Dorothea Ridder (1942)

Dorothea Ridder was een van de oprichters van de omstreden politiek gemotiveerde woongemeenschap ‘Kommune 1’ in West-Berlijn. De leden van deze commune kwamen regelmatig in opspraak door hun satirische, maar vooral provocatieve protestacties. Een aantal leden van Kommune 1 sloot zich later aan bij de West-Duitse terreurscene. Ridder werd in 1975 veroordeeld tot een jaar celstraf wegens het steunen van de Rote Armee Fraktion (RAF). Haar rol bij de terreurgroep is echter zeer beperkt geweest. Op het moment dat de RAF haar eerste grote bomaanslagen pleegde had Dorothea Ridder de organisatie inmiddels al verlaten. Na haar vrijlating uit de gevangenis voltooide ze haar studie geneeskunde. In de jaren 80 opende ze haar eigen huisartsenpraktijk in West-Berlijn en werkte vervolgens jarenlang als huisarts.

Jeugd

Studie

Socialistische Duitse Studentenbond

Kommune 1

Studentenprotesten

Provocaties

Dood Benno Ohnesorg

Anti-linkse retoriek door Axel Springer

Warenhuisbranden in Frankfurt

Moordaanslag op Rudi Dutschke

Paasrellen

Ondersteuning van de RAF

Arrestatie

Na haar vrijlating

 

Jeugd

Ridder werd tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1942 geboren in Berlijn. Haar vader was graficus en had een eigen decoratiebedrijf. Ridders vader vertrok na de oorlog vanuit de DDR alleen naar Hamburg. Daar had hij relaties met andere vrouwen. Soms kwam hij terug naar huis en maakte hij weer deel uit van het gezin. Hij werd door de Oost-Duitse autoriteiten meerdere keren beschuldigd van samenwerking met het Westen en vervolgens gevangen gezet. Nadat het decoratiebedrijf van haar vader werd onteigend, vertrok Dorothea Ridder in 1959 samen met haar moeder – een verpleegster – en haar vijf jaar oudere broer vanuit Oost naar West-Berlijn. Daar werden ze erkend als DDR-vluchtelingen. Later gingen haar ouders definitief uit elkaar. Haar vader opende in Hamburg een winkel en hertrouwde met een andere vrouw.

 

Studie

Ridder volgde een opleiding aan de Hogere Handelsschool en werkte in 1961 een tijdje als secretaresse bij een wetenschappelijke uitgeverij. In deze periode ontmoette ze verschillende kunstenaars voor wie ze model stond. Om haar studie te betalen ging ze aan de slag als drukker van tijdschriften en werkte ze als animeermeisje in West-Berlijnse nachtcafés. Na het behalen van haar middelbareschooldiploma ging ze in 1964 politieke wetenschappen studeren aan de Vrije Universiteit van Berlijn. Daar werd ze gehuisvest in een studentenhuis in het stadsdeel Zehlendorf. Tijdens haar studie was ze een tijdje verloofd met een student bedrijfskunde.

 

Socialistische Duitse Studentenbond

Later leerde ze Hans-Joachim Hameister kennen, een lid van de Socialistische Duitse Studentenbond (SDS). Met hem had ze vrijwel direct een klik en ze werden verliefd. Bovendien kwamen hun politieke overtuigingen overeen. Samen filosofeerden ze tijdens urenlange wandelingen over allerlei maatschappelijke ontwikkelingen. Hameister – die veel werk gelezen had van Karl Marx en de psychoanalyticus Wilhelm Reich – wist ontzettend veel en Ridder luisterde graag naar hem. Via Hameister kwam Ridder in aanraking met de SDS-commune, een woongemeenschap die het persoonlijke met het politieke leven combineerde. Dorothea ridder trok bij de commune in en raakte daardoor verzeild in de buitenparlementaire oppositie (APO) in de Bondsrepubliek.

