Brigitte Mohnhaupt (1949)

Brigitte Mohnhaupt was een van leiders van de tweede generatie RAF-terroristen, die in het najaar van 1977 verantwoordelijk waren voor een aantal zeer gewelddadige acties. Deze periode staat bekend als de ‘Duitse Herfst’. Omdat Mohnhaupt zich al in 1971 bij de Rote Armee Fraktion aansloot en tot begin jaren 80 actief was voor de terreurorganisatie, behoorde ze tot zowel de eerste als de tweede RAF-generatie.

Leidende rol

In de begintijd van haar RAF-lidmaatschap was ze voornamelijk betrokken bij logistieke processen en de inkoop van vuurwapens en explosieven. Later zou ze een belangrijke leidende rol spelen bij de planning en uitvoering van terreurdaden. In 1978 werd ze gearresteerd op de luchthaven van Zagreb. Korte tijd later werd ze echter weer vrijgelaten en naar Zuid-Jemen gedeporteerd. In 1982 werd ze in de buurt van Heusenstamm door de West-Duitse politie gearresteerd en later veroordeeld tot vijf levenslange celstraffen. In 2007 werd Mohnhaupt vrijgelaten.

Studiejaren

Vietnamdemonstratie

Handboek voor de stadsguerrilla

Relatie met Rolf Heissler

Klassenbewustzijn

Socialistisch Patiëntencollectief

Aansluiting bij de RAF en arrestatie in 1972

Vrijlating en planning van nieuwe aanslagen

Offensief 77

Contacten met het PFLP

Moord op Siegfried Buback

Veroordeling RAF-top

Moord op Jürgen Ponto

Mislukte aanslag in Karlsruhe

Duitse herfst

Siegfried Hausner Commando ontvoert Hanns-Martin Schleyer

Planning van grotere terreurdaden

Kaping van Lufthansa-vlucht 181

Collectieve zelfmoord van de RAF-top

Moord op Hanns-Martin Schleyer

Arrestatie in Zagreb in 1978 en vrijlating

Aanslag op Alexander Haig

Aanslag op Frederick Kroesen

Aanhouding in 1982 en veroordeling

Kinkel-Initiatief

Vrijlating in 2007

 

Studiejaren

Brigitte Mohnhaupt groeide op als enig kind in een middenklasse gezin in Rheinberg (Noordrijn-Westfalen). Haar vader werkte bij een uitgeverij. Nadat haar ouders in 1960 gingen scheiden, bleef Mohnhaupt bij haar moeder wonen. Haar schoolperiode verliep soepel, want ze kon goed leren. In 1967 rondde ze haar opleiding aan het gymnasium in Bruchsal af. Ze had de ambitie om journaliste te worden en ging journalistiek en geschiedenis studeren aan de Filosofische Faculteit van de Universiteit van München. Daar is ze waarschijnlijk voor het eerst in aanraking gekomen met de links-radicale scene. Tijdens haar studie kwam ze in contact met de kernfiguren van de studentenbeweging uit de jaren 60, waaronder Fritz Teufel, Rainer Langhans en Uschi Obermaier.

 

Vietnamdemonstratie

In 1969 nam Brigitte Mohnhaupt samen met andere studenten deel aan een demonstratie in het ‘Amerikahuis’ in München, om te protesteren tegen de Vietnamoorlog. Amerikahuizen waren culturele centra die na het einde van de Tweede Wereldoorlog werden opgezet om Duitse en Oostenrijkse burgers de gelegenheid te bieden, om meer te leren over de Amerikaanse cultuur en politiek. Deze Amerikahuizen waren niet alleen gevestigd in München, maar ook in andere West-Duitse steden zoals Berlijn, Frankfurt am Main en Heidelberg. Ook in Wenen stond een Amerikahuis. Tot 2006 werden deze centra geëxploiteerd door de Amerikaanse regering.

 

Handboek voor de stadsguerrilla

In deze periode raakte Brigitte Mohnhaupt steeds meer geïnspireerd door de Braziliaanse, marxistische activist Carlos Marighella. Kort voor zijn overlijden in 1969 schreef Marighella een handleiding voor het voeren van een gewapende stadsguerrilla. In dit handboek beschrijft hij onder meer hoe een regering omver kon worden geworpen, door middel van ontvoeringen, aanslagen en executies. Volgens Marighella hadden terreuracties het beste resultaat, wanneer de revolutionairen zich zouden richten op drukbevolkte gebieden. Langzaam maar zeker werd Mohnhaupt steeds radicaler.

 

Relatie met Rolf Heissler

Tijdens haar studie ontmoette Brigitte Mohnhaupt de filosofiestudent Rolf Heissler, die aan dezelfde universiteit studeerde. Ze kregen een relatie en gingen samenwonen in een politiek gemotiveerde commune aan de Metzstraße 15 in München. In 1968 trouwen ze. Heissler was lid van de militante groepering ‘Tupamaros München’, die tussen 1969 en 1971 tal van overvallen en brandaanslagen pleegde, op instellingen van politie en justitie. Ook ontvoerden leden van de groepering hooggeplaatste functionarissen in de Bondsrepubliek Duitsland.

 

Klassenbewustzijn

Tupamaros München probeerde een revolutionair klassenbewustzijn te creëren bij het West-Duitse volk en een geïntensiveerde klassenstrijd tot stand te brengen in de grote steden. En omdat vreedzame middelen om die doelen te bereiken geen resultaat hadden opgeleverd, zag de terreurgroep geweld als een nieuw instrument, om de bestaande machtsstructuren binnen de West-Duitse samenleving te veranderen. De strategie die Tupamaros München gebruikte was vooral gericht op het mobiliseren van bepaalde gemarginaliseerde groepen in de samenleving, die niet in het heersende kapitalistische systeem waren geïntegreerd. Het ging dan onder meer om kansarme jongeren in jeugdinstellingen in de deelstaat Beieren. De jeugdhuizen moesten in feite dienen als broedplaats voor revolutionaire acties tegen de autoriteiten in de Bondsrepubliek.

 

Socialistisch Patiëntencollectief

Volgens schattingen van de politie telde Tupamaros München ongeveer twintig leden. Naast Brigitte Mohnhaupt en Rolf Heissler was ook Irmgard Möller lid van Tupamaros München (voordat ze zich aansloten bij de Rote Armee Fraktion). In 1970 gingen Mohnhaupt en Heissler alweer scheiden. Brigitte Mohnhaupt was ook betrokken bij het zogenaamde Socialistisch Patiëntencollectief (SPK), dat was opgericht door 52 psychiatrische patiënten onder leiding van de assistent-arts Wolfgang Huber. Dit collectief zag zichzelf als een therapiegemeenschap en wilde – in de geest van de antipsychiatrie – ziekte omzetten in een wapen. Ook het SPK was gericht op het verwezenlijken van een klasseloze maatschappij.

 

Aansluiting bij de RAF en arrestatie in 1972

In 1971 sloot Brigitte Mohnhaupt zich aan bij de RAF. Nadat Mohnhaupt tot de RAF was toegetreden hield ze zich voornamelijk bezig met de wapeninkoop en de distributie ervan. Daarnaast ondersteunde ze de organisatie met allerlei andere logistieke taken. Op 9 juni 1972 liep ze tegen de lamp en werd ze samen met RAF-lid Bernhard Braun in West-Berlijn door de politie gearresteerd. De rechtbank veroordeelde haar tot een gevangenisstraf van vierenhalf jaar, wegens lidmaatschap van een criminele organisatie, mishandeling en illegaal wapenbezit. Echter kreeg ze hier uiteindelijk nog twee maanden celstraf bovenop, omdat ze een justitiemedewerker had aangevallen.

