Hans-Peter Konieczny (1953)
Hans-Peter Konieczny is een voormalige terrorist van de terreurorganisatie Rote Armee Fraktion (RAF). Hij behoorde tot de zogenaamde tweede generatie RAF-leden. Konieczny ondersteunde de terreurgroep met het drukken en vervalsen van identiteitspapieren en andere documenten, die nodig waren bij de voorbereidingen van aanslagen. Daarnaast was hij betrokken bij de planning van een bankoverval.
Conny
Konieczny is maar een half jaar actief geweest voor de terreurorganisatie (van februari tot juli 1972). Na zijn aanhouding hielp hij de West-Duitse autoriteiten met het in de val lokken van de terroristen Irmgard Möller en Klaus Jünschke, die daarna vrij eenvoudig konden worden gearresteerd. Door zijn medewerking met de politie werd Hans-Peter Konieczny na zeven weken detentie weer vrijgelaten. Binnen de RAF (die begin jaren 70 nog vooral bekend stond als de Baader-Meinhof-Groep) werd hij meestal ‘Conny’ genoemd.
Roter Punkt-campagne in Esslingen
Ontmoeting met Baader en Ensslin
Vervalsing van identiteitsdocumenten
Konieczny wordt gearresteerd in de drukkerij
Opleiding tot drukker
Toen Hans-Peter Konieczny 15 was ging hij van de middelbare school af. Niet omdat zijn schoolresultaten slecht waren, maar hij was het gewoon zat. Hij ging op zoek naar werk en solliciteerde op een baan als letterzetter. Vrijwel direct werd hij aangenomen als leerling-drukker. Tijdens zijn stage bij de drukkerij kreeg hij les van een aantal zeer bedreven leermeesters en het duurde dan ook niet lang, voordat hij zelf de nodige vaardigheden onder de knie had.
Vakbondswerk
Hij kon echter niet overweg met zijn baas. Al op de eerste werkdag had zijn werkgever kritiek geuit op de bakkebaarden die Hans-Peter Konieczny boven aan zijn oor had laten staan. Ondanks de slechte relatie met zijn baas had het bedrijf wel een leuke ondernemingsraad. Binnen deze ondernemingsraad waren ook een aantal vakbondsleden actief. Konieczny raakte geïnteresseerd in het vakbondswerk en sloot zich aan bij de vakbond.
Contact met de SDS
Dat hij niet overweg kon met zijn werkgever had hem – zo zou hij later zelf zeggen – veel geholpen om zich politiek te manifesteren. In deze periode (eind jaren 60) probeerde de Socialistische Duitse Studentenbond (SDS) in contact te komen met arbeiders, op tal van plaatsen in de Bondsrepubliek Duitsland. Het doel daarbij was om arbeiders en studenten samen te laten optrekken, tijdens de massale protesten die in die periode in de Bondsrepubliek plaatsvonden.
Radicalisering
Al snel voelde Konieczny zich verbonden met de SDS. Hij kon er terecht met zijn vragen, er werd hem een luisterend oor geboden en niet zelden vond hij er een oplossing voor zijn problemen. Langzaam maar zeker groeide zijn maatschappelijk bewustzijn en besefte hij, hoe diepgeworteld de ongelijkheid binnen de West-Duitse kapitalistische consumptiesamenleving eigenlijk was. Geleidelijk aan radicaliseerde Konieczny. In zijn geboorteplaats Tübingen ging hij op zoek naar links georiënteerde groeperingen.
SDAJ en DKP
Zo kwam Hans-Peter Konieczny in aanraking met leden van de Socialistische Duitse Arbeiders Jeugd (SDAJ) een politieke jongerenorganisatie met een marxistische, leninistische ideologie. Daarnaast kwam hij in contact met aanhangers van de Duitse Communistische Partij (DKP). Van leden van de SDAJ werd verwacht dat ze de Duitse Democratische Republiek (DDR) een warm hart toedroegen en volledig achter het beleid van de Socialistische Eenheidspartij van Duitsland (SED) stonden. De SED was in de DDR de enige regerende partij en had daar de absolute macht. Konieczny was geen voorstander van een almachtige partij, omdat hij vreesde dat het land zich uiteindelijk precies zou gaan ontwikkelen als de Sovjet-Unie of China.