 

Kommune 1

In deze periode was Ridder betrokken bij verschillende politieke activiteiten van de SDS en nam ze deel aan de studentenprotesten die werden georganiseerd door de APO. Ook nam ze deel aan de revolutionaire groep ‘Viva Maria’, die was afgesplitst van de provocatieve maatschappijkritische protestgroep ‘Subversive Aktion’. De groep Viva Maria – die was vernoemd naar een Franse film met Brigitte Bardot en Jeanne Moreau – had als motto: ‘Revolutie moet leuk zijn!’. Ook de bekende linkse activisten Rudi Dutschke, Dieter Kunzelmann en Fritz Teufel waren bij Viva Maria betrokken. Begin 1967 richtte Dorothea Ridder samen met Hameister, Kunzelmann en een aantal anderen, de politiek gemotiveerde woongemeenschap ‘Kommune 1‘ op. Deze commune was een maatschappelijk experiment en bedoeld als tegenmodel van het conservatieve West-Duitse kerngezin. Binnen de commune werd volop geëxperimenteerd met seks en drugs. De leden van Kommune 1 kwamen regelmatig in het nieuws, nadat ze weer ergens een of andere spraakmakende protestactie hadden uitgevoerd. Veel van deze protestacties balanceerden op de rand van satire en regelrechte provocatie van de gevestigde orde in de Bondsrepubliek.

 

Studentenprotesten

De studentenprotesten eind jaren 60 waren vooral gericht tegen de oorlog in Vietnam en de Amerikaanse napalmbombardementen op de Vietnamese burgerbevolking. Ook ageerden de studenten tegen het wijdverbreide ‘westerse imperialisme’ in de wereld en de nucleaire bewapening. Daarnaast werd er door de jongeren gedemonstreerd tegen de achterhaalde vastgeroeste structuren binnen de universiteiten en de studenten eisten dan ook een verregaande democratisering van de universiteitspolitiek in de Bondsrepubliek. De demonstraties werden georganiseerd door een invloedrijke APO, waarvan onder meer de SDS deel uitmaakte. De APO werd geleid door de charismatische flamboyante socialistische studentenleider Rudi Dutschke.

Noodwetten

Eind 1966 werd er in de Bondsrepubliek onder bondskanselier Kiesinger, een grote coalitie gevormd met de christendemocratische CDU/CSU en de sociaaldemocratische SPD. Samen hadden ze ongeveer 90% van de zetels in het West-Duitse parlement in handen. Daardoor was er nauwelijks nog ruimte voor een effectieve oppositiepartij. Vervolgens werd er vanuit de studentenbeweging een goed georganiseerde buitenparlementaire oppositie gevormd. Deze APO streed vooral tegen de plannen van het kabinet Kiesinger om de zogenaamde ‘Noodwetten’ in te voeren. De Bondsrepubliek stond twintig jaar na de Tweede Wereldoorlog nog altijd onder controle van de geallieerden, maar streefde al een aantal jaren naar meer autonomie. De Amerikanen, de Britten en de Fransen waren best bereid om West-Duitsland meer autonomie te geven, maar dan moesten er wel een aantal wijzigingen in de wetgeving worden aangebracht. Die wetswijzigingen maakten het mogelijk voor de regering in de Bondsrepubliek om altijd te kunnen ingrijpen, wanneer er onverhoopt een politiek instabiele situatie zou ontstaan, zoals bijvoorbeeld bij een staatsgreep. Door de wetsaanpassing kon de West-Duitse regering het parlement als het ware tijdelijk buitenspel zetten. En dat was nu precies waar de studenten bang voor waren.