Diepe haat

Na de arrestatie van Brigitte Mohnhaupt in 1972 bleek uit ondervragingen door de politie, hoe diep haar haat was tegen het West-Duitse rechtssysteem en de kapitalistische consumptiemaatschappij. Ze zag de Bondsrepubliek Duitsland als een Amerikaanse kolonie.

Informatiesysteem

In het voorjaar van 1973 zaten de kopstukken van de Rote Armee Fraktion (onder wie Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Jan-Carl Raspe, Holger Meins en Ulrike Meinhof) al zo’n negen maanden in de gevangenis, in afwachting van hun strafproces. Gudrun Ensslin had binnen de gevangenismuren inmiddels een informatiesysteem opgezet, waardoor de individuele RAF-gevangenen heimelijk met elkaar konden communiceren. Zo werden bijvoorbeeld brieven die door de RAF-leden aan elkaar werden geschreven, binnen de gevangenis door hun advocaten aan iedereen verspreid.

Aliassen

Voor dit communicatienetwerk had Ensslin een systeem van aliassen ontwikkeld, met namen uit de roman ‘Moby-Dick’ van de schrijver Herman Melville. Op deze manier kon Ensslin eenvoudig instructies geven aan haar mede-RAF-gevangenen, over hoe ze hun tijd in de penitentiaire inrichting moesten benutten. Een ontvangstbewijs van Gudrun Ensslin uit 1973 suggereert dat Brigitte Mohnhaupt in die periode al tot de binnenste cirkel van de Rote Armee Fraktion behoorde.

Voorbereid op leidersrol

De laatste paar maanden van haar gevangenschap bracht Brigitte Mohnhaupt door in de zwaarbeveiligde afdeling van de Stammheim-gevangenis in Stuttgart. Daar mocht ze dagelijks enkele uren contact hebben met Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe. Vooral Baader was onder de indruk van haar capaciteiten. Ze werd systematisch voorbereid op haar nieuwe leidersrol, zodat ze na haar vrijlating de tweede generatie RAF-terroristen effectief zou kunnen aansturen.

Bevoegde vertegenwoordiger van de RAF-top

Op 8 februari 1977 kwam Brigitte Mohnhaupt op vrije voeten. In een document dat uit de gevangenis werd gesmokkeld, bevestigde Andreas Baader dat het gezag binnen de terreurorganisatie nu voor een deel bij Mohnhaupt rustte. Buiten de gevangenismuren was ze nu de bevoegde vertegenwoordiger van de gevangen RAF-top. Ze stuurde de Rote Armee Fraktion aan vanuit het kantoor van de advocaat Klaus Croissant, die verschillende RAF-leden bijstond in het strafproces.

Palestijnse trainingskampen

In 1976 (toen Mohnhaupt nog vast zat) had oud-advocaat en RAF-lid Siegfried Haag al reeds tal van nieuwe leden voor de terreurorganisatie gerekruteerd. Onder hen waren Verena Becker, Knut Folkerts, Uwe Folkerts, Adelheid Schulz, Sabine Schmitz, Peter-Jürgen Boock, Waltraud Boock en Christian Klar. Allemaal waren zij onderdeel van de tweede generatie RAF-leden. Bij het hergroeperen van de organisatie werd Siegfried Haag geholpen door het RAF-lid Roland Mayer. Daarna werden plannen gemaakt voor de moordaanslag op de Duitse procureur-generaal Siegfried Buback en de ontvoering van de Duitse werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer. In aanloop naar deze terreurdaden vertrokken de groepsleden naar Palestijnse trainingskampen in Zuid-Jemen, om te oefenen met zware automatische wapens.

 

Vrijlating en planning van nieuwe aanslagen

In november 1976 werden Siegfried Haag en Roland Mayer in Hannover gearresteerd, terwijl ze in een gestolen auto reden. Op dat moment droeg Haag een doorgeladen pistool in zijn broekriem. In de auto vond de politie geëncrypteerde documenten met details over de aanslagplannen op Hanns-Martin Schleyer. Echter konden deze documenten pas ná de ontvoering van de werkgeversvoorzitter worden ontcijferd. Omdat Siegfried Haag in de gevangenis zat, werden de aanvalsplannen even in de ijskast gezet. Toen Brigitte Mohnhaupt begin februari 1977 vrij kwam werden de plannen weer opgepakt en konden de gewelddadige acties beginnen. Mohnhaupt was voor een groot deel verantwoordelijk voor de planning en uitvoering van de terreurdaden.

 

Offensief 77

De terreur van de tweede generatie RAF-leden kwam bekend te staan als ‘Offensief 77’ en hield de Bondsrepubliek Duitsland tussen 7 april tot en met 19 oktober 1977 in de greep van de angst. De onrust die ontstond bij het West-Duitse volk en de autoriteiten, leidde ertoe dat de Bondsrepubliek in een nationale crisis belandde. Het voornaamste doel van Offensief 77 was het onder druk zetten van de bondsregering, om de gevangen RAF-leden (waaronder Andreas Baader en Gudrun Ensslin) zo snel mogelijk vrij te laten.

Tweede ontvoering

De RAF was van mening dat de ontvoering van één enkele persoon niet voldoende zou zijn, om het gewenste resultaat te bereiken. Daarom moest er snel na de eerste ontvoering een tweede persoon worden ontvoerd. RAF-lid Peter-Jürgen Boock (de liefdespartner van Brigitte Mohnhaupt) zou daarover later in een verhoor tegen de politie zeggen:

‘Het zo snel mogelijk ontvoeren van een tweede persoon was noodzakelijk, om tegenmaatregelen en een klopjacht door de overheid te voorkomen. De acties moesten elkaar niet alleen snel opvolgen, maar elkaar ook aanvullen’.

 

Contacten met het PFLP

Begin april 1977 reisden Mohnhaupt en Boock naar de Iraakse hoofdstad Bagdad. Daar onderhandelden zij met Wadi Haddad, een leider van de Palestijnse terreurorganisatie Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP). Haddad was een arts die guerrillatrainingen organiseerde voor internationale terreurgroepen en was rechtstreeks betrokken bij de voorbereidingen van meerdere vliegtuigkapingen. Het PFLP faciliteerde niet alleen militaire trainingen voor de RAF, maar ook voor andere radicale verzetsgroepen in landen zoals Frankrijk, Spanje, Italië, Ierland, Japan en zelfs Nederland. Daarnaast leverde het PFLP wapens en ondersteunde ze de terreurgroepen financieel. In ruil voor de geleverde diensten eisten het PFLP wel dat de Europese anarchisten en links-extremisten, de Palestijnen zouden steunen in hun strijd tegen Israël.

 

Moord op Siegfried Buback

Het eerste slachtoffer van ‘Offensief 77’ was de West-Duitse procureur-generaal Siegfried Buback. Hij werd door de Rote Armee Fraktion als doelwit uitgekozen, omdat hij betrokken was bij de vervolging van RAF-leden. Op 7 april 1977 was de 57-jarige Buback onderweg van zijn huis in Neureut, naar het Federale Hof van Justitie (Bundesgerichtshof) in Karlsruhe (deelstaat Baden-Württemberg). De Mercedes-Benz werd bestuurd door de 30-jarige chauffeur Wolfgang Göbel. Buback zat naast hem op de passagiersstoel. Op de achterbank zat de 43-jarige Georg Wurster, hoofdsergeant van Justitie.

Motorrijder

Onderweg werd de auto van Buback tot stoppen gedwongen door een motorrijder. De bijrijder van de motor had een semiautomatisch wapen vast en vuurde vijftien kogels op de wagen af. Alle drie de mannen werden geraakt. Siegfried Buback en Wolfgang Göbel stierven ter plaatse. Georg Wurster werd naar het ziekenhuis gebracht, maar hij was zo zwaar gewond dat hij zes dagen later op 13 april alsnog overleed. Brigitte Mohnhaupt werd verdacht van betrokkenheid bij deze aanslag, maar de Duitse justitie slaagde er niet in om de precieze toedracht van de aanslag op te helderen.

