiersstoel zat en door zijn echtgenote Gerta naar zijn werk werd gebracht) zat die bewuste dag niet in de auto, maar was gaan lopen. Tijdens de explosie raakte Gerta zwaargewond. Als de rechter die dag wel op de passagiersstoel had gezeten dan was hij vrijwel zeker om het leven gekomen.
Meer aanslagen op magistraten
In de bekentenisbrief waarin de RAF de verantwoordelijkheid voor de aanslag opeiste, werd gedreigd met nog meer aanslagen op rechters en openbaar aanklagers. Tevens eiste de terreurorganisatie een betere behandeling van alle politiek gevangenen in de Bondsrepubliek. Als het gevangenisregime voor hen niet zou verbeteren, dan zouden er meer aanslagen op magistraten en andere hoogwaardigheidsbekleders plaatsvinden.
Aanslag bij Springer
Op 19 mei 1972 was het raak bij uitgeverij Springer in Hamburg. Rond 15.30 kwam er een telefoontje bij de redactie binnen, waarin werd gewaarschuwd voor een aanslag. Enkele minuten later kwam er een tweede telefoontje binnen, waarin werd gemeld dat er over vijf minuten een bom zou afgaan in de hoogbouw van het Springer-concern. De telefoniste nam de melding aanvankelijk niet erg serieus, maar gaf het dreigement wel door aan haar leidinggevende. De Springer-uitgeverij had in die tijd regelmatig te maken met dreigtelefoontjes, waarna meestal nooit iets gebeurde.
Evacuatie
Toch liet de beveiliging rond 15.39 een bomalarm afgaan om het gebouw te evacueren. Korte tijd later ontplofte de eerste bom in de correctiekamer. Op de 6de verdieping van de hoogbouw ontplofte een tweede en een derde bom. Zeker 17 medewerkers van het Springer-concern raakten gewond. Twee van hen waren er zeer ernstig aan toe. Ook de materiële schade aan het gebouw was groot.
Drie niet-ontplofte bommen
De volgende dag kwam er een anoniem telefoontje binnen bij de politie. De beller meldde dat er in de hoogbouw van de Springer-uitgeverij nog meerdere niet-ontplofte bommen aanwezig waren. De politie doorzocht het gebouw en er werden inderdaad nog drie niet-ontplofte bommen gevonden. Een van de explosieven werd aangetroffen in een schoonmaakkast, de andere twee werden gevonden op de 12e verdieping. Vervolgens werden de bommen onschadelijk gemaakt.
Vijand van het volk
In de bekentenisbrief waarin de RAF de verantwoordelijkheid voor de aanslag opeiste riep Ulrike Meinhof op om de Springer-uitgeverij te onteigenen. Volgens haar was Springer de vijand van het volk. In de brief gaf de terreurorganisatie toe dat er bij de aanslag in Hamburg te veel onschuldige mensen gewond waren geraakt. De RAF legde de schuld voor de gewonden echter neer bij Axel Springer zelf.
Aanslag in Heidelberg
Op 24 mei 1972 ontplofte er twee bommen op de Amerikaanse legerbasis in Heidelberg. De explosieven waren in de kofferbak van twee auto’s gelegd die vervolgens werden geparkeerd op het terrein. Er was dit keer niet vooraf voor de aanslagen gewaarschuwd. Bij de aanslagen kwamen de Amerikaanse militairen Clyde R. Bonner, Ronald A. Woodward en Charles Peck om het leven. Zeker vijf andere mensen raakten gewond. In de bekentenisbrief waarin de RAF de aanslagen opeiste werd verwezen naar de oorlog in Vietnam en dan expliciet naar de bombardementen, waarbij talloze burgerslachtoffers vielen. De Rote Armee Fraktion vergeleek het optreden van de Amerikanen in Vietnam, met de systematische genocide op de Europese Joden door de nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog. De reeks aanslagen tijdens het Mei-offensief veroorzaakte een schokgolf in de Bondsrepubliek. De beveiliging van gebouwen, overheidsfunctionarissen en hoge militairen werd opgevoerd naar het hoogste niveau.
