Friederike Krabbe (1950)
Friederike Krabbe is een voormalige terroriste van de terreurorganisatie Rote Armee Fraktion (RAF). Ze behoorde tot de zogenaamde tweede generatie RAF-leden. Binnen de groep stond ze bekend onder haar codenamen ‘Käthe’ en ‘Rima’. Ze is betrokken geweest bij de ontvoering van de West-Duitse werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer, die later vermoord werd aangetroffen. Na de ontvoering zat Krabbe lange tijd ondergedoken in Irak. De autoriteiten hebben geprobeerd om haar daar op te sporen, maar ze is nooit gevonden.
Omstreden therapiegemeenschap SPK
Steun aan de Baader-Meinhof-Groep
Jeugd
Friederike Krabbe werd op 31 mei 1950 geboren in Bad Bentheim (Nedersaksen). Samen met haar oudere zus Hanna groeide ze op in een welvarend gezin. Haar vader had een fabriek en handelde in textiel. De ouders van Friederike en Hanna Krabbe waren tijdens de Tweede Wereldoorlog uitgesproken voorstanders van het nationaalsocialisme geweest. Zo was haar moeder lid van de vrouwenbond NSF, die verbonden was aan de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP) van Adolf Hitler. Net als veel andere latere RAF-leden worstelde Friederike Krabbe met het feit dat de generatie van haar ouders een dergelijk wreed, meedogenloos en moorddadig regime had gesteund.
Studie
In 1970 rondde krabbe haar middelbareschooltijd af aan het gymnasium in Nordhorn en ging daarna studeren. Friederike Krabbe studeerde van 1970 tot 1973 psychologie, pedagogiek en sociologie aan de universiteit in West-Berlijn. Daarnaast studeerde ze van 1973 tot 1976 geneeskunde in Heidelberg (Baden-Württemberg). Voor deze studies behaalde echter ze geen diploma.
Omstreden therapiegemeenschap SPK
Tijdens haar studiejaren in Heidelberg raakte Friederike Krabbe betrokken bij het Socialistische Patiëntencollectief (SPK). Dit was een zeer omstreden therapiegemeenschap die er behoorlijk dubieuze opvattingen op nahield. Het SPK had het bizarre motto: ‘Verander ziekte in een wapen’. Deze beweging was van mening dat psychische aandoeningen voor een heel groot deel te wijten waren, aan de kapitalistische samenlevingen in het Westen. De aanhangers van het SPK waren ervan overtuigd dat psychiatrische patiënten alleen konden worden genezen, als eerst de ‘zieke maatschappij’ zou genezen. Het SPK protesteerde tegen de traditionele geneeskunde en de klassieke psychiatrie. De SPK-leden vonden dat de eventuele inzet van gewelddadige middelen tegen de ‘medische industrie’ was geoorloofd.
Overblijfselen van het naziregime
Het SPK werd begin 1970 opgericht door de Duitse arts Wolfgang Huber. Hij bekritiseerde de wetenschappelijk georiënteerde geneeskunde, de accommodatie van psychiatrische patiënten en de toediening van elektrische schokken, in het kader van de psychotherapie. Daarnaast wilde hij een situatie creëren waarbij er geen scheiding meer bestond tussen patiënt en arts. Het verhaal van de SPK begint eigenlijk al in het begin van de jaren 60. In deze periode lukte het de Bondsrepubliek Duitsland maar niet, om de recente nazi-geschiedenis op een goede manier aan te pakken. Dat was niet alleen duidelijk in maatschappelijk opzicht (er waren immers nog tal van oud-nazi’s die nog steeds belangrijke functies bekleedden in de politiek), maar ook in de kunst en de medische wereld waren de overblijfselen van het nationaalsocialisme nog overal aanwezig. Volgens veel SPK-leden was het fascisme nog altijd diep geworteld, in alle lagen van de West-Duitse samenleving.