 

Veroordeling RAF-top

Op 28 april 1977 werden Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Het vonnis was voor de tweede generatie RAF-leden aanleiding om meer gewelddadige acties voor te bereiden. Ze overvielen een wapenwinkel in Frankfurt am Main en stalen 18 vuurwapens. Bij de overval raakte niemand gewond. Een maand later liet de Rote Armee Fraktion weer van zich horen. Ditmaal had de terreurgroep zijn zinnen gezet op Jürgen Ponto, een Duitse bankdirecteur van de Dresdner Bank. Ze wilden hem ontvoeren zodat ze hem konden gebruiken als pressiemiddel voor de overheid, om de gevangen RAF-leden vrij te laten.

 

Moord op Jürgen Ponto

Op 30 juli 1977 aan het einde van de middag ging Brigitte Mohnhaupt samen met de terroristen Susanne Albrecht, Christian Klar en Peter-Jürgen Boock, naar de woning van de bankdirecteur in Oberursel (Hessen). De RAF-leden hadden vooraf een afspraak met hem gemaakt, dus ze werden door Ponto en zijn echtgenote Ignes verwacht. Jürgen Ponto kende Albrecht omdat haar vader een oude studievriend van hem was. Echter wist hij niet dat Susanne Albrecht een RAF-lid was en daarom liet hij het drietal direct binnen. Peter-Jürgen Boock bleef achter in het vluchtvoertuig.

Bosje rozen

Susanne Albrecht overhandigde een bosje rode rozen aan Ignes, die vervolgens wegliep om een vaas te gaan halen. In de eetkamer haalde Christian Klar zijn vuurwapen tevoorschijn en hield Ponto vervolgens onder schot. Toen hij aangaf dat hij zou worden ontvoerd, verzette Ponto zich en brak er een handgemeen uit. Zowel Mohnhaupt als Klar haalden de trekker over en vuurden meerdere kogels op hem af. Ponto werd geraakt in zijn hoofd en andere delen van zijn lichaam. De vrouw van Ponto bevond zich op dat moment in de kamer ernaast. De verwondingen van Ponto waren zo ernstig dat hij twee uur later in het ziekenhuis overleed. Na de schietpartij ontsnapten de vier RAF-leden met de vluchtauto.

 

Mislukte aanslag in Karlsruhe

Het plan was om vanaf een appartementencomplex dat recht tegenover het Federale Hof van Justitie (Bundesgerichtshof) in Karlsruhe stond, een projectiel af te vuren met een raketwerper. Daarvoor moesten de RAF-leden er echter wel eerst voor zorgen dat ze de beschikking hadden over een appartement in het tegenoverliggende gebouw. Na onderzoek had de RAF ontdekt dat er in het appartementencomplex een kunstenaar woonde die muurschilderingen maakte. Zijn appartement was precies tegenover het Federale Hof van Justitie gevestigd. Op 25 augustus 1977 belden twee (altijd onbekend gebleven) RAF-leden aan bij de kunstenaar Theodor Sand en zijn vrouw in de Blumenstraße in Karlsruhe. Ze deden zich voor als het echtpaar ‘Ellwanger’. De Ellwangers waren zogenaamd geïnteresseerd in een muurschildering voor hun bungalow in Bad Bergzabern (Rijnland-Palts).

De Ellwangers tonen hun ware gezicht

Nadat het koppel even met de kunstenaar en zijn echtgenote hadden gesproken, sloeg de stemming om en toonden de Ellwangers hun ware gezicht. Ze haalden hun vuurwapens tevoorschijn en maakten duidelijk dat het een actie van de Rote Armee Fraktion betrof. Theodor en zijn vrouw werden vastgebonden en gekneveld met touwen en plakstrips. Vervolgens opende de Ellwangers de deur van het appartement om andere RAF-leden binnen te laten. Vervolgens werden er 42 stalen buizen van circa 60 cm lang en een spaanplaat binnengebracht. Het waren afzonderlijke onderdelen van een raketwerper. De stalen buizen waren afkomstige uit een loodgieterswinkel. Het lanceersysteem werd binnen drie uur gemonteerd door RAF-lid Peter-Jürgen Boock.

Raketwerper op scherp

Het wapen werd vervolgens op een eikenhouten tafel voor het raam geplaatst. De raketwerper was zo opgesteld dat de projectielen de bovenste twee verdiepingen van het Federale Hof van Justitie konden raken. Boock zette de timer van het lanceersysteem op 16.00 uur en bedekte het apparaat met papier. Vervolgens opende hij het raam. De raketwerper stond nu op scherp. De RAF-leden verlieten het appartement en vluchtten weg in een groene Volkswagen Passat. Vervolgens parkeerden ze het voertuig op het centraal station, een kilometer of 3 verderop. De RAF ging ervan uit dat deze aanslag zou resulteren in een waar bloedbad met tal van dodelijke slachtoffers. Een succesvolle aanslag die de Bondsrepubliek Duitsland op zijn grondvesten zou doen schudden. Het liep gelukkig anders.

Sabotage

Doordat Peter-Jürgen Boock was vergeten om de timer op te winden, werd de raketwerper niet ontstoken. De aanslag mislukte faliekant. Later zou Boock tijdens zijn proces verklaren dat hij de aanslag opzettelijk had gesaboteerd, omdat hij er niet achter zou hebben gestaan. Zijn verklaring was echter niet erg geloofwaardig, omdat hij nog geen twee weken later betrokken was bij de gewelddadige ontvoering van de Duitse werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer. Bij die ontvoering vielen vier dodelijke slachtoffers. Kunstenaar Theodor Sand en zijn vrouw konden zichzelf rond 19.00 ’s avonds uit hun benarde positie bevrijden en de politie waarschuwen.

Bekentenisbrief

Forensisch onderzoek toonde later aan dat een aantal van de vingerafdrukken op de onderdelen van de raketwerper, toebehoorde aan de RAF-leden Susanne Albrecht, Silke Maier-Witt en Christian Klar. Explosievenexperts verklaarden later dat als het lanceringssysteem wel zijn projectielen zou hebben afgevuurd, er zeker vijf officieren van justitie om het leven zouden zijn gekomen. Op 5 september 1977 (de dag waarop Hanns-Martin Schleyer werd ontvoerd) stuurde de RAF een bekentenisbrief naar verschillende mediakanalen. In de brief werd geen melding gemaakt van een mislukte aanslag, maar werd gezegd dat het puur een waarschuwing was. Een paar uur later werd Schleyer ontvoerd. De zogenaamde ‘Duitse herfst’ was begonnen.

 

Duitse herfst

In het najaar van 1977 hield de Rote Armee Fraktion de Bondsrepubliek in de greep van de angst, door het plegen van verschillende terreurdaden. Ook deze gewelddadige acties waren erop gericht om de gevangen RAF-leden uit de gevangenis vrij te krijgen. De terreurorganisatie liet zien dat ze tot alles in staat waren om hun doelen te bereiken. De Duitse herfst begon op maandag 5 september 1977 rond 17.00 uur, toen de werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer in Keulen werd opgewacht door zijn chauffeur Heinz Marcisz. Vervolgens werd Schleyer door hem in een donkere Mercedes 450 SEL van zijn werkplek naar zijn huis gereden. Het voertuig van Schleyer werd begeleid door de politieagenten Reinhold Brändle (bestuurder) Helmut Ulmer (voorpassagier) en Roland Pieler (achterin) die in een Mercedes 280 E achter de werkgeversvoorzitter reden. De agenten waren gewapend, maar Schleyer en Marcisz niet.