Oud-nazi’s

Een dergelijke situatie had namelijk al eens eerder plaatsgevonden. In 1933 nam de Duitse Rijksdag de zogenaamde ‘Machtigingswet’ en de ‘Rijksdagbrandverordening’ aan, waardoor de belangrijkste burgerrechten uit de grondwet buiten werking werden gesteld. Daardoor kon Adolf Hitler het parlement buitenspel zetten en de absolute macht grijpen. De boze studenten eind jaren 60 wilden voorkomen dat een dergelijke situatie opnieuw zou kunnen ontstaan. Veel jongeren in de Bondsrepubliek gingen in die periode nog steeds gebukt onder het besef dat de generatie van hun ouders, verantwoordelijk was geweest voor het misdadige naziregime en de verschrikkingen tijdens de Holocaust. Veel oud-nazi’s bekleedden in jaren 60 nog altijd invloedrijke functies in de Bondsrepubliek. Niet alleen in overheidsfuncties en binnen het bedrijfsleven, maar zelfs binnen de rechterlijke macht. De studenten eisten dat de gevestigde orde werd gezuiverd van alle oorlogsmisdadigers. Daarnaast eisten ze dat ook het West-Duitse politieapparaat – dat volgens de jongeren nog altijd fascistisch was – werd ontdaan van alle nazistische elementen.

 

Provocaties

De studentenbeweging mengde zich niet alleen meer op individuele politieke terreinen in de maatschappelijke discussie, maar riep algemeen op tot fundamentele sociale veranderingen in socialistisch-revolutionaire zin. Vooral de linkse activisten van Kommune 1 – zoals Dieter Kunzelmann, Rainer Langhans en Fritz Teufel – maakten naam met hun protestacties. Deze provocaties leidden meermaals tot juridische procedures. Zo planden ze onder meer een ‘pudding-aanslag’ tijdens het staatsbezoek van de toenmalige vicepresident Hubert H. Humphrey en veroorzaakte ze ophef met een happening tijdens de staatsceremonie voor de overleden politicus Paul Löbe.

 

Dood Benno Ohnesorg

In het voorjaar van 1967 werden Dorothea Ridder,  Hans-Joachim Hameister en Fritz Teufel gearresteerd nadat ze in het West-Berlijnse Grunewald-bos hadden geoefend met het gooien van rookbommen. Een dag later werd het drietal echter alweer vrijgelaten. De studentenprotesten verergerden nadat de student Benno Ohnesorg op 2 juni 1967 tijdens een demonstratie tegen het staatsbezoek van de sjah van Perzië, door een politieagent werd doodgeschoten. De protesten in de dagen daarna werden door de politie met harde hand afgeslagen en talloze studenten raakten daarbij gewond. Door het hardhandige brute optreden van de autoriteiten, werden de jongeren bevestigd in hun overtuiging dat de politieorganisatie nog altijd fascistisch was. Fritz Teufel werd tijdens de protesten gearresteerd omdat hij met stenen zou hebben gegooid.

Naaktfoto’s

Na de dood van Benno Ohnesorg nodigden de leden van Kommune 1 de fotograaf en kunstenaar Thomas Hesterberg uit voor een fotocampagne. Ook de commune-leden zagen zichzelf steeds vaker blootgesteld aan het toenemende politiegeweld. De foto’s – waarbij de commune-leden poedelnaakt met hun handen tegen de muur aan stonden – moesten de indruk wekken alsof de activisten even daarvoor van hun bed waren gelicht en waren gearresteerd door de politie. Deze fotoreportage – waar ook Dorothea Ridder op staat – werd een van de beroemdste reportages uit de naoorlogse Duitse geschiedenis. Een andere beroemde foto dateert uit augustus 1967. Tijdens een happening op de Kurfürstendamm danste Dorothea Ridder samen met Andreas Baader en een als vrouw verkleedde Rainer Langhans vrolijk in het rond, om de vrijlating van Fritz Teufel te vieren.

 

Anti-linkse retoriek door Axel Springer

De protesten van de APO en de socialistische studentenbeweging, waren een doorn in het oog van de rechtse conservatieve media in de Bondsrepubliek. Met name de kranten van de uitgeverij van Axel Springer hielden er een zeer anti-linkse retoriek op na. In hun berichtgeving waarschuwden ze de West-Duitse bevolking voor Rudi Dutschke en zijn achterban als zijnde: ‘Het rode gevaar!’. In september 1967 brak Ridder samen met een aantal andere SDS-leden in bij de vakantiewoning van Axel Springer, op het Duitse waddeneiland Sylt. Vervolgens hesen ze daar de vlag omhoog van de Vietnamese communistische verzets- en guerrillagroep Vietcong. In 1968 raakte Dorothea Ridder betrokken bij de ‘Aktieraad voor de Bevrijding van Vrouwen’, een feministische groepering die voortkwam uit de APO en was opgericht door Marianne Herzog en Helke Sander. In deze periode verhuisden Ridder en Hameister van Kommune 1 naar de politiek gemotiveerde woongemeenschap ‘Kommune 2’, waar ook de latere RAF-terrorist Jan-Carl Raspe woonde.