Artsen die hadden meegewerkt aan Aktion T4
Aan de Universiteit van Heidelberg waren zelfs nog steeds verschillende artsen in dienst, die tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden deelgenomen aan het Aktion T4 euthanasieprogramma van de nazi’s. Bij de uitvoering van het T4-plan werden destijds meer dan 200.000 mensen met een fysieke of geestelijke beperking vermoord. Het doel daarbij was om de ‘genetische zuiverheid’ van het Germaanse volk te kunnen behouden. Hitler beargumenteerde dat het voor de slachtoffers beter was, om hen uit hun ‘zinloze bestaan’ en ‘zinloze lijden’ te verlossen.
Rassenhygiëne
Naast de raciale concepten van eugenetica – de zogenaamde ‘rassenhygiëne’ – werden door de nazi’s ook economische overwegingen aangevoerd, om de vernietiging van ‘onwaardig leven’ te rechtvaardigen. Aktion T4 was er ook op gericht om ervoor te zorgen dat mensen met vermeende erfelijke ziekten onder de leden, zich niet meer konden voortplanten. De nazi’s deden dat door middel van gedwongen sterilisatie. Daarnaast moest de Duitse samenleving zo snel mogelijk worden ontdaan van sociaal en raciaal ongewenste mensen.
Misleidende informatie
Familieleden van de slachtoffers kregen te horen dat hun gehandicapte kinderen, ouders, broers of zussen, naar een speciale instelling aan de andere kant van het land zouden worden gebracht. Door het lange reizen werd het de families vrijwel onmogelijk gemaakt om hun geliefden te bezoeken. Bij informatieverzoeken van familieleden ter plaatse werd doelbewust misleidende informatie verstrekt. Klachtenprocedures werden met opzet zo ingewikkeld gemaakt, dat de mogelijke weerstand van familieleden sterk werd geminimaliseerd. Het stellen van vragen kostte zoveel moeite dat familieleden het er maar bij lieten zitten. De familie ontving vaak nog weken of zelfs maanden facturen voor kost en inwoning in de zorginstelling, terwijl hun geliefden meestal al direct bij aankomst in de ‘speciale instelling’ om het leven waren gebracht.
Vervalste overlijdensakten
In werkelijkheid werden de slachtoffers vaak naar een T4-moordlocatie in de buurt gebracht. In het begin werden de slachtoffers nog vermoord, door middel van een overdosering van medicijnen en verhongering door ondervoeding. Later werden de moorden systematischer uitgevoerd door middel van vergassing. De moordfaciliteiten voor het T4-euthanasieprogramma bevonden zich onder andere in Grafeneck, Brandenburg, Hartheim, Sonnenstein, Bernburg en Hadamar. Toen de slachtoffers daar aankwamen werden ze vrijwel direct systematisch vergast en gecremeerd. Vervolgens verzonnen de nazi-artsen medische geschiedenissen, om de doodsoorzaak officieel te kunnen registreren bij de registratiekantoren. Daarna werden er valse overlijdensakten opgemaakt, zodat de echte doodsoorzaak verborgen kon blijven.
Steun aan de Baader-Meinhof-Groep
Het feit dat er aan de Universiteit van Heidelberg nog altijd artsen werkten, die aan deze gruwelijke misdaden hadden deelgenomen, was een doorn in het oog van veel studenten. Wolfgang Huber en de studenten wilden met het Socialistische Patiëntencollectief de ingewikkelde structuren van het academische systeem van de Universiteit van Heidelberg doorbreken en nieuwe ideeën introduceren, die de basis moesten gaan vormen voor de moderne psychoanalyse. Veel SPK-leden werden steeds radicaler in hun denkbeelden. De therapiegemeenschap kreeg dan ook veel kritiek vanuit de medische wereld. In de zomer van 1971 werd het SPK verdacht van het verlenen van steun aan de Rote Armee Fraktion, die toen nog vooral bekend stond als de ‘Baader-Meinhof-Groep’.
Aansluiting bij de RAF
Om die reden viel de West-Duitse politie verschillende woningen binnen van SPK-aanhangers, waarna grondige huiszoekingen werden gedaan. Bij deze huiszoekingen werden niet alleen vervalste papieren gevonden, maar ook wapens en explosieven. Wolfgang Huber en zijn echtgenote werden gearresteerd en veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierenhalf jaar, wegens lidmaatschap van een criminele organisatie, het produceren van explosieven en het vervalsen van documenten. Huber verloor zijn artsenvergunning en het SPK werd opgeheven. Nadat het SPK was ontbonden sloten tal van SPK-aanhangers zich actief aan bij de Rote Armee Fraktion. Ook Friederike Krabbe en haar oudere zus Hanna werden lid van de RAF.