 

Siegfried Hausner Commando ontvoert Hanns-Martin Schleyer

De ontvoering werd uitgevoerd door het zogenaamde Siegfried Hausner Commando. Dit commando was vernoemd naar een RAF-lid dat twee jaar eerder was omgekomen bij de aanval op de West-Duitse ambassade in het Zweedse Stockholm, toen de in het gebouw aangebrachte explosieven voortijdig ontploften. Het Siegfried Hausner Commando had een telefoonketen opgezet, waardoor de vier RAF-schutters met elkaar konden communiceren en nauwkeurig konden doorgeven wanneer de voertuigen van Hanns-Martin Schleyer en de politiemannen naderden. De vier schutters waren Peter-Jürgen Boock, Stefan Wisniewski, Sieglinde Hofmann en Willy Peter Stoll. Boock en Hofmann hadden als voornaamste taak het uitschakelen van de politieagenten. Stoll moest de chauffeur Heinz Marcisz elimineren en Wisniewski zou Schleyer overmeesteren.

119 kogels binnen anderhalve minuut

De ontvoering verliep razendsnel en geolied. Toen de Mercedessen van Hanns-Martin Schleyer en de agenten iets voor half zes ’s middags bij de Vincenz-Statz-Straße aankwamen, reed Stefan Wisniewski met zijn wagen vanaf een oprit vol gas achteruit de straat op. Chauffeur Heinz Marcisz kon nog tijdig remmen, maar de Mercedes van de politiemannen botste bovenop de wagen van Marcisz en Schleyer. De wagen van de werkgeversvoorzitter botste vervolgens op de wagen van Wisniewski. Nadat de voertuigen tot stilstand waren gekomen, trokken de RAF-leden hun vuurwapens. Binnen anderhalve minuut werden er ongeveer 119 kogels afgevuurd. Chauffeur Heinz Marcisz werd tijdens de schietpartij meerdere keren getroffen en raakte zeer zwaargewond.

Geen schijn van kans

Ook de politiemannen kwamen niet ongeschonden uit de strijd. RAF-terrorist Willy Peter Stoll sprong bovenop de motorkap van de Mercedes van de agenten en schoot met zijn Poolse PM-63 machinepistool de voorruit aan diggelen. Vervolgens vuurde hij alle resterende kogels af op de politieagenten. Bestuurder Reinhold Brändle werd maar liefst zestig keer geraakt in alle delen van zijn lichaam. Politieman Ronald Pieler zag nog kans om uit de auto te komen en drie kogels af te vuren met zijn dienstwapen, maar wist echter niemand te raken. Ook agent Helmut Ulmer zag nog kans om een aantal keer te schieten op de RAF-terroristen, maar ook hij miste doel. De politiemannen hadden geen schijn van kans.

Flat in Erftstadt-Liblar

Marcisz (41) Pieler (20) Brändle (41) en Ulmer (24) overleden allemaal aan hun verwondingen. Hanns-Martin Schleyer (die tijdens de aanval niet gewond raakte) werd uit het voertuig getrokken en daarna in een wit Volkswagen T2-busje gesleept. Met hoge snelheid reden ze naar een ondergrondse parkeergarage. Die parkeergarage bevond zich aan de Wiener Weg in het westen van Keulen. Daar wisselden de RAF-terroristen van vluchtvoertuig, waarmee ze de werkgeversvoorzitter naar een schuilplaats brachten. Deze schuilplaats was een appartement van de Rote Armee Fraktion in een hoge flat in Erftstadt-Liblar, een kilometer of twintig ten zuidwesten van Keulen. Daar werd Schleyer opgesloten in een kast die helemaal geluidsdicht was.

Geen onderhandelingen

Vervolgens eiste de RAF dat de West-Duitse overheid de gevangen RAF-leden per direct zou vrijlaten uit de penitentiaire inrichting. Niet alleen Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe moesten worden vrijgelaten, maar ook Günter Sonnenberg, Verena Becker, Ingrid Schubert, Hanna Krabbe, Werner Hoppe, Irmgard Möller, Bernhard Rössner en Karl-Heinz Dellwo, moesten zo snel mogelijk op vrije voeten worden gesteld. De regering van de Bondsrepubliek ging echter niet op de eisen in. De regeringsleden waren niet van plan om met de terroristen te gaan onderhandelen.

Foto als bewijs

De Rote Armee Fraktion stuurde een foto van de werkgeversvoorzitter naar de regering, als bewijs dat Hanns-Martin Schleyer nog in leven was. Op deze foto hield hij een bord vast waarop stond: ‘Gevangene van de RAF’. Tien dagen na zijn ontvoering werd Schleyer vanuit Keulen overgebracht naar Scheveningen in Nederland. Daar werd hij van 16 tot 19 september 1977 gevangen gehouden. In de nacht van 19 op 20 september werd hij overgebracht naar een woning in Sint-Pieters-Woluwe (ten oosten van Brussel). In deze woning werd Schleyer een maand lang (tot 18 oktober 1977) vastgehouden.

 

Planning van grotere terreurdaden

Onder andere door de samenwerking van Brigitte Mohnhaupt en andere RAF-leden, met Wadi Haddad van de Palestijnse terreurorganisatie Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) beschikte de Rote Armee Fraktion over flink wat financiële middelen, wapens en explosieven om aanslagen mee uit te voeren. De Palestijnen deelden niet alleen geld en munitie met de RAF, maar ondersteunden hen ook met logistieke processen, bij het organiseren en uitvoeren van terreuracties.

Druk op de regering vergroten

Nadat de ontvoering van Hanns-Martin Schleyer na drie weken nog steeds geen resultaat had opgeleverd, stelde Wadi Haddad aan de RAF voor om aanslagen te gaan plegen, die de druk op de West-Duitse regering zou vergroten. Hierbij stelde hij twee terreurdaden voor. In de eerste plaats had hij het plan opgevat om een aanval uit te voeren op de ambassade van de Bondsrepubliek in Koeweit. Een andere optie was het kapen van een vliegtuig van de luchtvaartmaatschappij Lufthansa.

 

Kaping van Lufthansa-vlucht 181

De RAF-leiding koos uiteindelijk voor de kaping van een vliegtuig, omdat de gijzelingsactie van de Rote Armee Fraktion in de West-Duitse ambassade van Stockholm in het voorjaar van 1975, was uitgelopen op een totale mislukking. Op 13 oktober 1977 kaapten vier Palestijnse terroristen (twee mannen en twee vrouwen) van het PFLP een toestel van Lufthansa, dat even daarvoor was opgestegen vanaf het Spaanse vakantie-eiland Mallorca. De terroristen noemden zichzelf het ‘Martyr Halima-commando’. Dit commando was vernoemd naar de West-Duitse terroriste Brigitte Kuhlmann, die de codenaam ‘Halima’ gebruikte. Kuhlmann was lid van de linkse terreurorganisatie ‘Revolutionaire Cellen’ en werd een jaar eerder (in de zomer van 1976) door Israëlische strijdkrachten gedood tijdens ‘Operatie Entebbe

Martyr Mahmud

De Palestijnse terroristen hadden kans gezien om twee vuurwapens, vier handgranaten en ongeveer 500 gram plastic explosieven mee aan boord te smokkelen. Ze hadden de wapens verborgen in handbagage met cosmetische producten en in een radio. De leider van het Martyr Halima-commando was de 23-jarige Zohair Youssif Akache, die zichzelf kapitein ‘Martyr Mahmud’ noemde. De andere kapers waren de 24-jarige Souhaila Sayeh, de 23-jarige Wabil Harb en de 22-jarige Hind Alameh. De planning en regie van de kaping werden toegeschreven aan Wadi Haddad. Hij volgde de terreurdaad vanuit de Iraakse hoofdstad Bagdad.

Jürgen Schumann en Jürgen Vietor

Naast de vier kapers waren er 86 passagiers en vijf bemanningsleden aan boord. De bemanningsleden waren de 37-jarige gezagvoerder Jürgen Schumann, de 35-jarige copiloot Jürgen Vietor, de 33-jarige hoofdstewardess Hannelore Piegler, de 28-jarige stewardess Anna-Maria Staringer en de 23-jarige stewardess Gabriele Dillmann.