 

Warenhuisbranden in Frankfurt

Op 2 april 1968 pleegden de links-radicalen Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Thorwald Proll en Horst Söhnlein brandaanslagen op twee warenhuizen in Frankfurt. Vlak voor sluitingstijd hadden ze zelfgemaakte brandbommen met tijdsontstekers in de panden aangebracht, die precies volgens plan kort voor middernacht ontploften. Er vielen geen menselijke slachtoffers. De schade als gevolg van de brand zelf viel mee, maar doordat de sprinklerinstallatie werd geactiveerd ontstond er veel waterschade. Het was de eerste echte terreurdaad van de groepering, die later zou uitgroeien tot de RAF. Enkele dagen na de warenhuisbranden werden de vier brandstichters gearresteerd. Vervolgens werden ze bijgestaan door de linkse advocaat Horst Mahler.

 

Moordaanslag op Rudi Dutschke

Op 11 april 1968 werd er een moordaanslag gepleegd op de studentenleider Rudi Dutschke. De aanslag voor het SDS-kantoor aan de Kurfürstendamm waarbij Dutschke werd neergeschoten werd gepleegd door Josef Bachmann, een rechts-extremistische ongeschoolde arbeider die zich had laten ophitsen door de rechtse conservatieve kranten in de Bondsrepubliek. Dutschke werd getroffen door kogels in zijn hoofd en linkerschouder. Na zijn arrestatie bleek Bachmann een exemplaar bij zich te hebben van het extreemrechtse weekblad ‘Deutsche National-Zeitung’. In het weekblad stond een artikel over Rudi Dutschke met een aantal portretfoto’s van de studentenleider. Het artikel werd ingeleid met de kop:

‘Stop Dutschke nu! Voordat we een burgeroorlog krijgen’.

Daardoor werd het motief voor de aanslag al snel duidelijk. Later zou Bachmann verklaren dat hij een diepe haat voelde ten opzichte van communisten. Daarnaast bleek later ook dat hij contacten had met een groep rechts-extremisten die bomaanslagen uitvoerden op West-Duits grondgebied. De zwaargewonde Dutschke onderging een ingrijpende operatie, maar overleefde de aanslag. Desondanks zou hij ruim elf jaar later in 1979 alsnog aan de gevolgen van zijn hersenletsel overlijden.

 

Paasrellen

De woedende studenten hielden de rechtse pers verantwoordelijk voor de moordaanslag op hun leider. Zij hadden immers het antisocialistische haatklimaat gecreëerd, waarin een dergelijke aanslag kon plaatsvinden. Volgens de SDS hadden de Springer-kranten zoals bijvoorbeeld Bild-Zeitung de aanslag op hun geweten. Daarom trokken duizenden boze studenten met brandende fakkels naar de hoogbouw van de uitgeverij van Axel Springer aan de kochstrasse in West-Berlijn. Daar werden ze geconfronteerd met een grote politiemacht van zo’n 350 politieagenten, die het Springer-gebouw moesten beschermen. De studenten staken bedrijfsvoertuigen in brand, gooiden ruiten in met stenen en bekladden muren. De politie greep hard in en probeerde de demonstranten te verjagen met waterkanonnen. De gewelddadigheden die de geschiedenis ingingen als de zogenaamde ‘Paasrellen’, sloegen al snel over naar andere grote steden in de Bondsrepubliek. In München kostten de gewelddadigheden het leven aan een journalist en een student.