Klopjacht op de daders
Na de aanslagen van het Mei-offensief werd er een enorme klopjacht geopend op de RAF-terroristen. Horst Herold (chef van de federale recherche) riep alle hoofden van speciale commissies van de deelstaten en vertegenwoordigers van de West-Duitse grenspolitie bijeen. In samenspraak met de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Hans-Dietrich Genscher, zette hij een grote landelijke zoekactie op touw. Tijdens deze goed gecoördineerde operatie – die bekend werd als ‘Actie Waterslag’ – waren de politiekorpsen van alle West-Duitse deelstaten een volledige dag helemaal ondergeschikt, aan de West-Duitse federale recherchedienst.
Verkeerschaos
Overal in de Bondsrepubliek werden wegblokkades opgeworpen en voertuigen bij op- en afritten werden grondig geïnspecteerd. Tevens werd de bevolking opgeroepen om – met het in acht nemen van de eigen veiligheid – uit te kijken naar de voortvluchtigen. Ook de massamedia werden aangespoord om aan de klopjacht deel te nemen. De operatie zorgde voor een enorme verkeerschaos in West-Duitsland. Op tal van plaatsen in de Bondsrepubliek werden huiszoekingen gedaan.
Garagebox in Frankfurt
Het voornaamste doel van Aktie Waterslag was om de terroristen op te jagen en in beweging te krijgen. Doordat ze nu door iedereen overal werden gezocht, waren ze genoodzaakt om zich te verplaatsen. De politie ontving al na enkele dagen verschillende tips over mogelijke schuilplaatsen van RAF-leden. Een van die tips betrof een verdachte situatie bij een garagebox onder een appartementencomplex in Frankfurt am Main. Toen de politie poolshoogte ging nemen op de desbetreffende locatie, troffen ze meerdere emmers aan met daarin explosievenpoeder. De politie verving het explosieve materiaal door een volstrekt onschuldig poeder (dat er precies hetzelfde uitzag) en hield de garagebox daarna continu in de gaten.
Arrestatie
Op 1 juni 1972 rond 5.50 uur kwam er een auto aanrijden die voor de garagebox parkeerde. In het voertuig zaten Holger Meins, Andreas Baader en Jan-Carl Raspe. Meins en Baader gingen de garage binnen, maar Raspe bleef voor de deur staan om de boel te bewaken. Toen Jan-Carl Raspe opmerkte dat er twee politieagenten op hem afkwamen, probeerde hij te vluchten. Hij trok zijn vuurwapen en schoot op de agenten. Desondanks kon Raspe toch door de politie worden aangehouden. Meins en Baader die de schietpartij gehoord hadden, hielden zich vervolgens twee uur lang schuil in de afgesloten garagebox. Ondertussen werden er zo’n 150 politiemensen opgeroepen die het gebouw omsingelden. Voor Meins en Baader was er nu geen ontsnappen meer aan.
Garagedeur wordt ingeduwd met gepantserd voertuig
Rond 8.00 werd de garagedeur naar binnengeduwd met een gepantserd voertuig. Holger Meins gaf zich aan de politie over, maar Andreas Baader probeerde nog om te ontsnappen. Daarop werd de RAF-leider door agenten in zijn dij geschoten. Toen hij op de grond lag werd hij ontwapend, uitgekleed en op een brancard afgevoerd. De arrestatie van de terroristen werd door verschillende tv-reporters gefilmd. Op de beelden is te zien hoe Holger Meins gestript tot op zijn onderbroek, door agenten wordt weggeleid. Hij schreeuwde en zijn gezicht markeerde pijn. Later zou hij zeggen dat hij door de politie werd mishandeld. Meins werd eerst opgesloten in de gevangenis van Bochum en later in de penitentiaire inrichting van Koblenz. Uiteindelijk werd hij overgebracht naar de gevangenis van Wittlich.