Roter Punkt-campagne in Esslingen
Begin 1971 was Hans-Peter Konieczny betrokken bij de oprichting van de Groep van Internationale Marxisten (GIM) in Tübingen. De leden van de GIM ontmoetten elkaar na het werk regelmatig in een café, om met elkaar van gedachten te wisselen. In de zomer van 1971 raakte Konieczny betrokken bij een gevecht met twee Duitse politieagenten tijdens een zogenaamde ‘Roter Punkt-campagne’ in Esslingen. Deze Roter Punkt-campagne (die deels werd georganiseerd door leden van de GIM) was een protestactie tegen de tariefverhogingen in het openbaar vervoer. Door de prijsstijgingen zou het OV voor studenten ongeveer 50% duurder worden. Tijdens de demonstraties kwam het tot botsingen tussen betogers en de politie. Konieczny werd aangehouden voor het aanvallen van agenten en het bieden van verzet tijdens zijn arrestatie.
Advocaat Jörg Lang
In februari 1972 werd Hans-Peter Konieczny dankzij de inspanningen van zijn advocaat Jörg Lang (Jogi) vrijgesproken. Lang was net als hem afkomstig uit Tübingen. Op een avond kwamen beide mannen elkaar bij toeval tegen en gingen vervolgens samen iets drinken in het café. Daar hadden ze een discussie over de politieke situatie in West-Duitsland. Het duurde niet lang voordat de Baader-Meinhof-Groep ter sprake kwam. Konieczny liet doorschemeren dat hij sympathie had voor de denkbeelden van de terreurorganisatie, maar dat hij geen mogelijkheid zag om zich bij de groepering aan te sluiten.
Een woning aan de Pfizerstrasse in Stuttgart
Een aantal dagen later spraken Hans-Peter Konieczny en Jörg Lang weer met elkaar af in een eetgelegenheid in Stuttgart. Wederom kwam het gesprek op de Baader-Meinhof-Groep. Jörg Lang gaf aan dat hij de jonge letterzetter wel in contact kon brengen met mensen die net zo dachten als hij. Vervolgens noteerde hij het adres van een woning aan de Pfizerstrasse in Stuttgart op een stuk papier. Advocaat Jörg Lang zou later dat jaar op (13 juli 1972) worden gearresteerd op verdenking van onder meer het steunen van de Baader-Meinhof-Groep. Jörg Lang zou de terroristen niet alleen hebben geholpen met het vinden van huisvesting waarin ze konden onderduiken, maar ook een aantal andere hand- en spandiensten aan de organisatie hebben verleend.
Ontmoeting met Baader en Ensslin
Rond middernacht kwam Hans-Peter Konieczny bij de bewuste woning aan. Lang had hem verteld dat hij een bepaald aantal keren op de metalen deur moest kloppen, zodat de aanwezigen wisten dat er vertrouwd volk voor de deur stond. Vervolgens werd de deur opengedaan door een man met een zwarte broek en een oberkleurig hemd. De man leunde met zijn rug tegen een kast en zag er ongelooflijk bleek uit. Toen Konieczny naar binnen liep werd de deur achter hem dichtgedaan, door een vrouw met een roodbruine suède jas. Hij ging zitten in een rieten stoel en voelde zich behoorlijk ongemakkelijk. Toen Hans-Peter Konieczny zich voorstelde als ‘Conny’, zag hij dat zowel de man als de vrouw een vuurwapen droeg. Konieczny stond nu oog in oog met Andreas Baader en Gudrun Ensslin, de meest gezochte personen van de Bondsrepubliek Duitsland.