Socialistische Advocaten Collectief

Tijdens de Paasrellen gaf de socialistische advocaat Horst Mahler – die Andreas Baader en Gudrun Ensslin verdedigde tijdens het brandstichtersproces – een toespraak, waarin hij zei dat er bij een revolutie – net zoals bij het wegverkeer – ‘nu eenmaal slachtoffers vielen’. Voor zijn deelname aan de rellen werd de advocaat veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden. Daarnaast moest hij een forse schadevergoeding betalen.. In het voorjaar van 1969 richtte Mahler samen met de advocaten Klaus Eschen en Hans-Christian Ströbele het ‘Socialistische Advocaten Collectief’ op, dat zich uitsluitend richtte op de verdediging van socialistische studenten, die die met de West-Duitse autoriteiten in conflict waren gekomen.

Strafproces tegen de brandstichters

Het strafproces tegen de vier brandstichters begon op 14 oktober 1968 voor de rechtbank in Stuttgart. Tijdens het proces toonden Baader, Ensslin, Proll en Söhnlein weinig respect voor de autoriteiten. Ze poseerden lachend voor de fotografen en leken niet erg onder de indruk. Baader en Proll hadden zelfs een sigaar tussen hun lippen geklemd en keken opgewekt in de lens van de camera. Ondertussen maakten ze de rechter en de officier van justitie belachelijk. Tijdens het proces zat ook de linkse journaliste en APO-activiste Ulrike Meinhof in de zaal, die met Andreas Baader en Gudrun Ensslin bevriend raakte. Tijdens het strafproces riep Horst Mahler – die sympathiseerde met het marxistische gedachtegoed van zijn cliënten – in zijn pleidooi de rechters op, om hun gewaad uit te trekken en zich bij de revolutie aan te sluiten. De vier verdachten werden uiteindelijk allemaal veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar. Na de uitspraak door de rechtbank ging Horst Mahler in hoger beroep.

 

Ondersteuning van de RAF

In 1969 verruilde Dorothea ridder haar studie politieke wetenschappen voor de studie geneeskunde. Daartoe was ze aangemoedigd door de Duitse psychoanalyticus Günter Ammon, die doceerde aan de Vrije Universiteit van Berlijn en bij wie ze groepstherapie onderging. Omdat ze geen studiebeurs meer kreeg was ze genoodzaakt om ’s nachts weer te gaan werken als animeerdame in cafés. In deze periode werd de Rote Armee Fraktion gevormd. Dorothea Ridder regelde voor de RAF een appartement dat door linkse militanten in de groep rondom Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Horst Mahler en Jan-Carl Raspe kon worden gebruikt, als werkplaats voor het vervalsen van identiteitsdocumenten. Ook ondersteunde Dorothea Ridder de RAF met het doen van boodschappen en koerierswerkzaamheden. In deze tijd ontmoette ze ook Astrid Proll (de zus van Thorwald Proll) met wie Ridder later een vriendschappelijke band zou krijgen.

Arrestatie Andreas Baader

Nadat Baader, Ensslin, Proll en Söhnlein 14 maanden in de gevangenis hadden doorgebracht, mochten ze het hoger beroep in vrijheid afwachten. Het hoger beroep werd echter afgewezen, waarna Baader, Ennslin en Proll naar het buitenland vluchtten. Horst Söhlein gaf zichzelf wél aan bij de politie en werd gevangengezet. Na een tijdje in Parijs ondergedoken te hebben gezeten verliet Thorwald Proll de groep en vertrok naar Engeland. Baader en Ensslin vertrokken korte tijd later naar Italië. Daar werden ze door hun advocaat Horst Mahler bezocht, die hen overhaalde om terug te keren naar de Bondsrepubliek. Ze gaven gehoor aan het verzoek van Mahler, maar de terugkeer van de twee links-radicalen bleef niet onopgemerkt bij de West-Duitse autoriteiten. Vermoedelijk wisten ze dat Baader en Ensslin weer terug in het land waren door een tip van Peter Urbach, een informant die voor de geheime dienst binnen de linkse terreurscene was geïnfiltreerd. Vervolgens zette de politie een hinderlaag voor Baader uit. Op 4 april 1970 reed Baader in de fuik van een geënsceneerde politiecontrole in West-Berlijn. Hij werd gearresteerd en in de gevangenis opgesloten.