Tweede generatie RAF-terroristen
Aktie Waterslag leidde al snel tot meer arrestaties van RAF-terroristen. Op 7 juni 1972 werd Gudrun Ensslin aangehouden in een kledingboetiek in Hamburg. Op 9 juni 1972 werden Brigitte Mohnhaupt en Bernhard Braun gearresteerd in West-Berlijn. Een week later (op 15 juni 1972) werden Ulrike Meinhof en Gerhard Müller opgepakt in Langenhagen. Op 9 juli 1972 werden Irmgard Möller en Klaus Jünschke in de boeien geslagen in Offenbach am Main. Zes weken na de aanslag in Heidelberg zaten de belangrijkste RAF-terroristen in de gevangenis. Daarmee was het echter nog niet gedaan met het geweld van de Rote Armee Fraktion. De nog vrij rondlopende RAF-terroristen rekruteerden tal van nieuwe leden en er ontstond een tweede generatie RAF-leden.
Hongerstakingen
In januari 1974 werden Holger Meins, Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof en Jan-Carl Raspe officieel in beschuldiging gesteld. De RAF-gevangenen werden onderworpen aan een streng gevangenisregime. Ze werden van elkaar en andere gedetineerden geïsoleerd. Sommige familieleden en RAF-aanhangers beschuldigden de West-Duitse autoriteiten ervan, dat de RAF-gevangenen fysiek en psychologisch werden gemarteld. Daarom werden er door RAF-sympathisanten verschillende ‘antifoltercomités’ opgezet, om aandacht te vragen voor de ‘onmenselijke’ behandeling van de gevangenen. De gedetineerden zouden om de haverklap door de bewakers worden gecontroleerd, het licht zou ’s nachts worden aangelaten en er zou door de autoriteiten worden bepaald welke boeken ze wel of niet mochten lezen.
Opheffing van het isolement
Om te protesteren tegen de omstandigheden in de zwaarbeveiligde penitentiaire inrichtingen, gingen de RAF-gevangenen meerdere keren collectief in hongerstaking. Tijdens de eerste hongerstaking – die van 17 januari tot 16 februari 1973 duurde – eisten de RAF-gedetineerden dat hun isolement zou worden opgeheven. Bovendien claimden ze de status van krijgsgevangenen. Tevens eisten de hongerstakers dat ze werden bezocht door onafhankelijke artsen en wilden ze een overplaatsing naar een normale gevangenis afdwingen. Holger Meins deed aan deze hongerstaking mee.
Tweede en derde collectieve hongerstaking
Tussen 8 mei en 29 juni 1973 werd er een tweede collectieve hongerstaking gehouden. Tijdens deze hongerstaking eisten de RAF-gevangenen dat ze op dezelfde manier zouden worden behandeld als alle andere gevangenen. De West-Duitse autoriteiten gingen echter niet op de eisen in. Tijdens deze hongerstaking werd Holger Meins voor het eerst kunstmatig gevoed. Daarbij werd hij vastgebonden en werd er via een buis vloeibaar voedsel in de maag gepompt. Na zeven weken braken de RAF-gevangenen de hongerstaking weer af. Op 13 september 1974 ging de derde collectieve hongerstaking van start en ook Holger Meins deed net zoals de voorgaande keren weer aan de protestactie mee.
Bezettingsactie Amnesty International
Op 30 oktober 1974 werd het hoofdkwartier van Amnesty International in Hamburg bezet door 32 RAF-sympathisanten die actief waren binnen de antifoltercomités, om te protesteren tegen wat zij noemden ‘de uitroeiing van de gevangenen’. De helft van deze bezetters zou later bij de RAF ondergronds gaan en zich actief aansluiten bij de gewapende strijd. Een dag na de bezettingsactie bij Amnesty International schreef Holger Meins een brief die het brutale fundamentalisme van de Rote Armee Fraktion illustreerde. Hij schreef:
‘Of het nu gaat om een varken of een mens, overleef tegen elke prijs of vecht tot de dood. Probleem of oplossing, er zit niets tussenin.’
Volgens RAF-experts was het zijn afscheidsbrief omdat hij niet meer wilde leven.
Holger Meins weegt nog maar 39 kilo
Een kleine twee maanden later werd Holger Meins in zijn cel bezocht door zijn advocaat Siegfried Haag, die zich rot schrok van de gezondheidstoestand van zijn cliënt. De graatmagere Meins woog amper 39 kilo en zijn botten staken op verschillende plaatsen zowat door zijn vel heen. Meins was nauwelijks nog in staat om te spreken en kon alleen nog maar onverstaanbaar fluisteren. Siegfried Haag informeerde de rechter Theodor Prinzing die verantwoordelijk was voor de situatie in de gevangenissen, over de kritieke toestand van Meins en eiste dat zijn cliënt zo snel mogelijk door een onafhankelijke keuringsarts zou worden onderzocht. Op dat moment was het echter weekend en Prinzing wees het verzoek af.