Akache stormt de cockpit binnen

Lufthansa-vlucht 181 was onderweg naar de West-Duitse stad Frankfurt, toen terrorist Akache (oftewel Martyr Mahmud) de cockpit binnenstormde en de piloten bedreigde met een volledig doorgeladen vuurwapen. Copiloot Vietor werd met geweld uit de cockpit verwijderd en bij de passagiers en stewardessen gevoegd. De andere drie kapers gooiden voedselbakken om en gaven de gijzelaars opdracht om hun handen omhoog te houden. Mahmud dwong gezagvoerder Schumann vervolgens om koers te zetten naar Cyprus in het oosten van de Middellandse Zee.

Eisen van de kapers

Echter was daar niet voldoende brandstof meer voor en moest er eerst worden getankt. Dat gebeurde op de Italiaanse luchthaven Fiumicino bij Rome. Daar stelden de kapers hun eerste eisen. In de eerste plaats eisten ze de vrijlating van tien RAF-gevangenen uit de Stammheim-gevangenis in Stuttgart. Ook twee Palestijnse gevangenen die vastzaten in Turkije moesten worden vrijgelaten. Bovendien eisten ze een geldbedrag van vijftien miljoen dollar.

Landing op Cyprus

Werner Maihofer (minister van Binnenlandse Zaken van de Bondsrepubliek) nam contact op met zijn Italiaanse collega Francesco Cossiga. Hij stelde voor om de banden van het passagierstoestel kapot te schieten, om te voorkomen dat vlucht 181 weer zou opstijgen. Echter werd door de autoriteiten besloten om het vliegtuig toch vol te tanken, zodat het weer kon vertrekken. Het toestel steeg op en zette alsnog koers richting de Cypriotische havenstad Larnaca.

Vertegenwoordiger van de PLO

Eenmaal daar aangekomen nam een vertegenwoordiger van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie PLO contact op met de kapers en probeerde hen over te halen om de gijzelingsactie te beëindigen. Dat bleef echter zonder resultaat. Het lokte alleen maar een woedende reactie uit bij kaper Mahmud, die in het Arabisch tegen de Palestijnse vertegenwoordiger begon te schreeuwen. De PLO-onderhandelaar staakte vervolgens zijn pogingen. Het toestel werd weer bijgetankt en vertrok richting Libanon.

Landingsbaan geblokkeerd

De autoriteiten op de luchthaven van de Libanese hoofdstad Beiroet gaven echter geen toestemming om te landen en de landingsbaan werd voor vlucht 181 geblokkeerd. Daarna stelde Mahmud voor om door te vliegen naar de Syrische hoofdstad Damascus. Maar ook daar mocht het toestel niet landen. Ook de luchthavens in de Iraakse hoofdstad Bagdad en Koeweit-stad werden voor vlucht 181 gesloten. Vervolgens zette het toestel koers naar de Bahreinse hoofdstad Manama.

Omsingeld met gewapende troepen

Aanvankelijk weigerden ook de autoriteiten in Bahrein om het vliegtuig te laten landen, maar omdat gezagvoerder Schumann aangaf dat er niet voldoende kerosine meer was, kregen ze uiteindelijk toch toestemming. Bij aankomst werd het toestel direct omsingeld met gewapende troepen van het Bahreinse leger. Vervolgens dreigde Mahmud via de radio dat hij copiloot Jürgen Vietor zou doden, wanneer de troepen zich niet onmiddellijk zouden terugtrekken. De soldaten werden teruggetrokken en het toestel werd bijgetankt. Daarna zette vlucht 181 koers richting Dubai in de Verenigde Arabische Emiraten.

Landing in Dubai

Ook in Dubai stond men niet te springen om vlucht 181 te laten landen. De piloten en de terroristen konden van bovenaf zien dat de landingsbaan was geblokkeerd met vrachtwagens en voertuigen van de brandweer. Maar omdat de brandstof weer bijna op was werden de voertuigen weggehaald en mocht Schumann het toestel in de vroege ochtend van 14 oktober 1977 toch aan de grond zetten. De kapers verzochten de autoriteiten in Dubai om mensen naar het toestel te sturen die de toilettanks konden leegmaken en het aanwezige afval konden weghalen. Tevens eisten ze dat er eten, drinken, medicijnen en kranten naar het vliegtuig werden gebracht.

Mahmud dreigt Schumann dood te schieten

De piloot slaagde erin om de autoriteiten in Dubai informatie te geven over het aantal kapers dat aan boord was. Echter kwam Mahmud erachter. Hij kwam daar waarschijnlijk achter via een radio-interview met de toenmalige minister van Defensie Mohammed bin Rashid Al Maktoum. Mahmud werd witheet en dreigde Schumann te dood te schieten.

Technische mankementen

Vlucht 181 bleef meer dan drie dagen lang in de brandende zon geparkeerd staan op de luchthaven van Dubai. Het toestel had echter een aantal technische mankementen. Er waren problemen met de elektrische generator, hulpaggregaat en door gebrek aan brandstof viel ook nog eens de airconditioning uit. De terroristen eisten dat de autoriteiten in Dubai ingenieurs naar het vliegtuig zouden sturen die de gebreken zouden repareren. Ook moest het toestel weer worden bijgetankt. Mahmud dreigde om te beginnen met het neerschieten van passagiers, wanneer de eisen niet zouden worden ingewilligd.

GSG 9

Wat de kapers echter niet wisten was dat ze al vanaf Cyprus achterna gevlogen werden door leden van de West-Duitse antiterreureenheid GSG 9. Zij waren zich inmiddels aan het voorbereiden op een reddingsoperatie op de luchthaven van Dubai. Maar omdat de kapers hadden gedreigd om onschuldige passagiers dood te schieten, veranderde het plan. Het toestel werd weer bijgetankt en zette nu koers richting Oman. Maar ook daar werd geen toestemming verleend om te landen en werd de luchthaven geblokkeerd. Vervolgens vlogen de kapers door naar Aden in het buurland Zuid-Jemen.

Verzoek bij het Federale Constitutionele Hof

Op 15 oktober 1977 werd er een videoboodschap van Hanns-Martin Schleyer gepubliceerd, waarin hij onder dwang de West-Duitse regering opriep, om hem te ruilen tegen elf leden van de Rote Armee Fraktion. Meteen daarna diende Hanns-Eberhard schleyer (advocaat en zoon van de ontvoerde werkgeversvoorzitter) een verzoek in bij het Federale Constitutionele Hof voor een voorlopig bevel tegen de West-Duitse overheid en de betrokken deelstaatregeringen, om te reageren op de eisen van de RAF-terroristen. Nog diezelfde dag werd de zaak behandeld, maar de motie werd verworpen. De federale regering van de Bondsrepubliek – onder leiding van bondskanselier Helmut Schmidt – hield voet bij stuk:

‘Met terroristen wordt niet onderhandeld’.

Peter Lorenz

De volharding in het voornemen van de West-Duitse overheid om niet met de RAF te onderhandelen, had voor een groot deel te maken met de ontvoering van de christendemocratische politicus Peter Lorenz tweeënhalf jaar daarvoor. Lorenz was ontvoerd door leden van de militante anarchistische 2 Juni-Beweging en deze terreurorganisatie had de vrijlating geëist van zes gevangengenomen terroristen. De regering was toen wél op de eisen ingegaan, waardoor de terroristen Ingrid Siepmann, Verena Becker, Rolf Pohle en Gabriele Kröcher-Tiedemann werden vrijgelaten. Een dergelijke ongewenste situatie wilde de regering nu koste wat kost vermijden.