Bevrijding van Baader

Na arrestatie van Andreas Baader maakten Gudrun Ensslin en Horst Mahler een plan om hem uit de gevangenis te bevrijden. Maar omdat het praktisch onmogelijk was om hem uit de streng beveiligde gevangenis te laten ontsnappen, werd er een ander plan bedacht. Daarvoor werd de hulp ingeschakeld van Ulrike Meinhof. Zij zou veinzen dat ze samen met Baader een boek wilde schrijven over gemarginaliseerde randgroepjongeren. Daarvoor wilde ze samen met Baader onderzoek doen naar het onderwerp in de studiezaal van de universiteitsbibliotheek. Meinhofs uitgever Klaus Wagenbach diende vervolgens een verzoek in bij de autoriteiten, om Baader over te brengen naar de bibliotheek. Aanvankelijk werd het verzoek van de uitgever afgewezen, maar een paar dagen later gaf de gevangenisdirectie toch toestemming. Baader zou onder bewaking worden overgebracht naar het studiecentrum, waar hij enkele uren met Meinhof mocht samenzitten.

Ulrike Meinhof gaat ondergronds

Op 14 mei 1970 werd Andreas Baader onder bewaking overgebracht naar de universiteitsbibliotheek in West-Berlijn. Daar mocht hij 3 uur verblijven. Hij werd samen met Ulrike Meinhof aan een tafel gezet. Zijn handboeien werden afgedaan , zodat hij ongehinderd door boeken, kranten en tijdschriften kon bladeren. Baader en Meinhof zochten de onderwerpen die ze voor het boek nodig hadden uit en maakten aantekeningen. Het samenzijn van de twee werd ruw verstoord toen er drie vrouwen en een gemaskerde man de leeszaal kwamen binnengestormd. Het waren Gudrun Ensslin, Irene Goergens en Ingrid Schubert. Wie de gemaskerde man was is nooit duidelijk geworden, maar men vermoedt dat het om een ingehuurde crimineel ging. De vier aanvallers trokken hun vuurwapens en begonnen te schieten. Ook spoten ze met traangas. De bewakers schoten terug, maar doordat ze werden verblind door het traangas, lukte het ze niet om een van hen raken. Bij de schietpartij raakten een medewerker van de universiteitsbibliotheek en een bewaker zeer zwaargewond. Vervolgens vluchtten de aanvallers samen met Andreas Baader door een raam naar buiten. Ook Ulrike Meinhof sloeg mee op de vlucht. Het was nooit de bedoeling geweest dat Meinhof met de aanvallers mee zou vluchten, maar om de een of andere reden had ze besloten om met de linkse militanten ondergronds te gaan en haar gezinsleven achter zich te laten. Buiten stonden twee vluchtvoertuigen klaar die werden bestuurd door Astrid Proll en Brigitte Asdonk. Na de gewelddadige bevrijdingsactie werd er een grote klopjacht op de voortvluchtigen in gang gezet, maar de politie wist hen echter niet meer te traceren.

Oprichting RAF

Vanaf dat moment was de bekende en gerespecteerde journaliste Ulrike Meinhof, ineens een van de meest gezochte vrouwen van de Bondsrepubliek. De West-Duitse media spraken vervolgens van de ‘Baader-Meinhof-Groep’. Een week na de bevrijding van Andreas Baader – op 22 mei 1970 – werd de Rote Armee Fraktion officieel aangekondigd in het anarchistisch-libertaire tijdschrift Agit 883. Daarin werden de autoriteiten in de Bondsrepubliek aangesproken als ‘varkens’. In de verklaring met de titel: ‘Bouw het Rode Leger!’, stond de volgende tekst:

‘Dachten de varkens nu echt dat we kameraad Baader twee of drie jaar in de gevangenis zouden laten zitten? Dachten de varkens nu echt dat we zouden blijven vechten met eieren tegen knuppels, met stenen tegen pistolen, met molotovcocktails tegen machinegeweren? Dacht men nu echt dat we zouden praten over de ontwikkeling van de klassenstrijd, over de reorganisatie van het proletariaat, zonder ons tegelijkertijd te bewapenen? Dachten de varkens, die het eerst schoten echt dat we ons zouden laten doden als slachtdieren zonder weerstand te bieden? Gandhi en Martin Luther King zijn dood. De kogels van hun moordenaars, de kogels tegen Rudi, de kogels afgevuurd door Kurras, Dallwitz en Wetter hebben de droom van geweldloosheid begraven. Wie zich niet verzet, sterft. Iedereen die niet sterft wordt levend begraven: in de gevangenissen, in de hervormingsscholen, in de holen van Kreuzberg, Wedding en Neukölln, in de stenen doodskisten van de wolkenkrabbers, in de overvolle kinderdagverblijven en scholen, in de volledig uitgeruste keukens, in de verpande slaapkamerpaleizen. Dachten de varkens nu echt dat internationalisme dood is? In 1968 zeiden we: ‘Vietnam is het Spanje van onze generatie’. BZ in mei 1970: ‘Berlijn is geen Zuid-Amerika’. Berlijn is een buitenpost van het Amerikaanse imperialisme. Dachten de varkens echt dat we in de strijd tegen het Amerikaanse imperialisme 2 of 3 jaar zonder onze kameraad Baader konden? Dachten de varkens echt dat ze het vuile werk van het Amerikaanse imperialisme konden blijven opknappen met de terreurvonnissen en dienstpistolen van de staat?

Ontwikkel de klassenstrijd!

Organiseer het proletariaat!

Begin de gewapende strijd!

Bouw het Rode Leger!’

 

Palestijns trainingskamp

Ongeveer een maand nadat de Rote Armee Fraktion haar oprichting bekend had gemaakt, vertrokken een twintigtal RAF-leden naar Jordanië. Daar sloten ze zich aan bij een militair trainingskamp van de Palestijnse verzetsorganisatie al-Fatah. Vervolgens leerden ze schieten met automatische vuurwapens en werden ze getraind op verschillende guerrillatechnieken. Ook leerden ze hoe ze zelf bommen met tijdsontstekers konden vervaardigen. In het kamp manifesteerde Andreas Baader zich als de onbetwiste leider van de groep. De autoritaire houding van Baader viel echter niet bij alle RAF-leden in goede aarde. Ook de Palestijnen waren niet erg content met Baaders gedrag en al snel ontstonden er conflicten binnen de groep. Baader verdacht het RAF-lid Peter Homann ervan een verrader te zijn en zou aan de andere leden van de Rote Armee Fraktion hebben voorgesteld om hem te liquideren. Toen de Palestijnen daar lucht van kregen hielpen ze Homann om uit het kamp te ontsnappen. Terug in de Bondsrepubliek zocht Homann contact met de Duitse journalist Stefan Aust en gaf hem informatie over de verblijfplaats van Ulrike Meinhofs dochtertjes. De twee meisjes waren na de Baader-bevrijding door de RAF naar Sicilië gebracht. Aust wist de meisjes vervolgens te bevrijden en terug te brengen naar hun vader Klaus Rainer Röhl.

 

Arrestatie

In het najaar van 1970 waren de RAF-leden weer terug in de Bondsrepubliek. Toen de RAF-terroriste Ingrid Schubert door de politie in West-Berlijn werd opgepakt, identificeerde ze zich met een vervalst identiteitsbewijs op naam van Dorothea Ridder. Vervolgens werd er een arrestatiebevel tegen Ridder uitgevaardigd. In september 1971 werd Ridder gearresteerd. Omdat ze weigerde om een verklaring af te leggen werd ze een jaar in voorlopige hechtenis opgesloten in de gevangenis van Keulen. Ze zat daar in volledige isolatie. Dagelijks vroeg de politie haar op een beleefde manier of ze toch niet bereid was om informatie over de RAF prijs te geven. Ze ging daar echter nooit op in. Van de autoriteiten mocht ze haar medische studieboeken bij zich houden, zodat ze achter de tralies met haar opleiding verder kon gaan. Na haar vrijlating was ze niet meer bij de Rote Armee Fraktion betrokken. Ze heeft dan ook geen aandeel meer gehad in de reeks aanslagen die de RAF pleegde, tijdens het zogenaamde ‘Mei-offensief’ in het voorjaar van 1972.