Interesse in machinepistolen en handgranaten
Baader vertelde Konieczny dat hij geïnteresseerd was in machinepistolen en handgranaten, die ze nodig hadden voor het voeren van hun revolutionaire strijd. Tevens vertelde hij dat de Baader-Meinhof-Groep plannen had om een aantal vooraanstaande hooggeplaatste Duitsers te ontvoeren, om losgeld te kunnen eisen en een aantal ‘strijders’ uit de gevangenis vrij te krijgen. Andreas Baader maakte een ongelooflijk zenuwachtige, gespannen indruk. Zodra er buiten een auto voorbij reed sprong hij op en rende hij naar het raam om naar buiten te gluren. Hij rookte de ene sigaret na de andere en vrat meerdere koekjes op, uit het trommeltje dat op de tafel stond. Puur uit nervositeit.
Vervalsing van identiteitsdocumenten
Gudrun Ensslin daarentegen was de rust zelve. Ze sprak kalm en beheerst en wekte een bijna ijzige indruk. Ze wees naar het zilverkleurige pistool dat ze in haar hand hield en vroeg Konieczny of hij wist wat voor wapen het was. Konieczny had geen idee. Ensslin vertelde dat het een semiautomatische Walther P38 betrof. Andreas Baader merkte vervolgens op dat alle ‘kutjes’ (zoals hij de vrouwelijke terroristen omschreef) binnen de Baader-Meinhof-Groep werden voorzien van een zilverachtig of glimmend vuurwapen. Hans-Peter Konieczny vertelde het RAF-duo dat hij als ervaren drukker alles kon doen met papier. Het vervalsen van identiteitsdocumenten zoals paspoorten en rijbewijzen, was voor hem een koud kunstje. Het enige dat hij daarvoor nodig had was het originele papier en de technische middelen om het papier te bedrukken. Het was duidelijk dat Baader en Ensslin zijn diensten goed konden gebruiken.
Telefoontje van Gerda
Gudrun Ensslin zei dat iemand met de naam ‘Gerda’ een week later contact met hem zou opnemen. Hans-Peter Konieczny gaf het telefoonnummer van zijn werk door (van mobiele telefoons was in die tijd uiteraard nog geen sprake) en Konieczny en ‘Gerda’ spraken af bij een bushalte achter de Universiteit van Tübingen. Begin maart 1972 was Konieczny aan het werk op de drukkerij toen zijn baas hem vertelde dat er een telefoontje voor hem was binnengekomen. Het was ‘Gerda’. Ze wilde hem die avond ontmoeten op de eerder afgesproken ontmoetingsplek. Een aantal uren later stond hij bij de bushalte te wachten op zijn afspraak. Even later zag hij hoe Gudrun Ensslin voorbij gelopen kwam en zich in de richting van het universiteitsgebouw begaf. Alsof ze een studente was liep ze de grote collegezaal binnen. Konieczny volgde haar de zaal in.
Autorit door Tübingen
Gudrun Ensslin gaf aan dat haar auto een paar straten verderop geparkeerd stond. Samen liepen ze ernaartoe. Vervolgens reden ze met de auto door Tübingen. Ensslin informeerde naar de omstandigheden bij het bedrijf waar Konieczny werkte en naar het risico, dat hij tijdens het vervalsen van documenten betrapt zou kunnen worden. Hij kon haar geruststellen, want hij was vaak alleen in de drukkerij. ’s Avonds was er niemand aanwezig en kon hij het werk voortzetten. Gudrun Ensslin legde uit dat het beter was dat ze zo weinig mogelijk van elkaar wisten. Wanneer iemand door de politie zou worden opgepakt, dan kon diegene in ieder geval geen informatie prijsgeven, over de schuilplaatsen van de andere kameraden.