Noodlanding in Aden

Toen het vliegtuig op 16 oktober 1977 Zuid-Jemen naderde, bleek dat ook de autoriteiten daar niet van plan waren om vlucht 181 te laten landen. Alle start- en landingsbanen werden direct geblokkeerd. Echter was de brandstof weer bijna op. Daarom zagen de piloten zich genoodzaakt om een noodlanding te maken op een zandstrook naast de landingsbaan. De landing slaagde weliswaar, maar omdat men vermoedde dat het landingsgestel schade had opgelopen, mocht gezagvoerder Jürgen Schumann van de kapers het toestel verlaten om een inspectie uit te voeren. Bij de inspectie bleek dat de motoren van het vliegtuig een grote hoeveelheid zand en vuil hadden opgenomen bij maximale achterwaartse stuwkracht, en daardoor verstopt waren geraakt. Het landingsgestel was niet ingestort, maar de structuur was wel verzwakt en het mechanisme was beschadigd.

Jürgen Schumann wordt doodgeschoten

Het duurde echter een uur voordat de piloot weer in het vliegtuig terugkeerde, ondanks herhaalde oproepen van de kapers. Mahmud vertrouwde het niet en schoot Schumann in het gangpad tussen de passagiers door het hoofd, nog voordat hij de reden van zijn lange afwezigheid kon uitleggen. Waarom de gezagvoerder een uur wegbleef en wat hij in die tijd precies heeft gedaan, is tot op de dag van vandaag nooit helemaal opgehelderd.

Speculaties

Op basis van een aantal onderzoeksrapporten gaan sommige mensen ervan uit, dat Schumann in die tussentijd aan de Jemenitische autoriteiten heeft gevraagd, om vlucht 181 niet meer op te laten stijgen. Daarnaast zou Schumann wellicht hebben verzocht om niet in te gaan op de eisen van de kapers. Dit blijven echter speculaties en is nooit vast komen te staan. Op 17 oktober 1977 rond 01:00 uur werd het vliegtuig weer voorzien van kerosine en een uur later steeg het weer op met piloot Jürgen Vietor achter de stuurknuppel. Vlucht 181 zette vervolgens koers richting het zuiden.

Landing in Mogadishu

In de vroege morgen van 17 oktober 1977 landde het toestel onaangekondigd op de luchthaven van Mogadishu in Somalië. De Somalische autoriteiten hadden in eerste instantie geen toestemming gegeven om te landen, maar omdat ze vreesden voor het leven van de passagiers (het toestel was immers beschadigd) kwamen ze daar toch op terug. Nadat de tweemotorige Boeing 737 voor de luchthaventerminal was geparkeerd, werd het op afstand omsingeld door gewapende Somalische soldaten.

Het lichaam van Jürgen Schumann wordt afgevoerd

Het lichaam van Jürgen Schumann werd via de noodevacuatieschuif rechtsachter het vliegtuig met een vluchtglijbaan op het asfalt gedumpt en afgevoerd met een ambulance. Vervolgens eisten de kapers voedsel, drinken en medicijnen. De Somalische overheid ging op deze eisen in. Een verzoek van de Somalische regering aan de kapers om de in het toestel aanwezige vrouwen en kinderen vrij te laten in ruil voor de voorraden, werd echter afgewezen.

Ultimatum

De Palestijnse terroristen stelden een deadline voor de vrijlating van de RAF-gevangenen. Wanneer de RAF-leden niet voor het verstrijken van die deadline zouden zijn vrijgelaten uit de Stammheim-gevangenis in Stuttgart, dan zou het toestel worden opgeblazen. Vlak voordat het gestelde ultimatum afliep werden de passagiers overgoten met alcohol. De kapers verklaarden dat als de West-Duitse regering niet snel op de eisen zou ingaan ze verantwoordelijk zouden zijn voor de dood van alle gijzelaars. De deadline kon nog met een half uur worden verlengd, zodat een aantal objecten in de omgeving van het vliegtuig in veiligheid konden worden gebracht.

Oproep Gabriele Dillmann

Daarnaast kreeg stewardess Gabriele Dillmann de gelegenheid om via de radio nog een laatste oproep de doen aan politici in de Bondsrepubliek. Ondertussen werd de kapers verteld dat de West-Duitse overheid akkoord ging met de eis om de RAF-gevangenen vrij te laten. Echter zouden ze daarvoor meer tijd nodig hebben en daarom werd het ultimatum verlengd tot 18 oktober 02:30.

Speciaal gezant Hans-Jürgen Wischnewski

Ondertussen overlegde de toenmalige bondskanselier Helmut Schmidt met de Somalische president Siad Barre, over de antiterreuractie die op het punt stond om te beginnen. Vanuit Djedda arriveerde de speciaal gezant en SPD-politicus Hans-Jürgen Wischnewski, die naar aanleiding van de kaping van vlucht 181 verschillende Arabische regeringen had bezocht. Hij werd vergezeld van Ulrich Wegener, de commandant van de antiterreureenheid GSG 9.

Akkoord met de Somalische overheid

Eerder had een team van dertig GSG-commando’s onder leiding van plaatsvervangend commandant majoor Klaus Blatte, zich verzameld op de luchthaven van Bonn in afwachting van verdere instructies. Op 17 oktober 1977 waren de commando’s naar Djibouti gevlogen. Van daaruit was het maar een klein stukje vliegen naar Mogadishu. Terwijl de commando’s boven Ethiopië vlogen bereikten de West-Duitse autoriteiten een akkoord met de Somalische overheid. GSG 9 kreeg toestemming om het gekaapte vliegtuig aan te vallen.

De Duitse commando’s komen in actie

Rond 20.00 uur lokale tijd landde de commando’s van GSG 9 op de luchthaven van Mogadishu. Het toestel van de antiterreureenheid had alle verlichting uitgedaan, zodat ze niet door de kapers zouden worden opgemerkt. Na een paar uur hadden de commando’s al hun apparatuur uitgeladen en de omgeving van het gekaapte vliegtuig verkend. Ulrich Wegener en Klaus Blatte voltooiden vervolgens hun aanvalsplan.

Operatie Feuerzauber

Rond 02.00 uur zou ‘Operatie Feuerzauber’ beginnen. In het aanvalsplan werd besloten om vanaf de achterzijde van het gekaapte toestel (de dode hoek) in zes teams te naderen met zwartgeverfde aluminium ladders. Met deze ladders zouden ze via de vluchtluiken aan de onderkant van de romp en via de zogenaamde overwings-deuren het vliegtuig binnendringen. Deze overwings-uitgangen waren bedoeld voor noodsituaties en boden een evacuatiemogelijkheid naar de vleugels. Ze waren kleiner in breedte en hoogte, dan de standaard nooduitgangen.

Vuur

Terwijl de commando’s volop bezig waren met hun aanvalsvoorbereidingen, werd aan terrorist Mahmud verteld dat de RAF-gevangenen in een vliegtuig onderweg waren naar Mogadishu. Op 18 oktober 1977 iets na 02.00 uur staken Somalische soldaten zestig meter voor het gekaapte vliegtuig een vuur aan, om de terroristen af te leiden. Mahmud en twee andere kapers begaven zich vervolgens naar de cockpit om te kijken wat er precies aan de hand was.

Bestorming van het toestel

Op dat moment klommen de commando’s van de antiterreureenheid geruisloos hun ladders op en openden ze de noodluiken. Ulrich Wegener opende de voordeur. Op hetzelfde moment klommen twee andere commandogroepen (onder leiding van sergeant-majoor Dieter Fox en sergeant Joachim Huemmer) met ladders op de vleugels. Vervolgens openden ze de overwings-deuren. De bestorming zou amper zeven minuten duren. Toen de commando’s binnen waren schreeuwden ze in het Duits dat alle passagiers en de bemanningsleden op de grond moesten gaan liggen.