Schleyer-ontvoering
Friederike Krabbe is onder meer betrokken geweest bij de ontvoering van de Duitse werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer. Tijdens de voorbereidingen van de ontvoering in de zomer van 1977, had ze een appartement gehuurd aan de Wiener Weg in Keulen-Jukersdorf, onder de valse naam Lisa Ries. Dat appartement was niet ver van de plek waar de ontvoering zou plaatsvinden. Tevens huurde Krabbe een ondergrondse parkeerplaats, waar Schleyer vanuit de vluchtauto ongezien in een ander voertuig zou kunnen worden gelegd. Vanuit de ondergrondse parkeergarage zou Schleyer dan verder naar een ander appartement worden gebracht in Erftstadt-Liblar (iets ten zuidwesten van Keulen). Daar zou de werkgeversvoorzitter ruim elf dagen in een geluidsdichte ruimte worden opgesloten. Tijdens de ontvoering zelf verbleef Friederike Krabbe vermoedelijk met andere RAF-leden in Amsterdam.
Vrij krijgen van RAF-gevangenen
De ontvoering van Hanns-Martin Schleyer werd geïnitieerd om RAF-leden van de eerste generatie – zoals de RAF-leiders Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe – vrij te krijgen en uit te ruilen tegen de werkgeversvoorzitter. Onder deze gevangenen was ook Friederike’s zus Hanna, die op dat moment vastzat vanwege haar rol bij de gijzelingsactie in de West-Duitse ambassade in Stockholm. Om hun eisen kracht bij te zetten kaapten terroristen van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) – die aan de RAF gelieerd was – een vliegtuig van de Duitse luchtvaartmaatschappij Lufthansa.
Regering gaat niet in op de eisen
De regering in de Bondsrepubliek ging echter niet door de knieën en de eisen van de RAF-terroristen werden niet ingewilligd. In Somalië werd de vliegtuigkaping met geweld door Duitse commandotroepen beëindigd. Een paar uur later werden de RAF-leiders dood aangetroffen in hun cel. Naar verluidt hadden ze zelf een einde aan hun leven gemaakt. Een dag later werd het dode lichaam van Hanns-Martin Schleyer gevonden in de kofferbak van een auto.
Vertrek naar Bagdad
Vlak voor de moord op Schleyer vertrok Friederike Krabbe met een aantal RAF-kameraden (waaronder Elisabeth von Dyck en Monika Helbing), naar de Iraakse hoofdstad Bagdad. Ze konden niet in Europa blijven, want er was inmiddels een gigantische klopjacht gaande op de terroristen. Het risico om gepakt te worden in het Westen was veel te groot geworden. Daarom moesten de RAF-leden die op dat moment niet meer nodig waren, zo snel mogelijk vertrekken naar het Midden-Oosten. In Bagdad vernam Friederike Krabbe via de radio dat Hanns-Martin Schleyer dood was aangetroffen en dat de RAF-leiders Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe zelfmoord hadden gepleegd in hun cel. Vervolgens besloot ze om de Rote Armee Fraktion te verlaten en in Irak te blijven.
Spoorloos verdwenen
Volgens RAF-deskundige Butz Peters is Friederike Krabbe later gaan samenwonen met Hussein Mohammed Al-Umari (ook bekend als Abu Ibrahim), de bomspecialist van de terreurorganisatie 15 mei. Met hem zou ze later ook zijn getrouwd. De 15 mei-organisatie was ontsproten uit de Palestijnse terreurgroep PFLP, die in 1977 verantwoordelijk was voor de kaping van Lufthansa-vlucht 181. Na de inval van de Verenigde Staten in Irak in 2003 hebben onderzoekers op basis van voorhanden zijnde informatie nog naar Friederike Krabbe gezocht, maar ze hebben haar nooit kunnen vinden.
Lees ook:
Een volledig overzicht van RAF-terroristen