Briefhoofden
Een week later spraken ze weer met elkaar af en reden ze weer met de auto rond. Ensslin gaf Konieczny twee negatieven van kentekenpapieren in een bruine envelop. Het waren reproducties in hun oorspronkelijke formaat. Ze had ook twee originele briefhoofden bij zich. Een van het materieel testinstituut Otto Graf en een van de Universiteit van Stuttgart. Ze verzocht hem om een stuk of veertig exemplaren van de briefhoofden af te drukken. De brieven konden vervolgens worden gebruikt voor het bestellen van grote hoeveelheden chemicaliën. Omdat Hans-Peter Konieczny op zijn werk over de juiste apparatuur kon beschikken, lukte het hem om tijdens zijn lunchpauze binnen vijf minuten veertig vervalsingen te produceren. De briefhoofden waren nauwelijks te onderscheiden, van het originele briefpapier.
Frans munitiedepot
Bij de derde ontmoeting bij de bushalte in Tübingen deed Gudrun Ensslin net alsof ze een vriendin van Hans-Peter Konieczny was, die met de bus vanuit Stuttgart was gereisd. In tegenstelling tot de eerdere ontmoetingen maakte ze een zenuwachtige indruk op Konieczny. Hij overhandigde haar de vervalste briefhoofden. Ensslin vroeg vervolgens of er in Tübingen munitiedepots waren. Volgens Konieczny was er een Frans munitiedepot bij de Galgenberg – even ten zuiden van Tübingen – dat zeer streng werd bewaakt.
Ne pas fumer
Konieczny en Ensslin gingen ernaartoe en deden zich voor als een stel dat gewoon samen in het bos aan het wandelen was. Ze kwamen behoorlijk dichtbij het depot. Ensslin haalde een verrekijker tevoorschijn, waarmee ze de borden op de gebouwen in het depot kon aflezen. De enige tekst die ze kon lezen was ‘Ne pas fumer’, Frans voor ‘Niet roken’. Verder werd ze niet veel wijzer van de informatie op de borden. Vervolgens reden Ensslin en Konieczny naar een eetcafé in het plaatsje Wurmlingen, zo’n acht kilometer ten westen van Tübingen.
Roekeloos
In het etablissement in Wurmlingen bestelden ze iets te eten en te drinken. Ensslin had haar jas over de rugleuning van een lege stoel gedrapeerd. Ze vroeg Hans-Peter Konieczny of hij eens wilde uitkijken naar een locatie, waar af en toe een RAF-kameraad zou kunnen worden ondergebracht. De Baader-Meinhof-Groep zou hiervoor 2000 Duitse mark hebben gereserveerd, om de maandelijkse huur van de slaapplaats te betalen. Daarnaast vertelde Ensslin dat hij binnenkort een man zou ontmoeten met de naam ‘Lester’. Deze Lester zou het tijdschrift ‘Capital’ bij zich dragen, zodat Konieczny hem eenvoudig zou kunnen herkennen.
Tactieken
Ook bespraken Ensslin en Konieczny de verschillende tactieken, die door de leden van de Baader-Meinhof-Groep werden gehanteerd. Konieczny schrok toen hij zag dat het vuurwapen van Ensslin gedeeltelijk uit de zak van haar jas stak. Het was erg druk in de eetgelegenheid en de kans dat iemand het pistool zou opmerken was groot. Ensslin leek echter niet geschrokken en duwde het vuurwapen kalmpjes terug in haar jaszak. Konieczny was verbaasd over de roekeloosheid van zijn gesprekspartner.
Ontmoeting met Jan-Carl Raspe
Een paar dagen later belde Gudrun Ensslin weer op. Ze vertelde dat hij ‘Lester’ zou gaan ontmoeten op de welbekende ontmoetingsplek. Toen Hans-Peter Konieczny op een bankje zat te wachten op de afgesproken tijd, kwam Lester vanachter een heg vandaan. Lester was de alias van Jan-Carl Raspe. Hij maakte een ietwat nerveuze indruk en keek constant om zich heen. De twee mannen stapten samen in Konieczny’s auto en reden een stukje rond. Hij parkeerde het voertuig ergens in een zijstraat, waar Raspe hem honderd vellen A3-papier overhandigde. Daarnaast gaf hij de gegevens door die op de kentekenbewijzen moesten worden afgedrukt.