De kapers worden doodgeschoten

De kapers Hind Alameh en Wabil Harb werden vrijwel direct doodgeschoten. Mahmud en Suhaila Sayeh raakten gewond. Mahmud stierf een aantal uren later aan zijn verwondingen, maar Suhaila Sayeh overleefde als enige kaper de schietpartij. Bij de bestorming raakte een commando van GSG 9 gewond door kogels van de kapers. Ook drie passagiers en stewardess Gabriele Dillman raakten lichtgewond. De vluchtglijbanen werden uitgeklapt en de passagiers en bemanningsleden verlieten in rap tempo het toestel. Vervolgens werden alle 86 passagiers door reddingswerkers in veiligheid gebracht.

Succesvolle commando-actie

Om 02.12 (zeven minuten na het begin van Operatie Feuerzauber) kon speciaal gezant Hans-Jürgen Wischnewski aan bondskanselier Helmut Schmidt melden, dat de operatie succesvol was verlopen. Een paar uur later werden de passagiers teruggevlogen naar de Bondsrepubliek Duitsland. Operatie Feuerzauber wordt tot op de dag van vandaag nog steeds beschouwd, als een van de meest succesvolle commando-acties ooit.

 

Collectieve zelfmoord van de RAF-top

Enkele uren later (in de ochtend van 18 oktober 1977) werden de kopstukken van de Rote Armee Fraktion dood of zwaargewond aangetroffen in hun cel, in de Stammheim-gevangenis in Stuttgart. Andreas Baader en Jan-Carl Raspe hadden zichzelf neergeschoten met wapens die door de RAF-advocaat Arndt Müller, de zwaarbeveiligde vleugel van de penitentiaire inrichting binnen waren gesmokkeld. Baader was al overleden. Raspe overleed later in het ziekenhuis.

Geen bewijs voor moord door de autoriteiten

Ook Gudrun Ensslin had een einde aan haar leven gemaakt. Ze had zichzelf opgehangen met behulp van een luidsprekerkabel. Tevens werd het RAF-lid Irmgard Möller zwaargewond in haar cel aangetroffen. Ze had vier diepe steekwonden in de hartstreek. Möller werd overgebracht naar een ziekenhuis in Tübingen, ten zuiden van Stuttgart en overleefde als enige de collectieve zelfmoordpoging. Zowel Möller als de RAF-advocaten beweerden later dat de gevangenen in opdracht van de West-Duitse autoriteiten zouden zijn vermoord. Hiervoor is echter nooit enig bewijs gevonden.

 

Moord op Hanns-Martin Schleyer

Voor werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer liep het minder goed af dan voor de passagiers van Lufthansa vlucht 181. Toen de ontvoerders hoorden van de dood van de RAF-kopstukken in de gevangenis, werd Schleyer meerdere keren door zijn hoofd geschoten. Zijn dode lichaam werd in de kofferbak van een Audi gelegd en de auto werd vervolgens geparkeerd aan de Rue Charles Peguy, in de plaats Mulhouse in de Franse Elzas. Het is nooit duidelijk geworden welke RAF-leden de fatale schoten op Hanns-Martin Schleyer hebben afgevuurd.

Bekentenisbrief naar de Libération

RAF-lid Silke Maier-Witt stuurde op 19 oktober 1977 een bekentenisbrief naar de Franse krant Libération waarin stond:

‘Na 43 dagen hebben we een einde gemaakt aan het ellendige en corrupte bestaan van Hanns-Martin Schleyer. De heer Schmidt die gespeculeerd heeft op de dood van Schleyer, kan hem ophalen in een groene Audi 100 met Bad Homburg-kentekenplaten, aan de Rue Charles Peguy in Mulhouse. Zijn dood is niet relevant voor onze pijn en boosheid over de bloedbaden in Mogadishu en de Stammheim-gevangenis.’

Arrestaties

Vanwege hun betrokkenheid bij de ontvoering van Hanns-Martin Schleyer werden de RAF-leden Brigitte Mohnhaupt, Christian Klar, Peter-Jürgen Boock, Sieglinde Hofmann en Rolf Clemens Wagner later gearresteerd en veroordeeld tot levenslange gevangenisstraffen. Silke Maier-Witt, Monika Helbing en Sigrid Sternebeck werden veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 7 tot 10 jaar. Stefan Wisniewski werd na een lang proces veroordeeld tot twee levenslange gevangenisstraffen. De RAF-leden Willy-Peter Stoll en Elizabeth von Dyck werden respectievelijk op 6 september 1978 en 4 mei 1979 neergeschoten door de politie, in een poging hen te arresteren. Ze kwamen beide om het leven. RAF-lid Rolf Heissler werd op 10 november 1982 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor de moord op twee Nederlandse douaneambtenaren in Kerkrade. Hij werd in 2001 voorwaardelijk vrijgelaten.

Deceptie

Geen van de RAF-leden die destijds rechtstreeks betrokken waren bij de moord op Hanns-Martin Schleyer, heeft uitleg gegeven over de feitelijke gang van zaken. Op 7 september 2007 – dertig jaar na de Duitse herfst – vertelde RAF-lid Peter-Jürgen Boock aan journalisten dat de RAF-leden Rolf Heissler en Stefan Wisniewski, de fatale schoten op Schleyer hadden afgevuurd. Echter heeft het Duitse Openbaar Ministerie dat nooit kunnen bewijzen. Daarom werd het onderzoek tegen Heissler in 2013 stopgezet. Net als de mislukte kaping van vlucht 181 was ook de ontvoering van Hanns-Martin Schleyer voor de RAF uitgedraaid op een deceptie. De beoogde politieke impact kon niet worden bereikt. En hoewel de foto’s van de ontvoerde Schleyer de Duitse bevolking wel schokte, was er geen publieke druk ontstaan op de federale regering van de Bondsrepubliek, om te reageren op de eisen van de Rote Armee Fraktion.

Hanns-Martin Schleyer Foundation

Hanns-Martin Schleyer werd begraven op de Ostfilder-begraafplaats in Stuttgart. Voorafgaand aan de uitvaartplechtigheid vond er een staatsceremonie plaats in de katholieke kathedraal van St. Eberhard. Daarbij waren tal van vooraanstaande West-Duitse politici aanwezig. De Federale Vereniging van Duitse Industrie (BDI) en de Duitse werkgeversverenigingen (BDA) richtten na de dood van Schleyer de Hanns-Martin Schleyer Foundation op. Deze stichting ondersteunt jonge wetenschappers op het gebied van recht, economie en culturele studies. De weduwe en zoon van de vermoorde werkgeversvoorzitter, hebben zich in de jaren daarna herhaaldelijk in het openbaar uitgesproken als vertegenwoordigers van de RAF-slachtoffers.

Treffen van voorbereidingen

Brigitte Mohnhaupt is waarschijnlijk niet direct betrokken geweest bij de ontvoering van Hanns-Martin Schleyer, maar zou wel een belangrijke rol hebben gespeeld bij het treffen van de voorbereidingen. Zo had ze de werkgeversvoorzitter bespioneerd en zijn woon-werkverkeer vooraf nauwkeurig in kaart gebracht. RAF-terrorist Peter-Jürgen Boock zou later verklaren dat Brigitte Mohnhaupt wel degelijk direct betrokken was bij de ontvoering van Schleyer, en dat hij samen met haar de gijzelnemers rechtstreeks opdracht had gegeven om hem dood te schieten.

Vergiftiging van Wadi Haddad

Vijf maanden na de kaping en moord op Schleyer (op 28 maart 1978) stierf PFLP-leider Wadi Haddad in Oost-Berlijn aan de gevolgen van leukemie. Vermoed wordt dat hij werd vergiftigd door de Israëlische geheime dienst (Mossad), met een langzaam werkend gif. Dat gif zou zijn verwerkt in Belgische chocolade dat naar hem was opgestuurd. Andere lezingen zeggen dat het gif was verwerkt in zijn tandpasta.