 

Na haar vrijlating

In 1973 legde Ridder haar tentamens met goed gevolg af en vertrok naar Turkije. Daar werkte ze een tijdje in het Universitaire Ziekenhuis van de hoofdstad Ankara. In de zomer van 1975 werd ze alsnog veroordeeld wegens het vormen van een criminele organisatie. Wegens goed gedrag werd de straf echter opgeschort. In 1976 slaagde ze voor haar medische staatsexamen. Eind jaren 70 ging Dorothea Ridder op bezoek bij het RAF-lid Astrid Proll, die in Engeland gevangenzat. Proll was naar het Verenigd Koninkrijk gevlucht nadat ze wegens gezondheidsproblemen, tijdelijk was vrijgelaten uit de gevangenis van Keulen. Ridder en Proll ontwikkelden een hechte vriendschap en Ridder zorgde voor haar vriendin. Een aantal jaren later – in 1980 – promoveerde Ridder op het onderwerp ‘spiraaltje’. Van 1981 tot 1983 werkte Dorothea Ridder als huisarts in een West-Berlijnse groepspraktijk. Later opende ze in dezelfde stad haar eigen praktijk, die ze vanaf 1989 deelde met een collega-arts. Vanaf 1983 ging Ridder in haar functie als arts in de gevangenis op bezoek bij het RAF-lid Manfred Grashof. Er sloeg een vonk over tussen de twee en ze kregen een liefdesrelatie. In 1984 trouwden ze met elkaar, terwijl Grashof nog steeds in detentie zat.

Wie is Dorothea Ridder? Reconstructie van een beschadigd geheugen

In de zomer van 1997 werd Dorothea Ridder getroffen door een ernstige beroerte. Daarbij verloor ze in eerste instantie haar spraakvermogen en kreeg ze geheugenproblemen. Sindsdien lijdt ze aan epileptische aanvallen. Door haar ziekte kon ze haar beroep als arts niet meer uitoefenen en moest ze haar praktijk sluiten. Ondanks haar geheugenverlies en spraakproblemen gaf Ridder in 2008 een uitgebreid interview aan de Duitse journaliste en schrijfster Gabriele Goettle. Dit interview diende als basis voor het boek: Wie is Dorothea Ridder? Reconstructie van een beschadigd geheugen (gepubliceerd in 2009). Het boek geeft een goed beeld van de begindagen van de RAF en de beweegredenen van jongeren, om zich destijds bij de gewapende revolutionaire strijd tegen de West-Duitse conservatie klassenmaatschappij aan te sluiten.

 

Bronnen:

Wie is Dorothea Ridder? – reconstructie van een beschadigd geheugen (Gabriele Goettle).

Geschiedenis van de SDS 1946 – 1970 (Tilman Fichter en Siegward Lönnendonker).

Steel me. StPO van Kommune 1 (Rainer Langhans en Fritz Teufel).

Rudi Dutschke – Revolutionair zonder revolutie (Michaela Karl).

De anti-autoritaire opstand. De Socialistische Duitse Studentenbond na afsplitsing van de SPD: 1960 – 1967 (Bernd Rabehl, Siegward Lönnendonker en Jochen Staadt).

De jaren van Kommune 1. Berlijn 1967 – 1969 (Ulrich Enzensberger)

Oproep tot brandstichting. Een deskundigenoordeel in het proces Langhans/Teufel (Peter Szondi).

Het Baader-Meinhof Complex (Stefan Aust).

Links geweld. De korte weg naar de RAF (Bernd Rabehl).

De RAF en het linkse terrorisme (Wolfgang Kraushaar).

 

Terug naar boven ↑