Voertuigenregistratie
De manier waarop de Baader-Meinhof-Groep de informatie voor de voertuigenregistratie verkreeg was in principe kinderlijk eenvoudig. Ze luisterden via de scanner de politiefrequentie af. Wanneer er een verdacht voertuig door de politie werd gecontroleerd schreven ze de informatie op. Als later bleek dat het voertuig in orde was, dan wisten de terroristen dat ze de gegevens konden gebruiken. Vervolgens werd eenzelfde type auto gestolen en voorzien van valse kentekenplaten, met bijbehorende valse kentekenpapieren.
Ontmoeting met Irmgard Möller
Tijdens de tweede ontmoeting die Hans-Peter Konieczny met Jan-Carl Raspe in Tübingen had, kreeg hij te horen dat hij binnenkort een dame zou ontmoeten met de schuilnaam ‘Gabi’. Ook deze ontmoeting zou weer bij de bushalte plaatsvinden. Gabi was een blonde vrouw met een rode hoofddoek en een blauw broekpak aan. Gabi bleek Irmgard Möller te zijn en zo goed als onherkenbaar door haar vermomming. Ze zorgde ervoor dat Konieczny werd voorzien van nieuwe negatieven en op zijn beurt gaf hij de vervalste documenten weer aan haar. Bij Möller thuis ontmoette Konieczny tal van andere leden van de Baader-Meinhof-Groep.
Lading naar Frankfurt
In mei 1972 werden de ontmoetingen verplaatst van de bushalte in Tübingen, naar verschillende locaties in Stuttgart. Ze spraken nu af op verschillende tijden bij een busstation in de wijk Degerloch, op een parkeerplaats in de Jahnstrasse en in een klein groen gebied aan de Gänsheidestrasse. Möllers schuilnaam Gabi werd vervangen door de schuilnaam ‘Sonja’, omdat Hans-Peter Konieczny een tante had die zo heette. De ontmoetingen werden nog steeds telefonisch op het werk geregeld en zo zou het voor zijn werkgever lijken, alsof hij steeds met zijn tante Sonja telefoneerde. In de ochtend van 1 juni 1972 was er weer een ontmoeting tussen Konieczny en ‘Sonja’. Ze vroeg hem om ’s avonds een lading van haar over te nemen en deze naar een garagebox in Frankfurt am Main te brengen. Vermoedelijk ging het om vuurwapens en in de avond was de kans op politiecontroles langs de weg een stuk kleiner.
Arrestatie van de RAF-leiders
Het transport van de lading ging echter niet door, want rond het middaguur kwam hen een verontrustend bericht ter ore. Andreas Baader was samen met Jan-Carl Raspe en Holger Meins in de bewuste garagebox in Frankfurt gearresteerd. De drie mannen hadden zich echter niet zonder slag of stoot aan de politie overgegeven en konden pas na een twee uur durende schietpartij worden opgepakt. Baader raakte tijdens de schotenwisseling gewond aan zijn achterwerk. Toen Hans-Peter Konieczny avonds aankwam bij Irmgard Möller was de stemming uiteraard zeer bedrukt. Een aantal dagen later op 7 juni 1972 werd ook Gudrun Ensslin aangehouden in Hamburg. Op 15 juni 1972 werd Ulrike Meinhof gearresteerd in Langenhagen. En daarmee zaten de belangrijkste leiders van de Baader-Meinhof-Groep vast.
Ontmoeting met Klaus Jünschke
Een paar dagen later was er een ontmoeting tussen Hans-Peter Konieczny en Irmgard Möller, bij de bloemenkiosk bij het ziekenhuis in Offenbach am Main. Eenmaal daar aangekomen, zag Konieczny hoe Irmgard Möller uit een klein parkje gelopen kwam aan de overkant van de weg. Samen liepen ze naar de bushalte. Op dat moment kwam ook Klaus Jünschke het park uitgelopen, maar hij kwam niet meteen bij hen in de buurt staan. Konieczny herkende Jünschke direct, ondanks zijn metamorfose. Hij droeg een bril, had zijn snor geblondeerd en had een hip pak aangetrokken.