Overlijden
Een paar uur na het bezoek van advocaat Siegfried Haag overleed de 33-jarige Holger Meins in de gevangenis van Wittlich aan een hartaanval. Tijdens deze laatste hongerstaking was hij net zoals voorgaande keer kunstmatig gevoed met dwangvoeding, maar de gevangenisdokter zou het RAF-lid in de weken voor zijn dood slechts 400 tot 800 calorieën per dag hebben toegediend. De dood van Holger Meins werd een baken voor radicaal links. Ondanks een demonstratieverbod gingen een paar duizend sympathisanten na de dood van Holger Meins in West-Berlijn de straat op. Zijn overlijden wekte enorme woede onder RAF-aanhangers. Zeker twintig van hen sloten zich aan bij de tweede generatie RAF-leden, om actief mee te doen aan de revolutionaire gewapende strijd tegen de West-Duitse staat.
Vergeldingsactie
Een dag na het overlijden van Holger Meins – op 10 november 1974 – pleegden terroristen van de anarchistische terreurorganisatie 2 Juni-Beweging (een zusterorganisatie van de RAF) een moordaanslag op Günter von Drenkmann, de president van het gerechtshof in West-Berlijn. Deze terreurdaad was een vergeldingsactie voor de dood van Holger Meins. De terroristen waren aanvankelijk van plan geweest om Von Drenkmann te ontvoeren, zodat ze hem konden gebruiken als pressiemiddel om de West-Duitse overheid onder druk te zetten, om terroristen uit de gevangenis vrij te laten. De ontvoering mislukte echter doordat Von Drenkmann heftig verzet bood aan zijn belagers. Vervolgens werd de rechtbankpresident door de terroristen neergeschoten. De 64-jarige Günter von Drenkmann overleed later in het ziekenhuis.
Begrafenis
Holger Meins werd op 18 november 1974 begraven in het familiegraf in Hamburg. De begrafenis werd bijgewoond door ruim 5000 mensen. Ook Rudi Dutschke was bij de teraardebestelling aanwezig. Bij het graf riep hij met opgeheven vuist:
‘Holger, de strijd gaat door!’
Linkse groeperingen beschuldigden de West-Duitse autoriteiten van moord. De toenmalige advocaat van Gudrun Ensslin – Otto Schily – durfde zelfs te stellen dat er sprake was van een ‘geplande executie op afbetaling’. Overal in de Bondsrepubliek gingen mensen uit protest de straat op. Holger Meins werd door de RAF-sympathisanten gezien als een martelaar die was gesneuveld voor de revolutionaire strijd. Zijn dood werd een centraal element van de communicatiestrategie van de Rote Armee Fraktion, als bewijs dat de West-Duitse overheid de RAF-gevangenen doelbewust wilde uitroeien. Die communicatiestrategie was succesvol en zorgde voor meer solidariteit en mobilisatie onder linkse groeperingen.
Rekrutering nieuwe leden
Advocaat Siegfried Haag werd geplaagd door schuldgevoelens, omdat hij de dood van Holger Meins niet had weten te voorkomen. Enkele maanden later besloot hij zich actief aan te sluiten bij de RAF en ging hij ondergronds. Haag rekruteerde tal van nieuwe RAF-leden voor de tweede generatie, met het doel om de RAF-gedetineerden uit de gevangenis te bevrijden. Onder hen waren de terroristen Ulrich Wessel, Bernhard Rössner, Lutz Taufer en Hanna Krabbe, die in 1975 betrokken waren bij de gijzelingsactie in de West-Duitse ambassade in Stockholm.