 

Arrestatie in Zagreb in 1978 en vrijlating

Na de mislukte bevrijdingspogingen en de collectieve zelfmoord van de RAF-kopstukken, verbleef Brigitte Mohnhaupt tot het voorjaar van 1978 in het Midden-Oosten. Daarna keerde ze weer terug naar Europa. Op 11 mei van datzelfde jaar werd ze op de luchthaven van Zagreb – in het toenmalige Joegoslavië – gearresteerd. De Joegoslavische autoriteiten deden een voorstel aan de West-Duitse regering, om haar te ruilen tegen een aantal Kroatische separatisten. De autoriteiten in de Bondsrepubliek gingen echter niet op het voorstel in. Om die reden werd Brigitte Mohnhaupt begin november weer vrijgelaten en gedeporteerd naar Zuid-Jemen. Daar volgde ze een militaire training in een Palestijns kamp.

 

Aanslag op Alexander Haig

Begin 1979 keerde Brigitte Mohnhaupt weer terug naar Europa en organiseerde ze een aanslag op de NAVO-opperbevelhebber Alexander Haig. Op de ochtend van 25 juni 1979 was Haig onderweg naar zijn kantoor in het NAVO-hoofdkwartier in het Belgische Casteau (Henegouwen). Terroristen van de Rote Armee Fraktion hadden een pijp (die onder de weg doorliep) gevuld met explosieven. Tevens hadden ze een gestolen ambulance klaargezet, waarmee ze Haig zouden ontvoeren. Op het moment dat de opperbevelhebber met zijn Mercedes passeerde brachten ze explosieven tot ontploffing. De auto raakte beschadigd, maar Haig en zijn chauffeur konden zich ongedeerd in veiligheid brengen. Drie lijfwachten die in een auto achter de opperbevelhebber reden raakten gewond. De aanslag was mislukt.

 

Aanslag op Frederick Kroesen

De jaren na de mislukte aanslag op Alexander Haig probeerde Brigitte Mohnhaupt tevergeefs om de Rote Armee Fraktion beter te structureren en nieuwe leden voor de terreurorganisatie te werven. In het najaar van 1981 was ze rechtstreeks betrokken bij de moordpoging op de Amerikaanse generaal Frederick Kroesen. Op de ochtend van 15 september 1981 werd de gepantserde limousine van Kroesen door het RAF-lid Christian Klar, met een antitankwapen beschoten. De generaal had geluk. De eerste granaat raakte alleen de kofferbak van het voertuig. Een tweede granaat miste volledig doel.

Met de schrik vrij

Omdat de Bazooka-granaat centimeters achter het zijraam insloeg, kwamen Kroesen en zijn echtgenote met de schrik vrij. Ze hadden enkel wat lichte snijwonden. Zijn adjudant en de chauffeur van de auto bleven ongedeerd. De generaal en zijn medepassagiers hadden bijzonder veel geluk gehad. De West-Duitse politie zou later verklaren dat als de terroristen beter hadden gemikt, ze waarschijnlijk allemaal om het leven waren gekomen.

Oost-Duitse betrokkenheid

Gerhart Baum, de West-Duitse minister van Binnenlandse Zaken uitte publiekelijk zijn angst voor nieuwe aanslagen door de terreurgroep. Procureur-generaal Kurt Rebmann vertelde dat het aantal RAF-sympathisanten weer aan het groeien was. Tien jaar na de aanslag op Frederick Kroesen werd een arrestatiebevel uitgevaardigd tegen Erich Mielke, de voormalige minister van Staatsveiligheid van de DDR. Hij werd ervan verdacht destijds een aandeel te hebben gehad, in de aanslag op de Amerikaanse generaal. Ook tegen zes andere medewerkers van het Oost-Duitse miniserie werden arrestatiebevelen uitgevaardigd.

Militaire trainingen in de DDR

Ze zouden militaire trainingen hebben gefaciliteerd in de DDR, waardoor Christian Klar kon oefenen met het hanteren van antitankwapens. De precieze gang van zaken is nooit helemaal opgehelderd. Er waren te veel tegenstrijdige verklaringen en daarom werd het onderzoek door het Openbaar Ministerie in de zomer van 1994 stopgezet.

 

Aanhouding in 1982 en veroordeling

Op 11 november 1982 werd Brigitte Mohnhaupt samen met de terroriste Adelheid Schulz opgepakt door leden van de antiterreureenheid GSG 9, bij een wapenopslagplaats in de buurt van Frankfurt. Tijdens haar gevangenschap ging ze in hongerstaking en spoorde ze andere gedetineerde terroristen van de Rote Armee Fraktion aan om hetzelfde te doen. Bijna alle RAF-leden gaven hier gehoor aan. In deze periode stond er buiten de gevangenismuren een derde generatie RAF-terroristen op, die een reeks van nieuwe aanslagen en liquidaties planden. Men gaat ervan uit dat Brigitte Mohnhaupt deze terreuracties vanuit de gevangenis coördineerde. Op 2 april 1985 werd ze veroordeeld tot vijf levenslange gevangenisstraffen en een gevangenisstraf van vijftien jaar, voor haar betrokkenheid bij de aanslag op Frederick Kroesen, zijn medepassagiers en minstens vijf officieren van justitie.

 

Kinkel-Initiatief

De rechter omschreef Brigitte Mohnhaupt als de gevaarlijkste en gemeenste vrouw van de Bondsrepubliek Duitsland. In 1989 bezocht de toenmalige staatssecretaris van het ministerie van Justitie Klaus Kinkel, de gevangenis van Aichach in Beieren. Dit bezoek werd afgelegd in het kader van het zogenaamde ‘Kinkel-Initiatief’, waarbij de staatsecretaris de Rote Armee Fraktion een aanbod deed. Wanneer de RAF zou beloven voortaan het geweld af te zweren, dan zou hij ervoor zorgen dat de condities waaronder de terroristen gevangen zaten humaner werden. Veel is daarvan nooit terechtgekomen, maar de RAF overwoog wel om de revolutionaire strijd in de toekomst voort te zetten, zonder geweld tegen personen.

 

Vrijlating in 2007

Brigitte Mohnhaupt was echter niet van plan om ook maar enige concessie te doen en bleef bij de overtuiging dat verandering alleen zou kunnen plaatsvinden door middel van bloedvergieten. Kinkel slaagde er uiteindelijk in om de meerderheid van de RAF-leden te overtuigen geen geweld tegen personen meer te gebruiken. Hierdoor verloor Brigitte Mohnhaupt haar autoriteit als leider van de Rote Armee Fraktion en ontstond er een breuk binnen de organisatie.

Twee gezichten

Mohnhaupt had twee gezichten. Na haar vrijlating uit de gevangenis op 25 maart 2007 (ze had toen 24 jaar in gevangenschap doorgebracht) beschreef de gevangenisdirecteur haar als een behulpzame, niet onsympathieke vrouw. Andere RAF-leden waaronder Silke Maier-Witt en Susanne Albrecht omschreven haar juist als een koppige, moeilijke, dominante vrouw met een zeer kort lontje.

Clementie

Veel West-Duitse politici waren voorstander van de vrijlating van Mohnhaupt. Klaus Kinkel had ervoor gepleit om haar een tweede kans in de maatschappij te gunnen. Echter stond niet iedereen positief tegenover haar clementie. Vooral de voorzitter van de Duitse politiebond Konrad Freiberg zag haar liever achter slot en grendel zitten. Hij had immers de aanslagen op zijn officieren van zeer nabij meegemaakt. Na haar vrijlating zwoer Brigitte Mohnhaupt de gewapende strijd af. Voor zover bekend heeft ze nooit spijt betuigd. Vandaag de dag leeft Mohnhaupt onder een nieuwe naam in de anonimiteit, in een onbekende plaats.

 

Lees ook:

Een volledig overzicht van RAF-terroristen

 

Terug naar boven ↑