Planning bankoverval
Even later reden Konieczny, Möller en Jünschke met zijn drieën naar een groter park in de buurt. Daar bespraken ze de ellendige situatie waarin de Baader-Meinhof-Groep, sinds de arrestatie van de terroristenleiders verkeerde. De organisatie werd niet meer effectief aangestuurd en bovendien waren de financiële middelen ook zo goed als opgeraakt. Daarom bespraken ze de mogelijkheid voor het plegen van een bankoverval. Ze kwamen tot de conclusie dat ze voor een bank moesten kiezen in een stad waar ze zelf niet dagelijks waren. Dat zou de pakkans verkleinen.
Konieczny wordt gearresteerd in de drukkerij
Op 7 juli 1972 was Hans-Peter Konieczny nietsvermoedend aan het werk in de drukkerij, toen er plotseling een aantal West-Duitse politieagenten naast hem stonden. Ze wilden Konieczny arresteren. Iemand moet de politie hebben getipt over zijn activiteiten voor de terreurgroep. Hij verzette zich niet en gaf zich direct over. Eenmaal aangekomen op het politiebureau van Tübingen werd hij verhoord. Tijdens het verhoor bleek dat de politie al veel wist over zijn activiteiten voor de Baader-Meinhof-Groep. ’s Avonds werd Konieczny opgesloten in de politiegevangenis van Stuttgart, waar hij de nacht doorbracht. De volgende dag werd hij naar het Openbaar Ministerie in Karlsruhe gebracht.
Medewerking met justitie
Daar werd hem gevraagd om een stuk voor te lezen uit het Duitse Wetboek van Strafrecht. In het desbetreffende wetsartikel stond dat:
‘wanneer een verdachte van een misdrijf, meehelpt met de autoriteiten om een criminele organisatie te ontmantelen – en daardoor verdere strafbare feiten voorkomt – zijn of haar eigen straf wordt verzacht.’
En daarmee gaf justitie aan dat als Hans-Peter Konieczny zijn medewerking aan de autoriteiten zou verlenen, dat zeer gunstig voor hem zou kunnen uitpakken. Het aanleveren van voldoende cruciale informatie over het reilen en zeilen van de Baader-Meinhof-Groep, betekende naar alle waarschijnlijkheid een aanzienlijke strafvermindering. Tevens werd hem een financiële beloning in het vooruitzicht gesteld.
Hinderlaag
Konieczny vertelde de officier van Justitie dat hij met hen wilde meewerken en dat hij nog dezelfde dag in Offenbach am Main, een afspraak zou kunnen maken met Irmgard Möller, Klaus Jünschke en wellicht ook met een aantal andere leden van de Baader-Meinhof-Groep. Even later werden er door de politie al voorbereidingen getroffen om de terroristen in een hinderlaag te laten lopen. ’s Middags om half twee zou Konieczny zijn ‘kameraden’ ontmoeten bij de bloemenkiosk in Offenbach am Main. Terwijl Hans-Peter Konieczny onderweg was naar de plek van de ontmoeting, hadden al zeker dertig politieagenten van een speciaal arrestatieteam, zich daar in de directe omgeving verdekt opgesteld. Sommige van hen lagen ineengedoken op de parkbankjes en andere agenten hadden zich vermomd als dronkaards met een fles bier in hun handen.