Holger Meins Commando
De gijzelnemers noemden zichzelf het ‘Holger Meins Commando’, als eerbetoon aan het overleden RAF-lid. Siegfried Haag zou een belangrijke rol hebben gespeeld bij de planning van deze terreurdaad. Ook zou Haag de terroristen Christian Klar, Knut Folkerts, Adelheid Schulz, Günter Sonnenberg, Peter-Jürgen Boock en Verena Becker voor de RAF hebben gerekruteerd. De meesten van hen hadden in het najaar van 1974 deelgenomen aan de bezettingsactie bij het kantoor van Amnesty International in Hamburg.
Strafproces in beveiligde bunker
Het strafproces tegen Meins’ kameraden Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Jan-Carl Raspe en Ulrike Meinhof ging op 21 mei 1975 van start. Ze werden alle vier aangeklaagd voor 4 moorden en 54 pogingen tot moord. Ulrike Meinhof was eerder al (op 29 november 1974) veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf, vanwege haar deelname aan de bevrijding van Andreas Baader uit de bibliotheek van het Duitse Centraal Instituut voor Sociale Zaken in West-Berlijn. Het strafproces werd gehouden in een speciaal daarvoor gebouwde bunker zonder ramen, op het terrein van de zwaarbeveiligde Stammheim-gevangenis in Stuttgart.
Stammheim-proces
Het Stammheim-proces – dat 192 dagen duurde – werd een van de duurste juridische procedures die ooit in de Bondsrepubliek Duitsland hebben plaatsvonden. Naast de bomaanslagen tijdens het Mei-offensief werden de vier verdachten ervan beschuldigd betrokken te zijn geweest bij meerdere bankovervallen, diefstallen van auto’s, verschillende inbraken, het vervalsen van paspoorten en lidmaatschap van een terroristische organisatie. Op 9 mei 1976 pleegde Ulrike Meinhof in de gevangenis zelfmoord, waardoor de juridische procedure tegen haar werd stopgezet.
Veroordeling Baader, Ensslin en Raspe
Op 28 april 1977 deed de rechtbank uitspraak. Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe werden alle drie veroordeeld tot levenslange gevangenisstraffen. Na het vonnis gingen de RAF-advocaten in hoger beroep. Ondertussen werden buiten de gevangenismuren door de ondergrondse RAF-terroristen van de tweede generatie, nieuwe plannen gemaakt voor een reeks terreurdaden. Deze terreuracties hadden als voornaamste doel het bevrijden van hun kameraden uit de Stammheim-gevangenis.
Gestroomlijnd logistiek systeem
De tweede generatie RAF-terroristen zetten een goed gestroomlijnd logistiek systeem op. Ze huurden appartementen op strategische plekken, schaften (automatische) vuurwapens aan en stalen auto’s die bij de voorbereiding en uitvoering van aanslagen konden worden gebruikt. Tevens braken ze in bij gemeentehuizen om apparatuur en documenten te stelen voor het vervalsen van paspoorten. Om de terroristische activiteiten te financieren pleegden de terroristen van de tweede generatie verschillende bankovervallen. In 1977 pleegde de Rote Armee Fraktion tal van aanslagen. RAF-terroristen vermoordden de Duitse procureur-generaal Siegfried Buback en brachten de voorzitter van de Dresdner Bank Jürgen Ponto om het leven. Daarnaast beraamden ze een aanslag met een raketwerper op het gebouw van het Federale Hof van Justitie (Bundesgerichtshof) in Karlsruhe. Deze raketaanslag mislukte echter doordat de lanceerinstallatie niet functioneerde.
Duitse herfst
In september van 1977 brak de zogenaamde ‘Duitse herfst’ aan, waarin de RAF de werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer ontvoerde. Deze ontvoering was bedoeld als pressiemiddel om de West-Duitse regering te dwingen om de RAF-gevangenen vrij te laten. De overheid in de Bondsrepubliek ging echter niet op de eisen van de terroristen in. Ook toen de aan de RAF gelieerde Palestijnse verzetsorganisatie PFLP vijf weken later een vliegtuig vol met West-Duitse toeristen kaapte, ging de regering niet op de eisen van de terroristen in. In plaats daarvan plande de regering een geheime reddingsoperatie. Een aantal dagen later werd het toestel op de luchthaven van de Somalische hoofdstad Mogadishu met succes bestormd door commando’s van de Duitse antiterreureenheid GSG 9. De kapers werden uitgeschakeld en de passagiers kwamen met de schrik vrij.