Arrestatie Klaus Jünschke
Iets na half twee was het zover. Er stopte een bus bij de bushalte en Klaus Jünschke stapte uit. Hij droeg een zwarte map bij zich. Hij zag Hans-Peter Konieczny meteen en stak de weg over. Het leek wel alsof Jünschke iets door had, want hij keek achterdochtig om zich heen. Een minuut na de ontmoeting kwam de politie in actie. Van alle kanten werden ze benaderd door gewapende agenten. Jünschke werd tegen de grond gewerkt en kreeg een pistool op zich gericht. Na zijn arrestatie werd hij afgevoerd. Konieczny speelde het spel mee en werd eveneens gearresteerd, zodat Jünschke geen argwaan zou krijgen. Ook hij werd tegen de grond gewerkt, met een vuurwapen bedreigd en vervolgens met handboeien om zijn polsen weggevoerd. Aangekomen op het politiebureau werden de handboeien bij Konieczny meteen weer verwijderd.
Arrestatie Irmgard Möller
Dezelfde actie zou diezelfde dag nog een keer worden uitgevoerd, maar nu was het de beurt aan Irmgard Möller. Om half drie zou ze Konieczny bij de bloemenkiosk ontmoeten en alle politiemensen namen weer hun posities in. Echter kwam er niemand om half drie opdagen en ook om half vier was Möller in geen velden of wegen te bekennen . Toen de politie van plan was om de operatie af te blazen, stond Irmgard Möller plotseling naast Hans-Peter Konieczny. Ze was door haar korte kapsel zo veranderd dat ze bijna onherkenbaar was. Konieczny deed net alsof hij haar niet kende. Door haar uiterlijke transformatie had de politie haar nog niet opgemerkt. Möller had een portemonnee in haar hand en deed alsof ze naar geld zocht. Op het moment dat ze tegen Konieczny wilde praten, schudde hij zijn hoofd. Hij waarschuwde haar dat er overal in de omgeving agenten aanwezig waren. Vervolgens wilde Konieczny weglopen.
Vechtpartij
Irmgard Möller liep direct achter hem aan. Hierdoor realiseerde de politie zich dat de vrouw met het korte kapsel, de terroriste was die ze wilden arresteren. Toen de agenten op haar afgerend kwamen bood ze stevig verzet en er volgde een flinke vechtpartij tussen haar en de dienders. Möller probeerde hen te bijten en te krabben met haar nagels. Voordat ze naar haar pistool kon grijpen (dat ze in haar handtas bij zich droeg) was ze al lang en breed tegen de grond gewerkt. Na haar arrestatie bleef Möller maar schreeuwen en schold ze de politiemensen uit voor varkens. Ondertussen werd Konieczny door agenten met een vuurwapen onder schot gehouden.
Stammheim-gevangenis
Na de arrestatie van Irmgard Möller werd Konieczny naar de Stammheim-gevangenis in Stuttgart gebracht. Daar zou hij zeven weken in voorlopige hechtenis worden gehouden. De hele week – met uitzondering van de weekenden – werd Konieczny permanent verhoord. Ondertussen deed de politie huiszoekingen in zijn woning, maar ook in het huis van zijn ouders en in de drukkerij.
Beloning
Begin september 1972 waren de verhoren afgelopen en zorgde openbaar aanklager Müllenbach voor zijn vrijlating, zoals eerder was afgesproken. Konieczny kwam op vrije voeten, maar moest wel beschikbaar blijven voor justitie. Er waren immers nog tal van andere leden van de Baader-Meinhof-Groep, waarover hij wellicht belangrijke informatie kon geven. Toen hij de gevangenis verliet kreeg hij een voorschot van 3.000 Duitse mark, op de totale beloning die hem in het vooruitzicht was gesteld.
Na zijn vrijlating
Na zijn vrijlating realiseerde Hans-Peter Konieczny zich dat het voor hem nog lang niet voorbij was. Hij was zich bewust van het feit dat hij zeer waarschijnlijk zou moeten getuigen tegen Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof, Jan-Carl Raspe en Holger Meins. En omdat hij Möller en Jünschke had verraden lag een wraakactie van voormalig kameraden die nog ondergronds waren voor de hand. Omdat het verraden van leden van de Rote Armee Fraktion niet zonder risico was en ‘verraders van de revolutie’, ernstig rekening moesten houden met represailles, kwamen de West-Duitse autoriteiten met een aanbod. Justitie bood Hans-Peter Konieczny een extra financiële beloning aan, in ruil voor informatie over de verblijfplaats van RAF-terroristen. Tevens zou hij door de politie worden beschermd.