Zelfmoord van de RAF-kopstukken
Ook de bemanningsleden – op gezagvoerder Jürgen Schumann na – overleefden de kaping. Schumann werd tijdens een tussenlanding op de luchthaven van Aden door een van de kapers doodgeschoten. Enkele uren na de bestorming in Mogadishu pleegden Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe vermoedelijk zelfmoord in hun cel. Ook Irmgard Möller had naar verluidt geprobeerd een einde aan haar leven te maken. Een dag na de dood van de RAF-leiders werd de werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer dood aangetroffen in de kofferbak van een auto in Frankrijk. Hij bleek te zijn doodgeschoten.
De RAF in Nederland
Het geweld van de RAF bleef niet beperkt tot de Bondsrepubliek Duitsland, ook in Nederland maakte de RAF een aantal dodelijke slachtoffers. Op 22 september 1977 schoot het RAF-lid Knut Folkerts in Utrecht de politieman Arie Kranenburg dood en verwondde hij een andere agent. Op 1 november 1978 werden in Kerkrade vier douanebeambten door RAF-terroristen beschoten. Een van hen overleed direct, een tweede grenswachter overleed twee weken later in het ziekenhuis. Een derde douanier raakte lichtgewond.
Derde generatie RAF-terroristen
Na de tweede generatie RAF-terroristen werd er nog een derde generatie RAF-terroristen gevormd, die tot 1993 actief was. De derde generatie pleegde onder meer aanslagen op Amerikaanse legerfaciliteiten, hoge Amerikaanse militairen, topmanagers uit het West-Duitse bedrijfsleven, politici en een hooggeplaatste bankier. Pas op 20 april 1998 hief de Rote Armee Fraktion zichzelf in een officiële verklaring op.
Starbuck Holger Meins – Een portret als tijdsbeeld
De Duitse filmmaker Gerd Conradt – die samen met Holger Meins aan de Duitse Film- en Televisieacademie in Berlijn had gestudeerd – publiceerde in 2001 een boek over het leven van zijn vroegere studiegenoot. Dit boek: ‘Starbuck – Holger Meins‘ presenteert documenten uit het leven van Meins en zijn tijd, waaronder foto’s, afbeeldingen, tekeningen, strips, posters, brieven, notulen, resoluties, rapporten en folders. De gevoerde gesprekken in dit boek gaan dieper in op deze documenten.
Op zoek naar antwoorden
Gerd Conradt, die ooit zelf door Holger Meins werd gevraagd om zich aan te sluiten bij de Rote Armee Fraktion, zoekt in het boek naar antwoorden. Wie was Meins – die de codenaam ‘Starbuck’ gebruikte – nu eigenlijk echt? En wat dreef hem om zijn carrière in de filmindustrie overboord te gooien, voor een gewapende strijd tegen de gevestigde orde in de Bondsrepubliek? Voor zijn onderzoek sprak Conradt met mensen die Holger Meins goed hebben gekend, waaronder oud-studievrienden, leraren, huisgenoten, collega’s en advocaten. In 2010 haalde ook het voormalige RAF-lid Margrit Schiller herinneringen op aan Holger Meins.
Ruimte voor interpretatie
Het boek van Gerd Conradt presenteert verschillende documenten uit het leven van Meins, waaronder foto’s, tekeningen en brieven. De dood van de RAF-terrorist is in het verleden op verschillende manieren geïnterpreteerd. Sommigen zagen zijn dood als moord door de West-Duitse autoriteiten, anderen zagen zijn overlijden als zelfmoord. Ook het leven van Holger Meins biedt alle ruimte voor interpretatie. Feit blijft echter dat zijn ‘marteldood’ een icoon van hem maakte voor RAF-sympathisanten. Naar aanleiding van zijn dood gingen een aantal van hen ondergronds, waarna ze zich actief aansloten bij de tweede generatie van de terreurgroep. In 2002 bracht Gerd Conradt een documentaire uit over het leven van Holger Meins, met dezelfde titel als het boek.
Lees ook:
Een volledig overzicht van RAF-terroristen