Over zijn schouder kijken
Konieczny ging op het aanbod in en als kroongetuige gaf hij de West-Duitse politie informatie over de verblijfplaatsen van (voormalig) RAF-kameraden. Hij gaf details over diefstallen, inbraken en overvallen. Daarnaast wees hij RAF-sympathisanten aan op demonstratiefoto’s. Achteraf had Hans-Peter Konieczny spijt van zijn medewerking met justitie. Nu moest hij altijd over zijn schouder kijken en leven met de angst dat hem ieder moment iets zou kunnen overkomen. Als hij zijn voormalig kameraden niet had verlinkt, dan was hij weliswaar 8 jaar de gevangenis ingedraaid, maar had hij na het uitzitten van zijn straf waarschijnlijk een relatief gewoon en onbezorgd leven kunnen leiden.
Niet nakomen van beloftes
Het was het typische lot van kroongetuigen in de Bondsrepubliek Duitsland. Eerst werden er tal van beloften gedaan door justitie, maar vervolgens werd besloten om die beloften niet – of deels – na te komen. Dan werd er bijvoorbeeld ineens beslist dat expliciete afspraken tussen de rechterlijke macht en criminelen over beloningen of strafvermindering (in ruil voor het afleggen van belastende verklaringen) onwenselijk was. Dergelijke afspraken zouden de kroongetuigen immers kunnen verleiden om hun eigen hachje te redden en de misdrijven van hun medeplichtigen te overdrijven. Hierdoor zou afbreuk worden gedaan aan de geloofwaardigheid van kroongetuigen en daarmee ook aan de forensische waarde van een verklaring onder ede.
Aanzienlijk geldbedrag
Op basis van wat de West-Duitse justitie aan Konieczny had beloofd, had hij een financiële beloning berekend van ongeveer 40.000 Duitse mark. Daarvan was 25.000 DM gereserveerd voor zijn hulp bij de arrestatie van Irmgard Möller en 15.000 DM voor zijn hulp bij de aanhouding van Klaus Jünschke. Dat aanzienlijke geldbedrag had bij Hans-Peter Konieczny de angst voor eventuele wraakacties van RAF-leden onderdrukt en had hem uiteindelijk doen besluiten om Möller en Jünschke erbij te lappen.
Konieczny komt er bekaaid vanaf
Hans-Peter Konieczny kwam er echter bekaaid vanaf toen de rechtbank in Hamburg (die Irmgard Möller had veroordeeld) aangaf dat ze niets met de beloning te maken wilde hebben. De rechter wilde zich houden aan het besluit dat een week eerder was genomen, door het Openbaar Ministerie in Karlsruhe. Openbaar aanklager Erwin Fischer had toen ontkend dat er ooit een dergelijke riante beloning aan Hans-Peter Konieczny was beloofd. Misschien waren er wel beloften gedaan door rechercheurs op een of ander politiebureau, maar zeker niet door hem. Welke beloften er destijds daadwerkelijk zijn gedaan en door wie werd nooit precies duidelijk.
Waardeloze burgerlijke staat
Het leven na zijn vrijlating was voor Hans-Peter Konieczny niet gemakkelijk. Hij faalde als zelfstandig drukker en slaagde er niet in om te re-integreren in de West-Duitse samenleving. De voormalige terrorist zag de Bondsrepubliek nog steeds als een waardeloze burgerlijke staat. Hij kreeg een flinke geldboete opgelegd voor het plegen van frauduleuze handelingen en raakte uiteindelijk in de schulden. Zijn woede over de manier waarop de Duitse autoriteiten met hem waren omgegaan, heeft hij nooit onder stoelen of banken gestoken.
Lees ook:
Een volledig overzicht van RAF-terroristen